ECLI:NL:GHSHE:2014:4132

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
F 200.150.243_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de dochter], die op 9 oktober 2014 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld. De ouders, [de vader] en [de moeder], hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2014 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van hun dochter werd uitgesproken. De ouders zijn van mening dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is, omdat zij inmiddels hulpverlening hebben ingeschakeld en de situatie binnen het gezin aan het verbeteren is. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2014 hebben de ouders hun standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukten dat de hulpverlening van de GGZ hen ondersteunt en dat de ontwikkeling van [de dochter] positief verloopt.

De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door de raad, heeft echter betoogd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. De raad wijst op de zorgelijke thuissituatie en de emotionele ontwikkeling van [de dochter], die nog steeds bedreigd wordt. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling van [de dochter] op goede gronden is uitgesproken en dat deze moet worden voortgezet. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de zorgen over de opvoedingssituatie en de noodzaak van voortdurende hulpverlening.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ook heeft aangegeven dat de ouders geen proceskostenvergoeding van de raad zullen ontvangen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de continuïteit van de hulpverlening en de rol van de stichting in het toezicht op de situatie van [de dochter].

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 oktober 2014
Zaaknummer : F 200.150.243/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/279965 JE RK 14-683
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de vader respectievelijk de moeder, tezamen ook de ouders,
advocaat: mr. J.H. Rodenburg,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 mei 2014, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen, met veroordeling van de raad in de kosten van het geding in twee instanties.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Rodenburg;
- de raad, vertegenwoordigd door de [vertegenwoordiger raad];
- de Stichting William Schrikker Jeugdbescherming (hierna te noemen: de stichting), vertegenwoordigd door de [vertegenwoordiger stichting], namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant.
2.3.1.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [de dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 april 2014;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de ouders d.d. 4 september 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de ouders overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op
[geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter]) geboren.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [de dochter] met ingang van 23 april 2014 tot uiterlijk 23 april 2015 onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en daarbij verstaan dat de maatregel wordt uitgevoerd door de stichting.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat het rapport van de raad van 2 april 2014 gebaseerd is op onjuiste en verouderde informatie. De opvoedingskwaliteiten van de ouders worden in dat rapport te negatief neergezet. Verder is de diagnose ADHD en borderline nooit gesteld bij de moeder. Na haar vrijwillige opname in de instelling Vrederust gaat het beter met de moeder en is de rust thuis weergekeerd. Van de GGZ krijgen de ouders de hulp die zij nodig hebben.
De ouders ontkennen de problemen niet, doch de bedreiging in de ontwikkeling van [de dochter] kan in voldoende mate worden weggenomen door de hulpverlening van de GGZ die in het vrijwillige kader in het gezin is ingezet. Het gezin stelt zich open op naar de GGZ. [de dochter] heeft psychotherapie. Zij vindt ook veel steun bij haar mentor op school. De ouders krijgen ouderbegeleiding. Met de hulpverlening door de GGZ - aangevuld met maatschappelijk werk van Traverse - zijn de voorwaarden aanwezig om de problematiek van de ouders en van [de dochter] te boven te komen.
De ouders en [de dochter] zijn van mening dat de bemoeienis van de stichting niet noodzakelijk is en zij ervaren die inmenging als een onrust gevende en belastende factor.
3.5.
De stichting voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De ouders zijn van goede wil en te prijzen is dat zij vrijwillig hulpverlening hebben ingeschakeld. De situatie binnen het gezin is echter nog niet stabiel. Zo hebben zich in juni en juli van dit jaar incidenten voorgedaan, waarbij de politie bij de ouders ter plaatse is geweest vanwege huiselijk geweld. Op dit moment is er voldoende hulpverlening ingezet. Het is wel van belang dat een gezinsvoogd de hulpverlening afstemt en coördineert. Het is ook de vraag of de ouders de hulp in een vrijwillig kader zullen doorzetten. Er is veel wantrouwen ten opzichte van de hulpverlening en de stichting. De conclusie is dat het gezin op een goede manier aan het werk is, maar dat de zorgen nog niet zijn weggenomen. De moeder en [de dochter] hebben nog steun nodig. Om die steun te waarborgen bepleit de stichting dan ook voortzetting van de ondertoezichtstelling van [de dochter].
3.6.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De raad is van mening dat de ondertoezichtstelling op goede gronden is uitgesproken en gehandhaafd dient te worden. Het inleidend verzoek is niet gebaseerd op inmiddels verouderde gegevens. Uit de stukken en ook tijdens de zitting bij de rechtbank komt een patroon naar voren waarbij de situatie rondom de moeder met enige regelmaat escaleert. De raad wijst erop dat blijkens het raadsrapport de behandelaar van de moeder structurele ondersteuning binnen het gezin nodig vindt. Uit het rapport van de raad blijkt verder - [de dochter] heeft dat zelf tegen de raadsonderzoeker gezegd - dat zij in staat is de situatie binnen het gezin naar haar hand te zetten. Dit is geen leeftijdsadequaat gedrag.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.7.2.
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot een ondertoezichtstelling van [de dochter] heeft beslist en dat de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. Uit het rapport van de raad van 2 april 2014 blijkt dat er sprake is van een zorgelijke thuissituatie en dat de ontwikkeling van [de dochter] ernstig wordt bedreigd. [de dochter] heeft veel last van enkele ingrijpende gebeurtenissen die zich in haar leven hebben voorgedaan, zoals het overlijden van haar grootvader en de ziekte van haar vader. Om deze gebeurtenissen te verwerken, heeft [de dochter] thans psychotherapie bij de GGZ. Blijkens voormeld rapport van de raad zijn er verder zorgen over de emotionele ontwikkeling van [de dochter], omdat zij zich te zeer verantwoordelijk voelt voor alles wat er in het gezin gebeurt. Ook de opvoedingsomgeving van [de dochter] baart zorgen, de goede intenties en betrokkenheid van de ouders ten spijt. De ouders hebben mede door hun verstandelijke beperking onvoldoende inzicht in wat [de dochter] nodig heeft en wat bevorderend is voor haar ontwikkeling. Ook het bij tijd en wijle impulsieve en onvoorspelbare gedrag van de moeder is zorgelijk, al is hierin verbetering opgetreden na haar opname in Vrederust en het bijstellen van haar medicatie. De ouders krijgen momenteel ouderbegeleiding bij de GGZ waarbij onder meer aan de orde komen het ziek zijn van de vader, communicatie en pedagogische ondersteuning. Verder is voor de vader een aanvraag om hulpverlening bij de GGZ ingediend en wordt binnen een afzienbare termijn van start gegaan met systeemtherapie.
3.7.3.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de ouders en [de dochter] zich open opstellen naar de GGZ en dat het gezin daar op een goede manier aan het werk is. De ontwikkeling van [de dochter] lijkt zich positief door te zetten. Deze stijgende lijn is evenwel nog dusdanig pril dat het hof het prematuur acht om de ondertoezichtstelling van [de dochter] thans te beëindigen. Daar komt bij dat er nog steeds zorgen bestaan omtrent de opvoedingssituatie van [de dochter]. De moeder heeft ter zitting erkend dat in de afgelopen maanden de politie op haar verzoek twee maal bij het gezin aan de deur is geweest vanwege verbale agressie tussen de ouders die dreigde te escaleren.
Het hof acht het voor de ontwikkeling van [de dochter] van groot belang dat de hulpverlening door de GGZ wordt gecontinueerd. Deze voortzetting wordt gewaarborgd, wanneer deze is onderworpen aan het toezicht en de controle van de stichting. De ondertoezichtstelling waarborgt tevens dat indien nodig ook andere hulp wordt ingezet. Zolang de hulpverlening door de GGZ goed blijft verlopen, gaat het hof er vanuit dat de gezinsvoogd op de achtergrond blijft.
De ouders hebben nog aangevoerd dat zij door de ondertoezichtstelling de nodige onrust en overbelasting ervaren. Ter zitting is gebleken dat hierbij een rol speelt, dat bij de ouders grote vrees bestaat dat [de dochter] uit huis geplaatst zal worden. Het hof acht deze vrees, gelet op de positieve ontwikkeling in de opvoedingssituatie van [de dochter] en zolang de ingezette hulp wordt gecontinueerd, op dit moment ongegrond.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.9.
Gelet op de aard en vooral op de uitkomst van de onderhavige procedure ziet het hof geen aanleiding om de raad in de proceskosten te veroordelen. Het daartoe strekkende verzoek van de ouders zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 april 2014;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.C. Bijleveld-van der Slikke en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2014.