ECLI:NL:GHSHE:2014:4133

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
F 200.150.207_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen en beoordeling van opvoedingsomstandigheden

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2]. De moeder, appellante in deze procedure, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 april 2014 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van haar kinderen werd verlengd. De moeder heeft verzocht deze beschikking te vernietigen en de verzoeken van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De stichting, verweerster in deze zaak, heeft het hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht de eerdere beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 september 2014, waarbij de moeder, haar advocaat, de vertegenwoordigers van de stichting en de vader van [kind 1] aanwezig waren. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de kinderen sinds 18 april 2013 onder toezicht stonden van de stichting, en dat er zorgen waren over de opvoedingsomstandigheden van de moeder, die in het verleden gedetineerd was geweest. De moeder heeft echter betoogd dat zij altijd beschikbaar is geweest voor haar kinderen en dat er geen risico op recidive is.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is. De opvang voor de kinderen is inmiddels geregeld, en er zijn geen concrete aanwijzingen dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd met ingang van 9 oktober 2014 en de verzoeken van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de ontwikkeling en opvoedingsomstandigheden van de moeder positief zijn beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 oktober 2014
Zaaknummer : F 200.150.207/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/277659 JE RK 14-339 en C/02/277660 JE RK 14-340
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven en mede kantoorhoudende te Tilburg,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
  • uitsluitend voor zover het de minderjarige [kind 1] betreft: de heer [de vader van kind 1] (hierna te noemen: de vader van [kind 1]);
  • de raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad);

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de inleidende verzoeken van de stichting inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2], de twee minderjarige kinderen van de moeder, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juli 2014, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger stichting], gezinsvoogd, en mevrouw[vertegenwoordiger stichting];
  • de vader van [kind 1].
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief d.d. 3 september 2014 van de vader van [kind 1];
  • het faxbericht van 12 september 2014 van mr. M.G. Blokziel, de advocaat van de vader van [kind 1].
Zoals door het hof tijdens de mondelinge behandeling is verzocht, heeft de advocaat van de moeder bij brief, ingekomen ter griffie op 18 september 2014, de stukken eerste aanleg aangaande [kind 2] (waaronder het inleidend verzoekschrift inzake de verlenging van haar ondertoezichtstelling) aan het hof toegestuurd, zodat het hof ook daarvan kennis heeft genomen.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder is van 27 maart 2009 tot 9 juni 2011 gehuwd geweest met de vader van [kind 1]. [kind 1] (hierna: [kind 1]) is uit dit huwelijk geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
Voorts is uit de moeder [kind 2] (hierna: [kind 2]) geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats].
3.2.
[kind 1] en [kind 2] staan sinds 18 april 2013 onder toezicht van de stichting.
Uit de inhoud van de stukken blijkt dat de kinderen van april 2013 tot augustus 2013 in een pleeggezin hebben gewoond en dat de moeder van augustus 2013 tot begin november 2013 met de kinderen een traject bij De Bocht heeft doorlopen.
In de periode van november 2013 tot 21 januari 2014 was de moeder gedetineerd en verbleven de kinderen bij hun grootouders (mz).
Sinds 21 januari 2014 wonen de kinderen weer bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] met ingang van 18 april 2014 verlengd tot 18 april 2015.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert zij, samengevat, aan dat zij – afgezien van twee korte detentieperiodes – altijd volledig beschikbaar is geweest voor haar kinderen. De kinderen verbleven veelvuldig bij de grootouders (mz). Op 1 mei 2014 vernamen de grootouders vanuit Kompaan en de Bocht dat de netwerkscreening positief was afgerond. De moeder volgt een reïntegratietraject en zij wil graag terugkeren op de arbeidsmarkt. De moeder betwist dat het risico aanwezig is dat zij opnieuw gedetineerd zal geraken.
De moeder voert verder aan dat zij met de vader van [kind 1] overleg heeft gehad. Beiden willen de gelegenheid krijgen om in onderling overleg een omgangsregeling te treffen die in het belang van [kind 1] is. De moeder en de vader van [kind 1] achten zich in staat om in het vrijwillig kader samen omgang tot stand te brengen.
Voorts stelt de moeder dat de rechtbank, de bijzondere curator en de raad de zaak met betrekking tot het DNA-onderzoek naar de biologische vader van [kind 2] volgen, waardoor het hebben van nog meer zicht daarop door de stichting, overbodig is. Het belang van [kind 2] wordt reeds voldoende gediend.
Tot slot merkt de moeder op dat Amarant heeft vastgesteld dat in de opvoedingsomgeving van de moeder geen sprake is van zorgelijke signalen. De rapportages over de pedagogische vaardigheden van de moeder zijn uitsluitend positief. De moeder betwist dan ook dat aan de gronden van artikel 1:254 BW zou zijn voldaan. Van een bedreiging als in dit artikel bedoeld, is geen sprake. Evenmin zijn er vanuit de school van [kind 1] en/of het kinderdagverblijf van [kind 2] zorgelijke signalen gemeld. Beide kinderen ontwikkelen zich leeftijdsadequaat.
3.5.
De stichting voert in het verweerschrift, samengevat, aan dat de moeder tot op heden geen informatie heeft gegeven over de oorzaken van haar detentie. Omdat de moeder alleen de zorg heeft voor twee jonge kinderen is het belangrijk dat de stichting weet of er een kans op recidive is en zicht krijgt op het delictverleden van de moeder.
De moeder en de vader van [kind 1] hebben de stichting niet geïnformeerd over hetgeen zij zijn overeengekomen over een zorgregeling tussen [kind 1] en de vader. De stichting staat er achter dat de ouders gezamenlijk afspraken over omgang maken, maar in het belang van [kind 1] dient de stichting hierover mee te denken. [kind 1] heeft zijn vader al vier jaar niet gezien en de opbouw van de contacten zal gestaag plaats dienen te vinden.
Ten aanzien van [kind 2] stelt de stichting dat de moeder niet meewerkt aan een DNA-onderzoek om vast te stellen of de heer [de vermeende vader van kind 2] al dan niet de biologische vader van [kind 2] is. De stichting acht deze opstelling van de moeder niet in [kind 2]’s belang. Op 13 augustus 2014 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank inzake het verzoek van de heer [de vermeende vader van kind 2] tot erkenning van het vaderschap. Dat [kind 2] een bijzondere curator heeft, wil zeggen dat haar juridische belangen worden behartigd, maar betrokkenheid van de stichting is nodig om voor het geval de heer [de vermeende vader van kind 2] de biologische vader van [kind 2] blijkt te zijn, de eventuele spanningen tussen de moeder en de heer [de vermeende vader van kind 2] in goede banen te leiden.
Voorts voert de stichting aan dat de zorgen over de opvoedingsomgeving van de moeder zijn blijven bestaan, aangezien zij de stichting geen inzicht geeft door wie de kinderen nu worden opgevangen. De moeder werkt na de verlenging van de ondertoezichtstelling nergens meer aan mee. Zij weigert de zorgovereenkomst met Amarant te ondertekenen, die bij de moeder zorg aan huis biedt, en neemt geen contact meer op met de stichting. Tevens heeft zij duidelijk aangegeven niet meer door de stichting te willen worden lastig gevallen. Op deze wijze heeft de stichting geen zicht op haar huidige functioneren als opvoeder, geen inzicht in de onderlinge interactie met de kinderen en geen informatie over het betrokken netwerk. Daarnaast vindt de stichting het zorgelijk dat de moeder, ondanks herhaald aandringen van de stichting, geen informatie verschaft over het kinderdagverblijf van [kind 2].
Tot slot stelt de stichting dat er in 2013 een uitgebreid diagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden door De Bocht en Kompaan, dat heeft geresulteerd in een advies 24-uurs opvang voor de moeder en de kinderen in een ouder-kind project binnen de verstandelijke gehandicaptenzorg. De stichting heeft dit advies evenwel niet opgevolgd en heeft de kinderen, in afwachting van de intensieve ambulante hulpverlening van Amarant, weer bij de moeder geplaatst. De moeder heeft gedurende de observaties door Amarant weliswaar een positief beeld laten zien, maar zij is niet bevraagd en aangestuurd om zaken anders te doen. De moeder heeft naar eigen zeggen geen hulp nodig in welk verband de stichting opmerkt dat de moeder bij voornoemd diagnostisch onderzoek is gediagnosticeerd met een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. De moeder heeft tot op heden geen stappen ondernomen om te leren omgaan met haar narcisme.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.6.2.
Uit de inhoud van de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank de ondertoezichtstelling heeft verlengd op vier gronden, te weten:
  • er is geen opvang voor de kinderen aanwezig indien de moeder ten gevolge van detentie wegvalt;
  • er dient nog gewerkt te worden aan de zorgregeling tussen [kind 1] met zijn vader;
  • er bestaat onduidelijkheid over het DNA-onderzoek met betrekking tot de (vermeende) vader van [kind 2];
  • er is onvoldoende zicht op de opvoedingsomgeving van de moeder.
Het hof is van oordeel dat er ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] niet langer sprake is van een bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 lid 1 BW, omdat daarvoor thans geen concrete aanwijzingen meer aanwezig zijn.
Het hof legt aan deze beslissing de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag.
3.6.3.
Opvang
Anders dan ten tijde van het geven van de bestreden beschikking, toen nog niet vast stond of de kinderen bij afwezigheid van de moeder behoorlijk zouden kunnen worden opgevangen, is de noodzakelijke zorg voor de kinderen in zo’n geval thans wel geregeld. Uit de inhoud van de stukken is immers gebleken dat de pleegzorgscreening van de grootouders (mz) op 1 mei 2014 vanuit Kompaan en De Bocht positief is afgerond. Hiermee is de opvang van de kinderen veilig gesteld voor het geval de moeder in de toekomst op enig moment niet voor hen beschikbaar zou zijn.
Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank ten tijde van de bestreden beschikking op deze grond de ondertoezichtstelling terecht heeft verlengd, maar nu de opvang voor de kinderen thans tot tevredenheid van de stichting (zo heeft de stichting ter zitting verklaard) is geregeld, is deze grond voor een ondertoezichtstelling inmiddels komen te vervallen. Het enkele feit, dat de moeder in het verleden gedetineerd is geweest en dat de stichting niet weet wat daarvoor de reden is, maakt in de gegeven omstandigheden dit oordeel niet anders.
3.6.4.
Contacten tussen [kind 1] en zijn vader
Met de stichting is het hof van oordeel dat het voor de ontwikkeling van [kind 1] van groot belang is dat hij zijn vader leert kennen en een positief beeld van hem krijgt. Op grond van het verhandelde ter zitting en de inhoud van de stukken, is het hof van oordeel dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij met betrekking tot het contactherstel tussen [kind 1] en de vader in staat is samen met de vader van [kind 1] daarover een regeling te treffen die in het belang van [kind 1] is. De vader heeft ter zitting van het hof beaamd dat er een voorzichtig begin is gemaakt met overleg over contactherstel.
Ofschoon de vader graag contact met [kind 1] wil hebben, is hij tot op heden terughoudend geweest in het contactherstel met zijn zoon. Zo heeft de vader ter zitting van het hof verklaard dat hij zonder protest het advies van de stichting heeft opgevolgd om af te zien van het traject bij het Omgangshuis en om een half jaar geen contact met [kind 1] te zoeken om
hem eerst tot rust te laten komen. Verder heeft de vader zijn verzoek aan de rechtbank tot het treffen van een omgangsregeling ingetrokken. Hiermee laat de vader zien in het belang van [kind 1] te kunnen denken en handelen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat deze grond niet langer een ondertoezichtstelling van [kind 1] kan rechtvaardigen.
3.6.5.
Het verzoek van de heer [de vermeende vader van kind 2] tot vaststelling van het vaderschap met betrekking tot [kind 2]
Met de stichting is het hof van oordeel dat er in de situatie van de moeder en haar gezin spanningen zouden kunnen ontstaan, indien in de toekomst zou komen vast te staan dat de heer [de vermeende vader van kind 2] de verwekker van [kind 2] is. In dat geval zou het welzijn en de ontwikkeling van [kind 2] kunnen worden geschaad. Het hof is echter van oordeel dat die situatie zich thans niet voordoet en dat die spanningen ook in het kader van de erkenning en/of het treffen van een omgangsregeling door de rechter meegewogen zullen worden.
Het hof stelt vast, dat in de betreffende procedure bij de rechtbank een bijzondere curator is benoemd die de belangen van [kind 2] behartigt, terwijl ervan mag worden uitgegaan dat de rechtbank op het verzoek van de heer [de vermeende vader van kind 2] een beslissing zal nemen die in hoge mate aan de belangen en ontwikkeling van [kind 2] tegemoet zal komen.
Nu niet is gebleken dat [kind 2] op dít moment ten gevolge van de betreffende procedure in haar ontwikkeling wordt bedreigd, is het hof van oordeel dat voornoemde grond evenmin een ondertoezichtstelling rechtvaardigt.
3.6.6.
Opvoedingsomgeving
Tot slot overweegt het hof ten aanzien van de opvoedingsomgeving en opvoedingsvaardigheden van de moeder dat Amarant in haar observatieverslagen van het Ouder Kind Project d.dis 28 februari 2014 en 28 april 2014 concludeert dat de moeder beschikt over alle vaardigheden die van belang zijn voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. Voorts heeft Amarant geconstateerd dat de moeder aansluit bij de kinderen en dat de kinderen goed verzorgd worden.
Ten aanzien van de door de moeder in het geding gebrachte rapportage van psycholoog [psycholoog] d.d. 9 december 2013, is het hof, anders dan de stichting, van oordeel dat aan deze rapportage wel enig gewicht kan worden toegekend, nu de onderhavige psycholoog een NIP-kwalificering heeft. Uit deze rapportage blijkt in elk geval geenszins dat er zorgen bestaan over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Integendeel, de moeder lijkt haar negatieve ervaringen niet te projecteren op de kinderen en zij streeft ernaar de kinderen een positieve thuisbasis te geven, waarbij zij zich laat ondersteunen door haar zuster en haar ouders.
Verder overweegt het hof dat de stichting het advies van Stichting Kompaan en De Bocht om de moeder en de kinderen te plaatsen in een 24-uurs gehandicaptensetting, niet heeft opgevolgd. De stichting heeft er immers voor gekozen om de kinderen bij de moeder thuis te laten wonen waarna de hulpverlening van Amarant is ingezet. Het hof leidt uit de rapportages van Amarant niet af, dat hulpverlening in het gedwongen kader nog langer nodig is.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de loutere wens om nog langer zicht te houden op de opvoedingsomgeving en de opvoedingsvaardigheden van de moeder, onder de gegeven omstandigheden geen grond kan zijn voor verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder lijkt haar overige zaken eveneens voldoende op orde hebben: zij heeft een fulltime baan, is financieel onafhankelijk en heeft de opvang van de kinderen gedurende haar werktijden goed geregeld.
3.6.7.
Concluderend is het hof van oordeel dat de bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 lid 1 BW thans niet meer aanwezig is, hetgeen leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 april 2014 voor de periode van 18 april 2014 tot 9 oktober 2014;
vernietigt deze beschikking met ingang van 9 oktober 2014,
en, opnieuw rechtdoende:
wijst met ingang van 9 oktober 2014 alsnog af de inleidende verzoeken van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2];
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.E.M. Renckens en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2014.