ECLI:NL:GHSHE:2014:4135

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
F 200.139.950_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die op 30 november 1979 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank Oost-Brabant had op 14 februari 2013 de echtscheiding uitgesproken en op 10 oktober 2013 bepaald dat de man een bijdrage van € 965,-- per maand aan de vrouw moest betalen. De man is het niet eens met deze beschikkingen en heeft hoger beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking van 10 oktober 2013 te schorsen en de eerdere beschikkingen te vernietigen, met als doel de alimentatieverplichting te limiteren of zelfs te beëindigen. De vrouw verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder brieven van beide advocaten. De man stelt dat de vrouw een nieuwe affectieve relatie heeft en dat dit zijn verplichtingen zou moeten beïnvloeden. Het hof gaat echter voorbij aan deze stelling, omdat de vrouw dit ontkent en de man geen bewijs heeft geleverd.

Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.019,-- per maand, terwijl de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte heeft van € 1.000,-- bruto per maand. Het hof concludeert dat de man in staat is om een bijdrage van € 681,-- per maand te betalen, met ingang van 1 november 2013. Tevens is bepaald dat de man de achterstand in de betalingen in maandelijkse termijnen van € 100,-- aan de vrouw zal voldoen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2013 en vernietigt de beschikking van 10 oktober 2013, behoudens de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 oktober 2014
Zaaknummer: F 200.139.950/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/249995 / FA RK 12-3754-2
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G.L. Brokking-van Alphen,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.H.J. Raessens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 oktober 2013 en naar de beschikking van die rechtbank van 14 februari 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 januari 2014, heeft de man verzocht:
- de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking van 10 oktober 2013 te schorsen;
- voormelde beschikking van 13 (lees: 14) februari 2013 en die van 10 oktober 2013 te vernietigen en, alsnog rechtdoende, zo nodig onder aanvulling van gronden te bepalen dat de man niet gehouden is tot betaling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, althans een zodanig bedrag te bepalen en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
- mocht het hof van oordeel zijn dat de man gehouden is een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, deze verplichting te limiteren tot een periode van twee jaar na de echtscheiding, althans tot een door het hof te bepalen termijn.
2.2.
Bij brief van 14 juli 2014, met bijlagen, heeft de advocaat van de man het verzoek in hoger beroep aangevuld in die zin dat de man het hof verzoekt de achterstand op nihil te stellen, althans vast te stellen dat de man de aldus ontstane achterstand kan voldoen in maandelijkse termijnen van € 100,--, althans een door het hof vast te stellen bedrag.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 februari 2014, heeft de vrouw verzocht om het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad af te wijzen en, uitvoerbaar bij voorraad, de grief van de man af te wijzen als zijnde onbewezen, ongegrond en niet steunend op de wet.
2.4.
Het geschil in het incident is afgesplitst en ter griffie van het hof geadministreerd onder zaaknummer HV 200.139.950/02. Bij beschikking van 3 april 2014 heeft dit hof het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Brokking-van Alphen;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Raessens.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 15 januari 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 5 augustus 2014.
2.6.1.
Het faxbericht met als bijlage de producties 5 en 6 van de advocaat van de vrouw
d.d. 18 augustus 2014 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De man heeft er bezwaar tegen gemaakt dat het hof productie 6 bij zijn beoordeling betrekt. Gelet op het feit dat dit stuk niet kort en eenvoudig te doorgronden is, heeft het hof beslist dat dit stuk niet wordt toegelaten.
De man heeft er geen bezwaar tegen dat het hof kennisneemt van productie 5.
Gelet op het feit dat dit stuk kort en eenvoudig te doorgronden is en bovendien niet binnen de termijn kon worden overgelegd, heeft het hof beslist dat dit stuk wordt toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 30 november 1979 met elkaar gehuwd.
3.2.
Bij beschikking van 14 februari 2013 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 1 maart 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank de beslissing op het zelfstandige verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 1.000,--, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank redelijk acht, aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van 10 oktober 2013 heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw moet voldoen een bedrag van € 965,-- per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (naar later is gebleken: 1 maart 2013).
3.4.
De man kan zich met de onder 3.2 en 3.3. vermelde beschikkingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de man medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen de bij beschikking van 14 februari 2013 uitgesproken echtscheiding.
3.5.
De grieven richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man. De man heeft in hoger beroep voorts een verzoek gedaan tot limitering van de alimentatieverplichting.
3.6.
De man heeft op de eerste plaats gesteld dat de door het huwelijk ontstane lotsverbondenheid tussen partijen is doorbroken, omdat de vrouw een affectieve relatie onderhoudt met mevrouw [mevrouw] en ervoor gekozen heeft haar leven met een nieuwe partner voort te zetten. Op grond hiervan kan in redelijkheid niet van de man worden gevergd dat hij bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
De vrouw ontkent dat zij een affectieve relatie met mevrouw [mevrouw] onderhoudt en met haar samenwoont.
Bij gebreke van enige onderbouwing gaat het hof aan de door de vrouw betwiste stelling van de man voorbij. Het hof stelt vast dat de man ook geen bewijsaanbod op dit punt heeft gedaan.
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
3.7.
De rechtbank is uitgegaan van een huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van
€ 1.000,-- bruto per maand.
De man heeft gesteld dat de behoefte van de vrouw wordt beperkt door de omstandigheden waarin zij leeft. De vrouw woont in één huis met de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] en zij deelt met hen de voorzieningen van deze woning. Volgens de man betaalt de vrouw alleen een huur van € 375,-- per maand en ontvangt zij een huurtoeslag van € 148,-- per maand. De vrouw draagt niet bij in de kosten van gas, water en licht en eet - bij gebreke van een eigen keuken - gratis mee met de heer en mevrouw [de heer en mevrouw].
De vrouw heeft daar tegen in gebracht dat zij wel een eigen keuken heeft en op enkele dagen in de week zelf kookt. Daarnaast eet zij regelmatig bij haar broer. Bij de huur van € 375,-- per maand zijn inderdaad de kosten van gas, water en licht inbegrepen. De vrouw ontvangt geen huurtoeslag, maar een aanvulling op haar bijstandsuitkering van de gemeente.
Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat de huidige levensomstandigheden van de vrouw ertoe leiden dat zij substantieel minder kosten van levensonderhoud heeft.
Evenals de rechtbank gaat het hof dan ook uit van een huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 1.000,-- bruto per maand.
3.8.
De man heeft voorts aangevoerd dat de vrouw door het verrichten van betaalde arbeid volledig in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.
De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
3.9.
Op de huwelijksgerelateerde behoefte dienen de eigen inkomsten van de vrouw in mindering te worden gebracht.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat de vrouw door middel van arbeid met een bedrag van € 35,-- per maand in haar eigen levensonderhoud voorziet.
Evenals in eerste aanleg heeft de man in hoger beroep gesteld dat de vrouw meer inkomsten geniet, maar hij heeft nagelaten deze stelling te onderbouwen, zodat het hof hieraan voorbij
gaat. Het hof houdt derhalve evenals de rechtbank rekening met een bedrag van € 35,-- per maand aan eigen inkomsten van de vrouw.
Het hof overweegt voorts als volgt.
De vrouw is 55 jaar oud. Zij heeft geen opleiding genoten en heeft sinds het huwelijk met de man niet meer aan het arbeidsproces deelgenomen. De vrouw heeft in januari 2014 en in mei 2014 operaties aan haar polsen ondergaan. Uit het e-mailbericht d.d. 18 augustus 2014 van de werkbegeleider van de vrouw bij het Werkplein blijkt dat de vrouw vanwege complicaties aan haar rechterpols arbeidsbeperkt is.
Uitgangspunt is dat op de vrouw de verplichting rust om alles in het werk te stellen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof is evenwel van oordeel dat de vrouw in de achterliggende periode sinds de echtscheiding gezien haar medische situatie niet in staat kon worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Ook thans kan van de vrouw gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden en op de situatie op de arbeidsmarkt niet worden verwacht dat zij binnen afzienbare tijd in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. De aanvullende behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is dan ook voldoende aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande becijfert het hof, evenals de rechtbank, de aanvullende behoefte van de vrouw op € 965,-- bruto per maand. De hierop betrekking hebbende grief van de man slaagt niet.
Limitering
3.10.
De man is van mening dat gezien de omstandigheden er aanleiding is voor een limitering van de alimentatieduur: de man heeft gezondheidsproblemen en de vrouw kan haar werkzaamheden uitbreiden.
Het hof overweegt als volgt.
In verband met de ingrijpende gevolgen van limitering dienen hoge eisen te worden gesteld aan de te stellen en zo nodig te bewijzen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat door de man geen zodanige bijzondere omstandigheden zijn gesteld, laat staan concreet onderbouwd. In dit verband wordt nog opgemerkt dat, zoals hiervoor is overwogen, thans niet te verwachten is dat de vrouw binnen een afzienbare termijn volledig in haar behoefte kan voorzien. Het hof wijst het betreffende verzoek van de man dan ook af.
Draagkracht
3.11.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de
vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 965,-- per maand te voldoen.
3.12.
Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
Partijen zijn het erover eens dat rekening moet worden gehouden met een fiscaal
jaarinkomen van de man van € 33.674,--, hetgeen, rekening houdend met de loonheffing, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, resulteert in een netto besteedbaar inkomen van € 2.019,-- per maand.
B. Lasten van de man
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende onbetwiste maandelijkse lasten:
- € 492,55 aan huur.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met het door de man opgevoerde - niet betwiste - bedrag van
€ 141,-- per maand.
Verwervingskosten
De man heeft gesteld dat hij gemiddeld een bedrag van € 41,-- per maand aan reiskosten heeft om met de brommer zijn werk te bereiken. In de periode dat de man ziek is geweest heeft hij weliswaar geen kosten gehad om op zijn werk te komen, maar de man is tenminste veertien keer van [woonplaats] naar het ziekenhuis in [plaats] moeten rijden zonder dat deze kosten werden vergoed.
De vrouw heeft gesteld dat de verwervingskosten van de man in redelijkheid moeten worden beoordeeld.
Het hof acht het opgevoerde bedrag van € 41,-- per maand bovenmatig. Het hof begroot de reiskosten woon-werkverkeer naar maatstaven van redelijkheid op een bedrag van € 20,-- per maand. De kosten die de man heeft moeten maken om van zijn woonplaats naar het ziekenhuis in [plaats] te reizen, merkt het hof aan als ziektekosten. Het hof gaat ervan uit dat de man deze kosten uit zijn vrije ruimte voldoet.
Rente en aflossing schulden
De man heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met twee schulden, een schuld aan zijn broer vanwege herinrichtingskosten en een schuld bij zijn advocaat met betrekking tot een afbetalingsregeling voor advocaatkosten. Op beide schulden lost de man met € 100,-- per maand af.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Het hof overweegt dat als onweersproken vaststaat dat de man een bedrag van ruim
€ 18.000,-- heeft ontvangen uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waaraan hij dit bedrag heeft besteed. Gelet op de hoogte van dit bedrag, ligt het op de weg van de man om aan het hof duidelijk te maken hoe het kan dat hij naast dit bedrag nog schulden heeft moeten maken voor herinrichting en rechtsbijstand. De man heeft dit nagelaten. Het hof
houdt derhalve geen rekening met de door de man gestelde schulden.
Vaststelling van de alimentatie
3.13.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 658,-- per maand. Daarvan is 60% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage.
3.14.
Betaalde partneralimentatie is geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de vrouw. Rekening houdend met dit te realiseren fiscaal voordeel, heeft de man de draagkracht om
€ 681,-- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdrage is de grens van de draagkracht van de man bereikt.
Ingangsdatum en betalingsachterstand
3.15.
Het hof ziet aanleiding om de ingangsdatum van de vast te stellen onderhoudsbijdrage te bepalen op 1 november 2013.
Het hof zal voorts bepalen dat de man de ontstane achterstand in de betaling van de onderhoudsbijdragen in maandelijkse termijnen van € 100,-- elk aan de vrouw zal voldoen.
3.16.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2013;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 oktober 2013, behoudens het bepaalde ten aanzien van de proceskosten,
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van
€ 681,-- per maand met ingang van 1 november 2013, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man de ontstane achterstand in de betaling van de onderhoudsbijdragen in maandelijkse termijnen van € 100,- elk aan de vrouw zal voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en
M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2014.