In deze zaak gaat het om de uitleg van een bepaling in een echtscheidingsconvenant tussen de vader en de moeder van [appellante], die betrekking heeft op het sparen voor hun kinderen. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch behandelt het hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht, waarin haar vordering tot uitbetaling van een spaarsaldo werd afgewezen. De vader had in het convenant de verplichting op zich genomen om maandelijks een bedrag te sparen op spaarrekeningen ten behoeve van zijn kinderen, met een looptijd van twintig jaar. De vraag die centraal staat is of [appellante] na haar meerderjarigheid recht heeft op het spaarsaldo en of dit saldo opeisbaar is.
Het hof oordeelt dat de bepalingen in het echtscheidingsconvenant een derdenbeding bevatten ten gunste van [appellante]. Dit betekent dat zij rechtstreeks een vordering kan instellen tegen haar vader voor het spaarsaldo. Het hof stelt vast dat de vader de verplichting had om te sparen voor zijn kinderen en dat het spaarsaldo, dat per 31 juli 2009 is opgebouwd, aan [appellante] toekomt. De vader heeft echter betwist dat hij ooit heeft beloofd het geld aan [appellante] uit te keren, maar het hof oordeelt dat de omstandigheden en de verklaringen van de ouders erop wijzen dat het spaargeld bedoeld was voor de kinderen.
Het hof concludeert dat [appellante] een opeisbare vordering heeft op de vader ter hoogte van het saldo op de spaarrekening, en dat deze vordering op 18 april 2013 opeisbaar is geworden. De vader wordt veroordeeld om het actuele saldo van de spaarrekening aan [appellante] uit te betalen, inclusief rente en bonussen. De zaak wordt terugverwezen naar de rol voor aktewisseling, waarbij de vader de benodigde documenten moet overleggen.