ECLI:NL:GHSHE:2014:4464
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- W.Th.M. Raab
- M.J. van Laarhoven
- G.J. Vossestein
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van privégelden in een affectieve relatie zonder samenlevingscontract
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de vordering van de man tot toewijzing van een nominale vergoeding van € 77.275,52 voor zijn privégelden die hij in de gemeenschappelijke woning heeft ingebracht, werd toegewezen. De partijen, die vanaf 1990 een affectieve relatie hadden en sinds 1993 samenwoonden, hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten. De man had privégelden geïnvesteerd in de woning die zij samen bewoonden, en vorderde dat deze gelden aan hem zouden worden toegedeeld na verkoop van de woning, nadat de hypotheeklening was afgelost.
De rechtbank oordeelde dat de man recht had op een nominale vergoeding van zijn inbreng, omdat onvoldoende feiten en omstandigheden waren gebleken die erop wezen dat het bedrag als gemeenschappelijk vermogen moest worden aangemerkt. De vrouw voerde aan dat het bedrag tot gemeenschappelijk vermogen was geworden door hun langdurige relatie en gezamenlijke verantwoordelijkheden, maar het hof oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de vordering van de man te weerleggen.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de vrouw niet had aangetoond dat er een overeenkomst was die de man verplichtte om zijn privégelden als gemeenschappelijk te beschouwen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het arrest werd uitgesproken op 28 oktober 2014.