In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een appellant tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had in het vonnis van 28 mei 2014 de vorderingen van de geïntimeerde, Vastgoedontwikkeling B.V., toegewezen en de vordering van de appellant afgewezen. De appellant verzocht in het incident om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis, omdat hij stelde dat de tenuitvoerlegging een financiële noodtoestand voor hem zou creëren en dat er sprake was van een juridische misslag in het vonnis.
Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die zouden wijzen op een juridische of feitelijke misslag in het vonnis van de rechtbank. De appellant had enkel gesteld dat de rechtbank een door hem voorgedragen getuige niet had gehoord, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat het vonnis op een vergissing berustte. Bovendien was er geen bewijs dat de appellant in een dreigende faillissementssituatie verkeerde, en de belangen van de geïntimeerde bij de uitvoerbaarheid van het vonnis wogen zwaarder dan die van de appellant.
Het hof heeft de vordering van de appellant tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan ook afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014.