ECLI:NL:GHSHE:2014:4505

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
F 200.141.273-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en terugbetaling van teveel betaalde bedragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun minderjarige dochter. De man, appellant, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2013 te vernietigen, waarin de rechtbank had bepaald dat de man een bedrag van € 250,-- per maand aan de vrouw moest betalen. De man stelt dat hij in een eerder ouderschapsplan was overeengekomen om € 160,-- per maand te betalen, en dat deze afspraak niet met grove miskenning van de wettelijke maatstaven is gemaakt. De vrouw, verweerster, heeft in haar verweerschrift verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen en om de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De man heeft twee grieven ingediend, waarbij hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet in de procedure is verschenen en dat de rechtbank het meest verstrekkende verzoek van de vrouw heeft toegewezen zonder dat hij zich daartegen had kunnen verweren.

Het hof oordeelt dat de man geen belang heeft bij grief 1, omdat hij wel degelijk in de procedure is verschenen, maar ervoor heeft gekozen geen verweer te voeren. Wat betreft grief 2 oordeelt het hof dat de rechtbank terecht het verzoek van de vrouw heeft toegewezen, omdat er geen duidelijke wanverhouding is tussen de overeengekomen alimentatie en de wettelijke maatstaven. Het hof concludeert dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afspraken in het ouderschapsplan zijn gemaakt met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie wordt afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie. De man mag de teveel betaalde kinderalimentatie verrekenen door een bedrag van € 100,-- per maand in mindering te brengen op de lopende alimentatietermijnen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 oktober 2014
Zaaknummer: F 200.141.273/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/182273 / FA RK 13-1463
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats] (België),
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. A.F.T. Grul, thans mr. M. Kikken,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats] (België),
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.S.J.H. van den Bronk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking deels te vernietigen en:
1. alsnog te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2013 een bedrag van € 160,-- per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], de minderjarige dochter van partijen, door hem telkens bij vooruitbetaling te voldoen zoals uitdrukkelijk is overeengekomen in het ouderschapsplan d.d. 10 december 2012;
2. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze instantie,
een en ander voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 april 2014, heeft de vrouw verzocht om bij beschikking, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in eerste en tweede instantie.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Kikken;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van den Bronk.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 2 september 2014;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 4 september 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de vrouw overgelegde pleitaantekeningen.
De brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 11 september 2014 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof echter beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 10 mei 2007 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
[de dochter] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Partijen zijn in een convenant en in een ouderschapsplan, door beiden ondertekend op 10 december 2012, voor zover thans van belang, overeengekomen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] zal betalen een bedrag van € 160,-- per maand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 16 december 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw bepaald dat de man
-naar het hof begrijpt: met wijziging in zoverre van het convenant en het ouderschapsplan
-als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] moet voldoen een bedrag van € 250,-- per maand met ingang van
1 januari 2013.
Deze bijdrage voor [de dochter] beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment
€ 252,25 per maand.
3.4.
De man kan zich met de beslissing ten aanzien van de kinderbijdrage niet verenigen en hij is hiervan onder aanvoering van twee grieven in hoger beroep gekomen.
3.5.
Grief 1 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man niet in de procedure is verschenen. De man is wel verschenen, maar heeft geen verweer gevoerd, omdat partijen onderling een regeling hadden getroffen.
De man keert zich met grief 2 tegen de overweging van de rechtbank dat, nu de man niet in de procedure is verschenen, de rechtbank het meest verstrekkende verzoek van de vrouw tot vaststelling van een kinderbijdrage zal toewijzen.
3.5.1.
De vrouw heeft de grieven van de man gemotiveerd bestreden.
3.6.
Het hof is van oordeel dat de man bij grief 1 geen belang heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat de man in eerste aanleg - anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan - door middel van advocaatstelling wel in de procedure is verschenen. Nu de man er evenwel voor heeft gekozen om in eerste aanleg geen verweer te voeren, is hij door de foutieve aanname van de rechtbank niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.
3.7.
Bij gebreke van enig verweer door de man mocht de rechtbank naar het oordeel van het hof het meest verstrekkende verzoek van de vrouw toewijzen. In zoverre faalt grief 2. Gelet op de stukken en de toelichting door de advocaat van de man ter zitting, begrijpt het hof deze grief echter tevens aldus dat naar de mening van de man het inleidende verzoek van de vrouw om het tussen partijen overeengekomen convenant en het ouderschapsplan voor zover betrekking hebbende op de kinderbijdrage te wijzigen op inhoudelijke gronden dient te worden afgewezen. De man voert in dit verband aan dat het in het verweerschrift gedane beroep van de vrouw op artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet opgaat.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1: 401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
3.8.1.
De vrouw heeft in het inleidende verzoek en in het verweerschrift in hoger beroep gesteld dat partijen bij de vaststelling van de hoogte van de kinderalimentatie ten onrechte zijn uitgegaan van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Het Belgische recht zou volgens de vrouw van toepassing zijn. Ter zitting van het hof heeft zij echter in afwijking van haar eerdere stellingname gesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is.
De vrouw heeft voorts gesteld dat er sprake is van de hiervoor bedoelde wanverhouding, nu bij de door partijen gesloten overeenkomst ten onrechte rekening is gehouden met een huur van de man van € 150,- per maand en een aflossing door de man op schulden van € 600,- per maand.
3.8.2.
De man heeft gesteld dat het Belgische recht van toepassing is. De man is voorts van mening dat er geen sprake is van de door de vrouw gestelde wanverhouding, aangezien in het convenant geen rekening is gehouden met een aflossingsverplichting van de man van € 600,- per maand, maar slechts van € 300,- per maand.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan – en de daarin overeengekomen door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ad € 160,-- per maand – is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Daartoe acht het hof op de eerste plaats van belang dat partijen bij de vaststelling van vorenbedoeld plan zijn bijgestaan door een advocaat-mediator, zodat het er behoudens tegenbewijs voor moet worden gehouden dat partijen behoorlijk zijn voorgelicht over de inhoud en de gevolgen van het door hen ondertekende ouderschapsplan. De vrouw heeft het tegendeel niet gesteld en hiervan is overigens niets gebleken. Voorts is in dit verband van belang dat het verschil tussen de door partijen overeengekomen onderhoudsbijdrage en de onderhoudsbijdrage die de rechter, onafhankelijk van de vraag of het Belgische recht of het Nederlandse recht wordt toegepast, zou hebben vastgesteld indien hij destijds kennis zou hebben genomen van dezelfde gegevens, te weten een behoefte van [de dochter] van ruim € 400,-- per maand, een ongeveer gelijk inkomen van partijen in 2013 en substantiële zorgkosten van de man, niet zo groot is, dat er naar het oordeel van het hof sprake is van een duidelijke wanverhouding. Het beroep van de vrouw op artikel 1:401 lid 5 BW faalt derhalve.
3.9.
Het hof is verder van oordeel dat voor zover de vrouw in het verweerschrift in hoger beroep betoogt dat de bijdrage gewijzigd dient te worden, omdat deze bijdrage van de aanvang af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, dit geen grondslag voor wijziging kan zijn. Partijen zijn de onderhoudsbijdrage immers in onderling overleg overeengekomen. Op grond van artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is alleen een door de rechter gegeven beslissing betreffende de onderhoudsverplichting vatbaar voor een wijziging op grond dat deze van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.10.
Het hof volgt de vrouw tot slot niet in haar standpunt dat de rechter de vrijheid heeft om in afwijking van hetgeen partijen zijn overeengekomen in hun echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan de kinderalimentatie te wijzigen zonder dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401, lid 1, BW. Naar het oordeel van het hof dient een dergelijke wijziging van omstandigheden zich wel te hebben voorgedaan, wil de rechter tot wijziging van de alimentatie kunnen overgaan.
Het hof stelt vast dat de vrouw een zodanige wijziging van omstandigheden niet aan haar inleidende verzoek ten grondslag heeft gelegd.
3.11.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie moet worden afgewezen. In zoverre slaagt grief 2.
3.12.
De beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient derhalve te worden vernietigd.
3.13.
De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw de teveel betaalde bedragen aan kinderalimentatie aan de man moet terugbetalen. De vrouw is van mening dat dit verzoek moet worden afgewezen, nu met deze bedragen is voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van [de dochter].
Het hof vindt in het door de vrouw gestelde geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de vrouw in redelijkheid niet tot terugbetaling van de ten onrechte voldane alimentatie gehouden kan worden. Het hof merkt daarbij op dat de vrouw, zolang de beschikking van de rechtbank nog niet onherroepelijk was, rekening had behoren te houden met de mogelijkheid dat het hof in hoger beroep tot een ander oordeel over de door de man te betalen onderhoudsbijdrage zou komen. De vrouw heeft het LBIO ingeschakeld ter inning van de kinderalimentatie hoewel zij inmiddels kennis had genomen van het beroepschrift van de man en van de gronden van het beroep. Daarmee heeft zij het risico aanvaard dat zij ten onrechte geïncasseerde bedragen aan de man zou dienen terug te betalen.
Het hof zal bepalen dat de man de teveel betaalde kinderalimentatie mag verrekenen door elke maand een bedrag van € 100,-- in mindering te brengen op de lopende alimentatietermijnen totdat aan de vereffening is voldaan.
Proceskosten
3.14.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
27 november 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve uitsluitend voor zover daarbij een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de dochter] is vastgesteld,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], zal voldoen een bedrag van € 160,-- per maand met ingang van 1 januari 2013, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man de teveel betaalde kinderalimentatie mag verrekenen door elke maand een bedrag van € 100,-- in mindering te brengen op de lopende alimentatietermijnen totdat aan de vereffening is voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de in beide instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld - van der Slikke, C.E.M. Renckens en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2014.