In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de man, die de biologische vader zou zijn. De moeder en de bijzondere curator van de minderjarige hebben in hoger beroep de eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg aangevochten. De rechtbank had eerder een DNA-onderzoek bevolen om vast te stellen of de man de biologische vader is van de minderjarige, die in 2001 is geboren. De moeder en de bijzondere curator zijn van mening dat de man niet de biologische vader is, aangezien de moeder de man pas na de geboorte van de minderjarige heeft leren kennen. De rechtbank had de verzoeken van de moeder en de bijzondere curator afgewezen, wat hen ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.
Het hof heeft de zaken gevoegd behandeld en heeft vastgesteld dat er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een DNA-onderzoek heeft bevolen en dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten onrechte aan haar en de man zijn opgelegd. De bijzondere curator heeft soortgelijke grieven geuit. Het hof heeft overwogen dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning alleen kan worden toegewezen als vaststaat dat de man niet de biologische vader is. Het hof heeft besloten dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is om deze vraag te beantwoorden. De kosten van het onderzoek zullen voorlopig door de staat worden voorgeschoten, en partijen krijgen de gelegenheid om op het deskundigenbericht te reageren. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 31 maart 2015, in afwachting van de resultaten van het deskundigenonderzoek.