ECLI:NL:GHSHE:2014:4568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
HD 200.100.061_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en faillissement: beoordeling van de curator en benadeling van de boedel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de curator in het faillissement van Studio ’83 B.V. tegen Mode Producties '83 B.V. De curator vorderde terugbetaling van een bedrag van € 2.006,69 dat door Studio ’83 aan Mode Producties was betaald kort voor het faillissement. De betalingen vonden plaats op 7 en 8 december 2009, terwijl het faillissement van Studio ’83 op 29 december 2009 werd uitgesproken. De curator stelde dat deze betalingen onverschuldigd waren en dat hij deze op grond van de faillissementswet kon vernietigen. In eerste aanleg werd de vordering van de curator afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat er geen benadeling van de gezamenlijke schuldeisers was. De curator ging in hoger beroep, waarbij hij zijn vordering verminderde door geen buitengerechtelijke kosten meer te vorderen.

Het hof oordeelde dat de curator terecht de betalingen had vernietigd. Het hof bevestigde dat er sprake was van benadeling van de boedel, omdat de betalingen aan Mode Producties de schuldenlast van Studio ’83 verminderden zonder dat daar een tegenprestatie tegenover stond. Het hof stelde vast dat zowel Mode Producties als Studio ’83 op de hoogte waren van het aanstaande faillissement op het moment van de betalingen. De curator had onbetwist gesteld dat de betalingen onterecht waren gedaan, en het hof oordeelde dat de afwezigheid van een rechtsverhouding tussen de twee vennootschappen de toepassing van de faillissementswet niet uitsloot.

Uiteindelijk vernietigde het hof het eerdere vonnis en wees de vordering van de curator toe, inclusief de wettelijke rente. Mode Producties werd veroordeeld in de proceskosten. Dit arrest benadrukt de bescherming van de boedel in faillissement en de gevolgen van onverschuldigde betalingen voor de schuldeisers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.100.061/01
arrest van 4 november 2014
in de zaak van
[de curator],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Studio ’83 B.V.,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als de curator,
advocaat: mr. S. el Ayoubi te Tilburg,
tegen
Mode Producties '83 B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Mode Producties '83,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 december 2011 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Tilburg van 28 september 2011, gewezen tussen de curator als eiser en Mode Producties '83 als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 647549 CV EXPL 11-1858)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen Mode Producties '83 verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties.
Vervolgens is arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in dit hoger beroep nog om de volgende feiten.
a. a) [de bestuurder] (hierna: [de bestuurder]) was in 2009 enig bestuurder van Studio ’83 B.V. (hierna: Studio ’83) en van Mode Producties ’83 B.V. (hierna: Mode Producties).
b) Op 26 november 2009 heeft [de bestuurder] het faillissement aangevraagd van Studio ’83.
c) Op 7 en 8 december 2009 heeft Studio ’83 per bank in totaal € 2.006,69 betaald aan Mode Producties (namelijk op 7 december 2009 € 902,02, en op 8 december 2009 € 240,38 en € 864,29).
d) Op 29 december 2009 is Studio ’83 failliet verklaard met benoeming van de curator in zijn hoedanigheid.
e) Bij brieven van 22 maart 2010 en 25 juni 2010 aan Mode Producties en/of [de bestuurder] heeft de curator de betalingen van 7 en 8 december 2009 buitengerechtelijk vernietigd met een beroep op de faillissementspauliana van art. 42 en/of art. 47 Fw en verzocht om terugbetaling van € 2.006,69 aan de boedel.
f) Ondanks aanmaningen heeft geen zodanige terugbetaling plaatsgevonden.
3.2.
De curator heeft Mode Producties en [de bestuurder] in rechte betrokken en betaling gevorderd van € 2.148,97 wegens hoofdsom en rente, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over € 2.006,69 vanaf 10 december 2010 tot aan de dag der voldoening, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten met de rente hierover, en proceskosten. Tegen Mode Producties is in eerste aanleg verstek verleend. De kantonrechter heeft de vorderingen vervolgens afgewezen omdat – kort gezegd – geen sprake is geweest van benadeling van de gezamenlijke schuldeisers door de betalingen van 7 en 8 december 2009. Tegen dit oordeel richten zich de grieven van de curator in hoger beroep.
[de bestuurder] is in het hoger beroep niet (meer) betrokken. Mode Producties is wederom niet verschenen.
3.3.
Het hof heeft geconstateerd dat de curator zijn vordering in hoger beroep heeft verminderd, nu hij thans geen vergoeding meer vordert van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.4.
De kantonrechter heeft in (de eerste als zodanig genummerde) r.o. 3.8. onbestreden overwogen dat drie afnemers/kopers van Mode Producties bij vergissing voor aan hen geleverde goederen hebben betaald op de rekening van Studio ’83 en dat Studio ’83 deze betalingen in overleg met deze afnemers/kopers niet als onverschuldigd betaald aan hen heeft terugbetaald, maar de ontvangen bedragen daarentegen op 7 en 8 december 2009 heeft doorbetaald aan Mode Producties. Vervolgens overwoog de kantonrechter in de daaropvolgende rechtsoverweging (per abuis 3.7. in plaats van 3.9 genummerd) dat het hier niet gaat om voldoening aan een opeisbare vordering en dat er ter zake van deze betalingen geen rechtsverhouding bestond tussen Mode Producties en Studio ’83, zodat art. 47 Fw niet van toepassing is. In (de tweede als zodanig genummerde) r.o. 3.8. overwoog de kantonrechter onbestreden dat het hier gaat om een onverplichte rechtshandeling als bedoeld in art. 42 Fw.
3.5.
De grieven 1 en 2 zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 3.9 en 3.10 dat er weliswaar sprake was van een benadeling van de boedel van ruim € 2.000,-, maar dat daar tegenover stond dat er een gunstig gevolg was voor de boedel omdat de afnemers/kopers hadden afgezien van hun niet betwiste vorderingen wegens onverschuldigde betaling jegens Studio ’83. Dus was er geen benadeling van de schuldeisers, aldus de kantonrechter in r.o. 3.10, en kon de curator de betalingen niet met een beroep op art. 42 Fw vernietigen.
De curator heeft met zijn eerste grief geklaagd over het oordeel dat het gaat om onbetwiste vorderingen. Daarnaast stelt hij dat zelfs als de betalingen door de afnemers/kopers aan Studio ’83 per vergissing en dus onverschuldigd zouden zijn gedaan - hetgeen de curator in ieder geval in hoger beroep heeft betwist – dit een onverschuldigde betaling betreft die plaats heeft gehad vóór het faillissement van Studio ’83. Die afnemers/kopers zouden ter zake na dat faillissement daarom slechts een concurrente vordering op de boedel van Studio ’83 hebben gehad, aldus de curator. Het afzien daarvan door die afnemers/kopers zou de boedel niet veel hebben opgeleverd en weegt niet op tegen de benadeling van ruim € 2.000,-, aldus de curator in zijn tweede grief.
3.6.
Naar het oordeel van het hof slaagt grief 2. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat er sprake was van benadeling van de boedel met € 2006,69 door de overboekingen door Studio ’83 aan Mode Producties kort voor het faillissement, zoals de kantonrechter oordeelde. Eveneens staat bij gebrek aan betwisting vast dat er bij zowel Mode Producties als bij Studio ’83 wetenschap bestond van het benadelende karakter van de betalingen. [de bestuurder] was toen bij beide vennootschappen bestuurder en hij had zelf het faillissement van Studio ’83 reeds aangevraagd op het moment dat de betalingen werden gedaan. De kennis van het aanstaande faillissement van Studio ’83 was derhalve op 7 en 8 december 2009 bij Studio ’83 en bij Mode Producties aanwezig, zoals de curator (onbetwist) heeft gesteld.
3.7.
Bij onverschuldigde betalingen (vanwege bijvoorbeeld een vergissing als de onderhavige) ná het uitspreken van het faillissement van de ontvanger daarvan, ontvangt de curator deze betalingen primair ten behoeve van de (boedel)schuldeisers voor wie hij het faillissement afwikkelt. Deze (boedel)schuldeisers worden door de onverschuldigde betaling ongerechtvaardigd verrijkt en met name hierin is de reden gelegen dat deze vordering uit onverschuldigde betaling volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad een “superpreferentie” heeft en bij voorrang moet worden betaald uit de boedel. Bij een onverschuldigde betaling vóór faillissement ontvangt de schuldenaar alleen voor zichzelf en de aldus ontvangen bedragen gaan deel uitmaken van zijn vermogen. De schuldenaar is weliswaar gehouden tot terugbetaling, maar na diens faillissement is de vordering van de schuldeiser daartoe slechts een concurrente faillissementsvordering.
De curator heeft onbetwist in hoger beroep gesteld dat de onderhavige vorderingen nog niet bij hem zijn ingediend, zodat hij deze ook nog niet - als concurrent - heeft kunnen erkennen. Nu de curator op zich niet ontkent dat er per vergissing op de rekening van Studio ’83 is betaald, neemt het hof aan dat hij te zijner tijd genoemde concurrente vorderingen zal erkennen.
Wat daar ook van zij, het hof deelt de visie van de curator dat het afstand doen van toekomstige concurrente faillissementsvorderingen tegenover betalingen van in totaal
€ 2006,69 een benadeling van de boedel met dit bedrag tot gevolg heeft gehad. Immers, de vermindering van de concurrente schuldenlast van een gefailleerde met een bedrag van
€ 2006,69 brengt over het algemeen geen enkel voordeel voor de gezamenlijke schuldeisers met zich. Dat dit in het onderhavige geval anders zou zijn, is gesteld noch gebleken. Terecht heeft de curator deze betalingen vernietigd.
3.8.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd en de vordering van de curator, zoals deze in hoger beroep luidt, zal alsnog worden toegewezen. De vordering tot toewijzing van de wettelijke handelsrente van art. 6:119a BW is niet toewijsbaar, nu geen sprake is van een handelstransactie in de zin van art. 6:119a BW. Het hof zal de subsidiair gevorderde wettelijke rente van art. 6:119 BW toewijzen.
Mode Producties zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten als gevorderd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen de curator en Mode Producties ’83 B.V. op 28 september 2011 door de kantonrechter te Tilburg uitgesproken vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Mode Producties ’83 B.V. om aan de curator te betalen € 2006,69 met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Mode Producties ’83 B.V. in de proceskosten, aan de zijde van de curator in eerste aanleg begroot op € 239,81 aan verschotten en € 300,- aan salaris advocaat en in hoger beroep op € 756,81aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na dagtekening van dit arrest;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, S.M.A.M. Venhuizen en J.C.J. van Craaikamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 november 2014.