ECLI:NL:GHSHE:2014:5075

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
HD 200.107.029_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake oneerlijk beding in consumentenovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. drs. S. Bharatsingh, een hoger beroep ingesteld tegen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., vertegenwoordigd door mr. T.J.P. Jager. De zaak betreft een consumentenovereenkomst waarbij de vraag centraal staat of een annuleringsbepaling in de overeenkomst oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13. Het hof heeft eerder op 8 april 2014 een tussenarrest gewezen waarin het vermoeden werd uitgesproken dat de annuleringsbepaling als oneerlijk kan worden aangemerkt. In het vervolg van de procedure hebben beide partijen hun standpunten verder toegelicht in schriftelijke stukken.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten consumenten zijn in de zin van de Richtlijn en dat de overeenkomst onder de werking van deze Richtlijn valt. De annuleringsbepaling, die een percentage van 1% van het geleende bedrag als annuleringskosten voorschrijft, werd door het hof als onredelijk bezwarend beoordeeld. Het hof oordeelde dat de bepaling niet voldoende rekening houdt met de omstandigheden waaronder de lening niet tot stand komt en dat de kosten niet proportioneel zijn ten opzichte van de werkelijke kosten die de verzekeraar zou maken.

Het hof heeft geconcludeerd dat de annuleringsbepaling in strijd is met de bedoeling van de Richtlijn en heeft deze vernietigd. De vordering van Nationale-Nederlanden werd afgewezen, en het hof heeft de kosten van de procedure aan de zijde van de appellanten toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 december 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.107.029/01
arrest van 2 december 2014
in de zaak van

1.[appellant 1],wonende te [woonplaats],

2.
[appellante 2],wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. drs. S. Bharatsingh te Hilversum,
tegen
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 april 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo, onder zaaknummer 313532/CV EXPL 11-25235 gewezen vonnis van 25 januari 2012.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 8 april 2014;
- de akte van NN;
- de akte van [appellanten];
- de pleitnota (eerste en tweede termijn) van NN;
- de reactie op schriftelijk pleidooi wederpartij van [appellanten]
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1
Bij genoemd tussenarrest is NN in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door het hof in het tussenarrest genoemde vermoedens, en meer in het bijzonder over het door het hof uitgesproken vermoeden dat sprake is van een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13, en zijn [appellanten] in de gelegenheid gesteld hierop bij antwoordakte te reageren. Beide partijen hebben in dit kader hun standpunt toegelicht in een akte.
NN heeft vervolgens haar standpunt nog toegelicht in een schriftelijke (eerste en tweede termijn) pleitnota en [appellanten] hebben hun standpunt toegelicht in een schriftelijke reactie op voornoemde pleitnota.
Het hof zal hierna met inachtneming van voornoemde schriftelijke stukken ingaan op de vraag of er sprake is van een oneerlijk beding in de zin van voornoemde Richtlijn.
7.2
Het gaat in casu om een overeenkomst die valt onder de werking van Richtlijn 93/13 hierna: de Richtlijn). [appellanten] zijn consument in de zin van artikel 2 sub b van de Richtlijn; de omstandigheid, dat [appellanten] zich in hun contacten met NN hebben laten bijstaan door een beroepsmatig handelde tussenpersoon, [tussenpersoon], maakt dit niet anders. NN is een rechtspersoon, die bij onder de Richtlijn vallende overeenkomsten handelt in het kader van haar privaatrechtelijke beroepsactiviteit (artikel 2 sub c van de Richtlijn).
7.3
Verder staat thans vast dat niet onderhandeld is over de tekst van de (in rechtsoverweging 4.1.3 van het tussenarrest als eerste volzin geciteerde) annuleringsbepaling. De tekst van deze bepaling was ten tijde van de toetreding tot de overeenkomst reeds tevoren door NN opgesteld en [appellanten] hebben op deze tekst geen invloed kunnen uitoefenen. De omstandigheid, dat [appellanten] bij toetreding tot de overeenkomst konden kiezen tussen een variant van de overeenkomst, waarbij de onderhavige annuleringsbepaling van toepassing was, en een variant waarbij in eenzelfde geval geen annuleringskosten verschuldigd waren maar wel een hogere rente over de lening gold, doet aan het voorgaande niet af. Evenmin is voor dit oordeel in casu van doorslaggevend belang dat – naar NN stelt – [tussenpersoon] elke pagina van de offerte met [appellanten] heeft doorgenomen en dat [appellanten] vervolgens een bewuste keuze voor de annuleringsbepaling hebben gedaan. Het hof gaat derhalve voorbij aan een bewijsaanbod van voornoemde stellingen door NN.
7.4
NN heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd, die de conclusie rechtvaardigen dat het hier om een kernbeding in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn gaat, zodat het vermoeden van het hof, genoemd in rechtsoverweging 4.7 van het tussenarrest, thans bevestigd is.
7.5
Het hof zal thans beoordelen of de onderhavige annuleringsbepaling oneerlijk is in de zin van de Richtlijn.
Vaststaat dat [appellanten] in casu de mogelijkheid hadden om te kiezen voor een offerte voor een lening van NN, waarbij zij geen annuleringskosten verschuldigd zouden zijn in het geval de lening of hypotheek niet daadwerkelijk tot stand zou zijn gekomen. In een dergelijke offerte was een hogere rente over de lening bedongen dan thans – in de door [appellanten] gekozen variant - is geoffreerd. Partijen hebben niet toegelicht om welk verschil in basisrente het dan zou gaan. Deze keuzemogelijkheid brengt echter naar het oordeel van het hof niet zonder meer met zich dat daarom elke inhoud van zo’n annuleringsbeding aanvaardbaar is. Ook in het geval van een keuzemogelijkheid kan een dergelijk annuleringsbeding oneerlijk in de zin van de Richtlijn zijn.
In het onderhavige geval brengt de acceptatie van de offerte mee dat de consument bij het niet afsluiten van de lening of het niet tot stand komen van de hypotheek altijd 1% van het in de offerte genoemde bedrag van de lening – in casu 1% van € 302.000,-- - verschuldigd is aan annuleringskosten. Dit is slechts anders indien de consument kan aantonen dat de koopovereenkomst is ontbonden of vernietigd of indien de consument is overleden. Zoals ook overwogen in het tussenarrest is genoemd percentage aan annuleringskosten niet gedifferentieerd naar gelang van de reden van het niet afsluiten van de lening of het tot stand komen van een hypotheek en bevat het evenmin een maximum (of minimum) bedrag aan annuleringskosten.
Een dergelijke annuleringsregeling acht het hof niet zonder meer redelijk, nu een zelfde omstandigheid (aan de zijde van de consument) op grond waarvan geen lening of hypotheek tot stand komt, kan leiden tot zeer grote verschillen bij het vaststellen van het bedrag van de annuleringskosten. Het hof acht het de vraag of deze verschillen gerechtvaardigd worden door mogelijk hogere kosten die NN moet maken in geval het om een hoger te lenen bedrag gaat.
[appellanten] moeten voorts blijkens de offerte een groot aantal stukken aan NN verstrekken alvorens NN over zal gaan tot het daadwerkelijk verstrekken van een (hypothecaire) lening. In de offerte van 2 juni 2010 staat daaromtrent onder meer vermeld:”
In de Bijlage zijn de Voorbehouden en Voorwaarden vermeld waaraan moet worden voldaan voordat de financier tot geldverstrekking overgaat. Indien daaraan niet is voldaan, kan de verstrekking van de lening niet plaatsvinden.”
Naar het oordeel van het hof is dit op zich zelf bezien niet zonder meer een onredelijke voorwaarde. Dit is echter anders indien dit voorbehoud wordt bezien in combinatie met het volgende, in de Bijlage Ondertekening opgenomen, voorbehoud: “
Deze aanbieding is uitgebracht onder het voorbehoud dat alle door ons verkregen of te verkrijgen informatie inzake het onderpand en de aanvrager(s) tot ons genoegen is”.
Naar het oordeel van het hof kan hiermee het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk worden verstoord. Het komt er immers op neer dat, zelfs in het geval de consument alle gevraagde gegevens verstrekt, NN nog steeds op niet nader gespecificeerde gronden van mening kan zijn dat deze stukken niet tot haar “genoegen” zijn en op die grond kan besluiten tot het niet verstrekken van een lening. NN heeft zichzelf blijkens deze bepaling de facto een zeer grote - niet behoorlijk omschreven - beleidsbevoegdheid toegekend ten aanzien van de beoordeling van de opgevraagde gegevens en daarmee van het weigeren van een lening. Blijkens de overeenkomst is het gevolg van een dergelijke handelwijze van NN dat de consument in nagenoeg al dergelijke gevallen dat uiteindelijk geen lening en/of hypotheek tot stand komt, 1% van het bedrag van de geoffreerde lening aan annuleringskosten moet betalen. Het hof acht, gelet op het voorgaande, een dergelijk beding in strijd met de bedoeling van voornoemde Richtlijn. De consequentie daarvan is dat de voorwaarde met betrekking tot de kosten van annulering ingevolge een richtlijnconforme uitleg onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 aanhef en sub a BW, vernietigd dient te worden en partijen niet kan binden.
Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. NN heeft niets vermeld over het renteverschil indien [appellanten] zouden hebben gekozen voor de variant zonder annuleringskosten. Derhalve heeft NN het hof niet in de gelegenheid gesteld te oordelen of dit renteverschil een dergelijk annuleringsbeding zou kunnen rechtvaardigen. NN heeft verder evenmin behoorlijk aangegeven welke kosten zij vergeefs heeft gemaakt in een dergelijk geval, waarin de offerte niet heeft geleid tot een hypothecaire lening (slechts gederfde winst is vermeld). Derhalve kan het hof met eventueel door NN gemaakte kosten evenmin rekening houden bij voornoemd oordeel. Het hof heeft bij het voorgaande niet van doorslaggevend belang geacht de aard van de door [appellanten] gepleegde tekortkoming, die tot toepassing van het annuleringsbeding heeft geleid. Ten slotte geldt dat het hof bij voornoemd oordeel niet van doorslaggevend belang heeft geacht dat [appellanten] gebruik hebben gemaakt van een hypotheekadviseur. Voor zover dit bij [appellanten] al heeft geleid tot een beter begrip van de bepaling, doet dit nog niet af aan het onredelijk bezwarende karakter daarvan.
7.6
Gelet op dit oordeel behoeft het hof de grieven niet meer te bespreken. De vordering van NN is immers gebaseerd op het hiervoor besproken annuleringsbeding, dat partijen niet kan binden.
Het beroepen vonnis dient derhalve vernietigd te worden en de vordering van NN dient afgewezen te worden. NN zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in die van het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis d.d. 25 januari 2012 van de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van NN af;
veroordeelt NN in de kosten van de procedure, welke kosten het hof aan de zijde van [appellanten] tot op heden begroot:
- voor de eerste aanleg op € 350,-- voor salaris gemachtigde,
- voor het hoger beroep op € 292,64 voor verschotten en op € 1.580,-- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, J.A.M. van Schaik-Veltman en P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 december 2014.