3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2003 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 1 november 2006 heeft de rechtbank Middelburg de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 22 februari 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Tot de ontbonden gemeenschap van goederen behoort de voormalige echtelijke woning staande en gelegen te [woonplaats 2], aan de [adres 1]. Op de woning rust een hypothecaire schuld van € 62.446,89. De man is na het uiteengaan van partijen in de woning blijven wonen.
Partijen zijn het er sedert oktober 2006 over eens dat de echtelijke woning dient te worden verkocht in verband waarmee bij beschikking van 23 juli 2008 een deskundige is benoemd.
Partijen waren het blijkens voormelde beschikking er ook over eens dat zij de deskundige zouden verzoeken te bemiddelen bij de verkoop van de woning, waarbij zij het er over eens waren dat de vraagprijs zou liggen 10% boven het getaxeerde bedrag en de laatprijs 10% onder dit bedrag. Zij spraken voorts af dat, indien de woning na een half jaar niet zou zijn verkocht, de vraag- en laatprijs met 5% per half jaar zou worden verlaagd, behoudens andersluidende afspraak.
De deskundige heeft de woning op 3 december 2008 getaxeerd op een waarde van € 328.000,-.
Bij beschikking van 11 april 2012 heeft dit hof bepaald dat de man wegens overbedeling aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 65.973, alsmede ter zake van proceskosten een bedrag van € 2.519,-. Voorts bepaalde dit hof dat de man gehouden is alle noodzakelijke, waaronder feitelijke, medewerking te verlenen aan de verkoop, levering en verkoopactiviteiten, bezichtiging van de woning en onderhandelingen over de koopprijs, bij gebreke waarvan hij een dwangsom verbeurt van € 2.000,- voor iedere dag dat hij nalaat er aan mee te werken dat een verkoop kan worden gerealiseerd, tot een maximum van € 50.000,-.
Begin mei 2012 is door derden een bod gedaan op de woning van € 277.000,-. De vrouw heeft de deskundige/makelaar meegedeeld niet met dit bod in te kunnen stemmen maar wel bereid te zijn het huis voor € 280.000,- over te nemen. De man heeft vervolgens het bod van de derde partij aanvaard en was bereid het verschil tussen de door de vrouw geboden prijs en de door de derden geboden prijs zelf bij te leggen. De koopovereenkomst is echter in augustus 2012 ontbonden in verband met de aanwezigheid van asbest in de woning.
De vrouw heeft executoriaal beslag gelegd op de woning vanwege de veroordeling van de man tot betaling van het onder f) vermelde bedrag van € 65.973,-, de door de man verschuldigde proceskosten en de volgens de vrouw verbeurde dwangsommen tot het maximumbedrag van € 50.000,-.
De Rabobank die recht van hypotheek heeft op de woning, heeft de vrouw bij brief van 30 juli 2012 laten weten dat zij de executie zal overnemen van de vrouw.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft de vrouw in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank de verdeling vast stelt in die zin dat de woning aan de vrouw wordt toebedeeld voor een bedrag van € 277.000,- te verminderen met de kosten voor het verwijderen van asbest, te weten € 48.400,-, waarbij de vrouw de hypothecaire schuld voor haar rekening zal nemen, mits de man volledig aan de hypothecaire verplichtingen heeft voldaan en mits de woning niet in waarde is verminderd door toedoen van de man, dit alles met de bepaling dat de kosten gepaard gaande met de notariële overdracht door partijen gelijkelijk zullen worden gedragen. De vrouw heeft daarbij voorts een beroep gedaan op verrekening van haar schuld aan de man met de vordering die zij op de man heeft op grond van de beschikking van dit hof van 11 april 2012, inclusief de dwangsommen van € 50.000,-.
Ten slotte heeft de vrouw gevorderd dat de man wordt veroordeeld om binnen één maand na het te wijzen vonnis zijn volledige medewerking te verlenen aan de notariële overdracht bij gebreke waarvan het vonnis treedt in de plaats van de medewerking van de man, meer subsidiair een vertegenwoordiger wordt benoemd die in de plaats treedt van de man en nog meer subsidiair op straffe van een dwangsom.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de vrouw, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De vrouw vreest dat, als de Rabobank de woning executoriaal verkoopt, deze tegen een te lage waarde zal worden verkocht. De vrouw ziet ook geen heil in een verder verkooptraject met de man en de makelaar. De man werkt niet mee aan verkoop en de makelaar heeft de vrouw niet bij de verkoop aan de eerdere kopers betrokken terwijl hij wist dat de vrouw mede gerechtigde was.
3.2.3.De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.Bij tussenvonnis van 27 februari 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.3.In het eindvonnis van 24 juli 2013 heeft de rechtbank de verdeling van de woning vastgesteld in die zin dat de woning aan de vrouw wordt toebedeeld tegen een overnameprijs van € 228.600,- , te weten de door de vrouw geboden overnameprijs ad € 277.000,- minus de kosten van asbestverwijdering, onder de verplichting van de vrouw na de overdracht de kosten van asbestverwijdering, alsmede de hypothecaire schuld ten bedrage van € 62.446,89 voor haar rekening te nemen. De rechtbank achtte de door de vrouw geboden prijs alleszins redelijk.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw aan de man moet voldoen de helft van de resterende overwaarde van de woning, zijnde € 83.076,56 waarbij de vrouw de bevoegdheid heeft deze schuld aan de man te verrekenen met haar vordering op de man van € 68.492,-, verminderd met het totaalbedrag aan achterstallige maandelijkse betalingen uit hoofde van de hypotheeklening voor zover ontstaan na 1 december 2005 tot aan de datum van overdracht aan de vrouw. De vordering van de vrouw tot verrekening van een bedrag van €50.000,- wegens volgens de vrouw verbeurde dwangsommen, is door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
De overige vorderingen van de vrouw (met uitzondering van de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen) heeft de rechtbank eveneens toegewezen.