In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de terugvordering van bedragen die [geïntimeerde] op basis van een overeenkomst van opdracht aan [appellant] heeft betaald. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Kara, heeft in het najaar van 2009 een opdracht gekregen van [geïntimeerde] om hem te helpen bij het opstarten van een eigen bedrijf. [geïntimeerde] heeft verschillende facturen ontvangen van Green Olive Consultancy B.V., waarvan [appellant] de bestuurder en enig aandeelhouder was. Na betaling van de facturen vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg terugbetaling van de betaalde bedragen, omdat hij stelde dat [appellant] niet de afgesproken werkzaamheden had verricht.
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 21 februari 2013 de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet voldoende had aangetoond dat de betalingen onverschuldigd waren gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in ieder geval een bedrag van € 1.250,-- onverschuldigd heeft betaald, maar dat de overige vorderingen niet toewijsbaar waren. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 1.250,-- aan [geïntimeerde], vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties veroordeeld.
De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak van stelplicht en bewijslast in civiele procedures, waarbij de eiser moet aantonen dat aan zijn vorderingen juridische grondslagen ten grondslag liggen. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] voor het grootste deel afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims.