In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant, wonende te [woonplaats], en CWS Nederland B.V. De appellant had een huur-/serviceovereenkomst gesloten met CWS voor het leveren van toiletapparatuur, maar heeft na april 2010 geen betalingen meer verricht. CWS heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vorderde betaling van een bedrag van € 6.373,11, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De appellant voerde verweer en stelde dat hij in een toestand van dwaling verkeerde, wat hij als grond voor vernietiging van de overeenkomst aanvoerde. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat de appellant de facturen tot april 2010 had voldaan en dat er klachten waren over de werking van de handdoekautomaten. Het hof oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de overeenkomst niet zou hebben gesloten bij een juiste voorstelling van zaken. Het beroep op dwaling werd verworpen, evenals de grieven van de appellant. Het hof heeft de vordering van CWS gedeeltelijk toegewezen, waarbij de hoofdsom werd vastgesteld op € 2.843,05, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten.