ECLI:NL:GHSHE:2014:5175

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
HD 200.137.528_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een notariële samenlevingsovereenkomst en schuldbekentenis tussen samenwoners

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vrouw, appellante, had in eerste aanleg gevorderd dat de man, geïntimeerde, zou worden veroordeeld om de notariële samenlevingsovereenkomst van 7 juli 2011 na te komen en mee te werken aan de afgifte van haar privégoederen. Daarnaast vorderde zij dat de man de notariële akte van schuldbekentenis van dezelfde datum zou nakomen en maandelijks een bedrag van minimaal € 350,- zou aflossen. De rechtbank had de man veroordeeld tot nakoming van de samenlevingsovereenkomst, maar de vordering met betrekking tot de schuldbekentenis was afgewezen.

In hoger beroep heeft de vrouw haar eis gewijzigd en vordert zij nu ook een bedrag van € 8.933,- ter zake de schuld van de man aan haar. Het hof heeft vastgesteld dat de man een bedrag van ongeveer € 12.000,- aan de vrouw schuldig is, maar dat de precieze hoogte van de schuld niet uit de notariële akte kan worden afgeleid. De vrouw heeft echter aangetoond dat zij substantiële betalingen heeft verricht ter aflossing van de schulden van de man, en het hof heeft geoordeeld dat de man moet worden veroordeeld tot betaling van € 3.064,19 aan de vrouw.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de vordering van de vrouw op basis van de schuldbekentenis afwees en heeft in zoverre opnieuw recht gedaan. De man is veroordeeld om het bedrag van € 3.064,19 aan de vrouw te betalen, terwijl het meer of anders gevorderde is afgewezen. Deze uitspraak is gedaan op 9 december 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.137.528/01
arrest van 9 december 2014
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
advocaat: voorheen mr. K.M. Simpelaar te Goirle, thans mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong te Goirle,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
tegen geïntimeerde is verstek verleend,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 augustus 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaaknummer C/02/248252/HAZA 12-270 gewezen vonnis van 5 juni 2013.

6.Het tussenarrest van 19 augustus 2014

Bij genoemd arrest heeft het hof de vrouw in de gelegenheid gesteld alsnog haar eiswijziging (de memorie van grieven) aan de man te doen betekenen dan wel zich daarover uit te laten en iedere verdere beslissing aangehouden.

7.Het verdere verloop van de procedure

Bij faxbericht van 18 september 2014 heeft de vrouw één productie overgelegd waaruit blijkt dat de memorie van grieven met de daarin opgenomen eiswijziging van de vrouw op 10 september 2014 aan de man is betekend.

8.De verdere beoordeling

8.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
In september 2008 zijn partijen gaan samenwonen.
Op 7 juli 2011 hebben zij bij notariële akte een samenlevingsovereenkomst gesloten en bij akte van diezelfde datum heeft de man een schuldbekentenis afgelegd.
In de samenlevingsovereenkomst is, voor zover rechtens relevant, bepaald:
“(…)
Artikel 10
Indien de overeenkomst eindigt tengevolge van opzegging of huwelijk zijn partijen verplicht er aan mee te werken:
a.
dat ieder der partijen in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privégoederen;
b.
dat aan iedere partij worden toebedeeld en geleverd de goederen die hij/zij heeft aangebracht, die tot het gemeenschappelijk vermogen zijn gaan behoren, zonder verrekening van de waarde; het bestaan van een dergelijk recht op toedeling kan uitsluitend worden bewezen door een door beiden ondertekend geschrift.”
De akte van schuldbekentenis van 7 juli 2011 houdt voor zover rechtens relevant het navolgende in:
“(…)
De schuldenaar verklaart een bedrag van om en nabij de twaalfduizend euro (€ 12.000,00) wegens een door de schuldeiser aan de schuldenaar verstrekte geldlening schuldig te zijn.
De geldlening is tot stand gekomen doordat de schuldeiser de geldleningen van de schuldenaar aan derden mee afbetaalt casu quo heeft afbetaald.
Naar verwachting is de schuldenaar in februari 2012 ten aanzien van derden schuldenvrij.
Met betrekking tot de hoogte van de geldlening die de schuldeiser aan de schuldenaar heeft verstrekt, komen de schuldenaar en de schuldeiser bij deze overeen dat de precieze hoogte van de geldlening medio februari tweeduizend twaalf tussen hen onderhands zal worden vastgelegd.
BEPALINGEN EN BEDINGEN
De geldlening is aangegaan onder de navolgende bepalingen en bedingen;
1.
de schuldenaar is over het geleende bedrag geen rente verschuldigd;
2.
de schuldenaar zal het geleend bedrag aflossen in maandelijkse termijnen. De schuldenaar zal maandelijks minimaal een bedrag groot driehonderdvijftig euro (€ 350,00), voor het eerst op één maart tweeduizend twaalf, aan de schuldeiser
voldoen;(…)”.
Bij brief van 22 juli 2011 heeft de man de samenlevingsovereenkomst beëindigd.
8.2.
De vrouw heeft in eerste aanleg – kort samengevat – gevorderd:
  • de man te veroordelen de notariële samenlevingsovereenkomst van 7 juli 2011 na te komen en mee te werken aan afgifte van privé goederen van de vrouw, zulks primair op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man niet meewerkt aan afgifte met een maximum van € 25.000,- en subsidiair op straffe van gijzeling voor iedere dag dat de man in strijd handelt met het vonnis;
  • de man te veroordelen de notariële akte van schuldbekentenis d.d. 7 juli 2011 na te komen en mee te werken aan de onderhandse vaststelling van de precieze hoogte van de geldlening en daarnaast maandelijks een bedrag van minimaal € 350,- af te lossen;
  • de man in de kosten van de procedure te veroordelen.
8.3.
De man heeft hiertegen in eerste aanleg verweer gevoerd.
8.4.
De rechtbank heeft:
  • de man veroordeeld de notariële samenlevingsovereenkomst d.d. 7 juli 2011 na te komen en mee te werken aan afgifte van de privégoederen van de vrouw welke genoemd zijn in de aan de notariële samenlevingsovereenkomst gehechte akte van privégoederen, een en ander voor zover deze niet reeds in haar bezit zijn;
  • de kosten van deze procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
8.5.
De vrouw kan zich met onderdelen van dit vonnis niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
8.6.
De vrouw heeft in hoger beroep één grief gericht tegen het vonnis waarvan beroep. Die grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de vordering van de vrouw af te wijzen waarbij zij had gevorderd de man te veroordelen de notariële akte van schuldbekentenis d.d. 7 juli 2011 na te komen en mee te werken aan de onderhandse vaststelling van de precieze hoogte van de geldlening en daarnaast maandelijks een bedrag van minimaal € 350,- af te lossen.
8.7.
De vrouw heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd in die zin dat de vrouw naast haar oorspronkelijke eis, voorts vordert dat de man aan de vrouw een bedrag dient te betalen van € 8.933,- ter zake de schuld van de man aan de vrouw.
Tegen deze eiswijziging heeft de man geen bezwaar aangevoerd zodat het hof uitgaat van de gewijzigde eis van de vrouw.
8.8.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man erin is geslaagd het dwingend bewijs dat volgt uit de akte van schuldbekentenis te ontzenuwen. Daartoe heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat de man stukken betreffende (de hoogte van) zijn schulden in het geding heeft gebracht alsook rekeningafschriften waaruit valt af te leiden dat hij deze schulden grotendeels heeft afbetaald van zijn eigen rekening.
8.9.
De vrouw stelt – kort samengevat – dat zij zowel direct als indirect substantieel heeft afgelost op de schulden van de man. De vrouw verwijst in dat verband naar productie 13 bij de memorie van grieven waarbij de vrouw kopieën heeft overgelegd van haar huishoudboekje waarin zij vanaf mei 2009 tot en met mei 2011 precies heeft bijgehouden wie wat betaalde en tot welke schuld dat leidde. Volgens de vrouw blijkt daaruit dat in mei 2011 de totale schuld van de man aan de vrouw € 8.933,- bedroeg. Nu de vrouw nadien geen betalingen meer van de man heeft ontvangen en de relatie van partijen kort daarna is geëindigd, stelt de vrouw dat de hoogte van de schuld kan worden vastgesteld op € 8.933,-.
8.10.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Partijen hebben bij notariële akte een schuldbekentenis opgemaakt. Daarin hebben partijen verklaard dat de man een bedrag van om en nabij € 12.000,- aan de vrouw schuldig is wegens een door de vrouw aan de man verstrekte geldlening, welke geldlening tot stand is gekomen doordat de vrouw geldleningen van de man aan derden mee afbetaalt casu quo heeft afbetaald. Partijen hebben in de schuldbekentenis verder de verwachting uitgesproken dat de man ten aanzien van derden in februari 2012 schuldenvrij zou zijn. Met betrekking tot de hoogte van de geldlening die de vrouw aan de man heeft verstrekt, zijn zij in de schuldbekentenis overeengekomen dat de precieze hoogte van de geldlening medio februari 2012 tussen hen onderhands zal worden vastgelegd.
Het hof stelt vast dat de daadwerkelijke hoogte van de schuld van de man aan de vrouw niet uit de notariële schuldbekentenis kan worden afgeleid, alsook dat partijen, in weerwil van de in de akte van schuldbekentenis gemaakte afspraken, de precieze hoogte van de geldlening niet onderhands hebben vastgelegd. Ten aanzien van de hoogte van de vordering rust op de vrouw de bewijslast en het is dus aan de vrouw om aan te tonen hoeveel zij heeft bijgedragen aan de aflossing van de schulden van de man. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw alleen wat betreft de door haar gestelde en niet door de man betwiste betalingen van schulden aan [schuldeiser 1] van respectievelijk € 293,85, € 278,85, € 60,- en € 107,95, aan [schuldeiser 2] van drie keer € 321,18, aan [schuldeiser 3] van in totaal € 900,- en aan GGN Brabant van in totaal € 460,-, genoegzaam aangetoond dat zij deze betalingen van in totaal € 3.064,19 voor de man heeft verricht. Dit leidt ertoe dat de grief van de vrouw in zoverre gedeeltelijk slaagt.
In het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep dient het hof nog wel een oordeel te geven omtrent het verweer van de man in eerste aanleg dat de vrouw hem in het zicht van het voorgenomen huwelijk van partijen opzettelijk onjuist heeft voorgelicht en onder druk zou hebben gezet de notariële akte van schuldbekentenis te ondertekenen. Volgens de man is er aan de zijde van de vrouw sprake van bedrog en dient om die reden de akte van schuldbekentenis te worden vernietigd. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij de man op het verkeerde been en onder druk zou hebben gezet om voormelde akte van schuldbekentenis te ondertekenen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man in dezen de bewijslast van zijn stelling. Nu de man zijn stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd noch aannemelijk heeft gemaakt, hij ter zake geen bewijsaanbod heeft gedaan en het hof ook overigens van het door de man gestelde niets is gebleken, gaat het hof aan de stellingen van de man voorbij.

9.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juni 2013 doch uitsluitend voor zover de vordering van de vrouw gegrond op de akte van schuldbekentenis is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen een bedrag van € 3.064,19;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, G.J. Vossestein en J.U.M. van der Werff en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 december 2014.
griffier rolraadsheer