ECLI:NL:GHSHE:2014:5177

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
HD 200.112.848_03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J.M. van Etten
  • W.H.B. den Hartog Jager
  • Y.L.L.M. Delfos-Roy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en bewijsvoering omtrent terugbetaling van een lening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de verdeling van de nalatenschap van de vader van de partijen, die op 10 januari 2009 is overleden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.A.E. Bregonje-Voermans, vordert dat de nalatenschap, die volgens de notaris uit een totaalbedrag van € 46.574,37 bestaat, vermeerderd wordt met een bedrag van € 11.344,- dat door geïntimeerde 1 in 1999 van de ouders van appellant is geleend en nooit is terugbetaald. Geïntimeerde 1, vertegenwoordigd door mr. M.C. Leenhouts, betwist deze vordering en stelt dat hij het geleende bedrag in 1999 heeft terugbetaald. Geïntimeerde 2, ook vertegenwoordigd door mr. M.C. Leenhouts, heeft een gelijkluidende memorie van antwoord ingediend.

Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen en in het laatste tussenarrest van 21 januari 2014 geoordeeld dat de eiswijziging van appellant toelaatbaar is. In de huidige procedure heeft het hof de partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren omtrent de terugbetaling van het geleende bedrag. Het hof heeft vastgesteld dat het beroep van geïntimeerde 1 op verjaring niet kan worden aanvaard, omdat er geen bewijs is geleverd dat de vordering verjaard is. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen grond is voor rechtsverwerking, aangezien dit niet onderbouwd is door geïntimeerde 1.

De uitspraak van het hof laat geïntimeerde 1 toe om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat hij het geleende bedrag heeft terugbetaald. Het hof heeft een getuigenverhoor gelast, dat zal plaatsvinden onder leiding van raadsheer-commissaris mr. N.J.M. van Etten. De zaak is verwezen naar de rol voor opgave van het aantal getuigen en verhinderdata, en verdere beslissingen zijn aangehouden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 december 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.112.848/03
arrest van 9 december 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L.A.E. Bregonje-Voermans te Roosendaal,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
advocaat: mr. M.C. Leenhouts te Arnhem,
en
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
advocaat: mr. M.C. Leenhouts te Arnhem,
als vervolg op de door het hof tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] gewezen tussenarresten van 30 oktober 2012, 30 juli 2013 en 21 januari 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, team kanton Bergen op Zoom onder zaaknummer 674293 CV EXPL 11-5258 gewezen vonnis van 21 maart 2012.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 21 januari 2014;
- de akte met producties van [appellant];
- de antwoordakte van [geïntimeerde 1];
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2].
Partijen hebben arrest gevraagd.

9.De verdere beoordeling

9.1.
[appellant] heeft bij akte van 18 februari 2014 een deurwaardersexploot overgelegd waaruit blijkt dat [geïntimeerde 2] in de onderhavige procedure is betrokken. Mr. Leenhouts heeft zich ter rolle van 18 maart 2014 voor [geïntimeerde 2] gesteld. [geïntimeerde 2] heeft vervolgens een memorie van antwoord genomen die gelijkluidend is aan de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1], met dien verstande dat [geïntimeerde 2] ook nog aanvoert dat, áls vast zou komen te staan dat [geïntimeerde 1] het van zijn ouders geleende bedrag ad € 11.344,- niet heeft terugbetaald, slechts de helft van de hier bedoelde vordering tot de nalatenschap van vader behoort, dit is een bedrag van € 5.672,-.
9.2.
Het onderhavige geschil tussen partijen betreft de verdeling van de nalatenschap van [de erflater], de vader van partijen, die op 10 januari 2009 is overleden. Partijen zijn ieder voor eenderde deel gerechtigd in de nalatenschap.
Volgens notaris [de notaris], de notaris die belast is met de afwikkeling van de nalatenschap, bestaat de nalatenschap uit de saldi van een aantal bankrekeningen, in totaal uitkomend op € 46.574,37.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat dit bedrag vermeerderd moet worden met een bedrag van € 11.344,-, zijnde het bedrag in euro’s dat [geïntimeerde 1] in 1999 heeft geleend van zijn ouders (in guldens: f. 25.000,-) en welk bedrag nimmer door [geïntimeerde 1] is terugbetaald. De primaire vordering van [appellant] heeft hierop betrekking.
[appellant] heeft in hoger beroep (de grondslag van) zijn eis gewijzigd. In het tussenarrest van 21 januari 2014 heeft het hof onder 6.2 geoordeeld dat deze eiswijziging toelaatbaar. Naar het oordeel van het hof is er geen grond om op dit oordeel terug te komen.
9.3.
In eerste aanleg is (door [geïntimeerde 1]) als verweer aangevoerd dat het voormelde bedrag van f. 25.000,- door hem op 26 januari 1999 is geleend van de moeder van partijen, mevrouw [echtgenote van de erflater] (overleden op 19 september 1999) en dat hij het geld nog hetzelfde jaar heeft terugbetaald.
Subsidiair heeft [geïntimeerde 1] aangevoerd dat de vordering van [appellant] is verjaard, althans dat [appellant] zijn vorderingsrecht zou hebben verwerkt.
9.4.
Het beroep van [geïntimeerde 1] op verjaring kan niet worden aanvaard. Ingevolge artikel 3:307 BW verjaart een vordering als de onderhavige door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt voor een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd, dat de termijn van vijf jaren pas begint te lopen vanaf de dag, volgend op die waarop de schuldeiser heeft meegedeeld tot opeising over te gaan. In de onderhavige zaak is omtrent de datum waarop de hier bedoelde vordering opeisbaar zou zijn geworden (vóórdat [appellant] in het kader van de verdeling van de nalatenschap van vader betaling vorderde) niets gesteld of gebleken. Reeds hierom dient het beroep op verjaring te worden verworpen.
Dat in de onderhavige zaak sprake zou zijn van rechtsverwerking is door [geïntimeerde 1] in het geheel niet onderbouwd zodat reeds om die reden dit verweer moet worden verworpen.
9.5.
[appellant] heeft betwist dat terugbetaling van het bedrag van f. 25.000,- heeft plaatsgevonden. [geïntimeerde 1] heeft echter uitdrukkelijk bewijs van de terugbetaling aangeboden, door middel van getuigen. Het hof zal hem in de gelegenheid stellen het aangeboden bewijs te leveren.
9.6.
Indien de primaire vordering van [appellant] niet toewijsbaar zou blijken te zijn, dient het hof de subsidiaire vordering te beoordelen. Die vordering houdt onder meer in dat [appellant] zijn aandeel wenst te ontvangen in de – volgens [appellant] – onverdeeld gebleven inboedelzaken en sieraden die tot de nalatenschap van vader zouden behoren.
Het is het hof niet duidelijk wat het standpunt van [appellant] op dit punt in hoger beroep is: onder punt 13 van zijn memorie van grieven stelt hij genoegen te nemen met:
  • de slagtand van een olifant;
  • het gouden kruisje van moeder;
  • een urn van vader of moeder.
Onder punt 18 van zijn memorie van grieven stelt hij echter dat hij 1/3 deel van de tot de nalatenschap behorende inboedelzaken en sieraden, dan wel de waarde daarvan, wenst te ontvangen.
Het komt het hof geraden voor om aansluitend aan de enquête en eventuele contra-enquête een comparitie van partijen te gelasten teneinde nadere informatie van partijen te verkrijgen omtrent de (eventuele) verdeling van de inboedel en de sieraden. Tevens zal bij die gelegenheid worden bezien of een schikking mogelijk is.
[appellant] en [geïntimeerde 1] zullen verder in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2], in het bijzonder op diens stelling in de memorie van antwoord dat tot de nalatenschap van vader niet meer dan de helft van de (eventuele) nog openstaande vordering op [geïntimeerde 1] hoort. Het hof is hieromtrent vooralsnog van oordeel dat, indien moet worden aangenomen dat terugbetaling van het bedrag van f. 25.000,- nog niet heeft plaatsgevonden, alsnog voldoening (aan de gezamenlijke erven) van het volledige bedrag zal dienen plaats te vinden aangezien immers beide ouders inmiddels zijn overleden.

10.De uitspraak

Het hof:
laat [geïntimeerde 1] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat hij het bedrag van f. 25.000,- dat hij op 26 januari 1999 van zijn moeder heeft geleend, heeft terugbetaald;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde 1] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. N.J.M. van Etten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 23 december 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de maanden januari en februari 2015;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde 1] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat partijen in persoon en vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. N.J.M. van Etten voornoemd, dit aansluitend aan de voormelde enquête en eventuele contra-enquête, met de hiervoor onder rechtsoverweging 9.6 vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager en Y.L.L.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 december 2014.
griffier rolraadsheer