ECLI:NL:GHSHE:2014:5209

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
20-001937-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 28 maart 2012 te Sint-Oedenrode. De verdachte, geboren in 1988, was als bestuurder van een personenauto betrokken bij een aanrijding met een bromfiets, waarbij de bestuurder van de bromfiets ernstig letsel opliep, inclusief een gecompliceerde fractuur van het rechteronderbeen, wat leidde tot een amputatie. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een herbeoordeling van de zaak. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar erkende dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kon worden, zij het met een lagere straf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet roekeloos of onvoorzichtig heeft gehandeld, ondanks de ernstige gevolgen van het ongeval. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen verklaard.

Het hof heeft uiteindelijk een taakstraf van 40 uren opgelegd en de verdachte voorwaardelijk de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de zaak en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, evenals met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001937-14
Uitspraak : 12 december 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-155346-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op[geboortedag] 1988,
wonende te[adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht (het primair ten laste gelegde), veroordeeld tot een taakstraf van
40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal ontzeggen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Het subsidiair ten laste gelegde kan volgens de verdediging wel worden bewezen, maar daarvoor dient een lagere straf te worden opgelegd dan door de advocaat-generaal is gevorderd, enerzijds omdat dit een lichter feit is dan waarvan de advocaat-generaal bij zijn vordering is uitgegaan, anderzijds vanwege de ouderdom van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 28 maart 2012 te Sint-Oedenrode als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, het Hoogeind, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, vanaf een aan die weg gelegen uitrit, ter hoogte van perceelnummer[huisnummer] terwijl het zicht op het voor haar van rechts komende verkeer in ernstige mate werd belemmerd door de bermbeplanting (bomen) aldaar, het [adres] op te rijden, althans te gaan oprijden, terwijl zij, verdachte (daarbij) bezig was een of meerdere bijzondere manoeuvres uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, namelijk achteruitrijdend die uitrit af te rijden, althans te gaan afrijden, op het moment dat een over die weg rijdende, voor haar van rechts komende bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) het punt waar zij, verdachte, die weg opreed, althans ging oprijden, reeds had bereikt, althans op korte afstand was genaderd waardoor, althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig en laatstgenoemde bromfiets, waardoor een ander, de bestuurder van die bromfiets, te weten [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde fractuur van het rechter onderbeen met vaat- en zenuwletsel, welk letsel een amputatie van het rechter onderbeen tot gevolg heeft gehad, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
zij op of omstreeks 28 maart 2012 te Sint-Oedenrode als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [adres], vanaf een aan die weg gelegen uitrit, ter hoogte van perceelnummer [huisnummer], terwijl het zicht op het voor haar van rechts komende verkeer in ernstige mate werd belemmerd door de bermbeplanting (bomen) aldaar, [adres] is opgereden, althans is gaan oprijden, terwijl zij, verdachte, (daarbij) een of meerdere bijzondere manoeuvres uitvoerde, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, namelijk achteruitrijdend die uitrit is afgereden, althans is gaan afrijden, op het moment dat een over die weg rijdende, voor haar van rechts komende bestuurder van een voertuig (bromfiets) het punt waar zij, verdachte, die weg opreed, althans ging oprijden, reeds had bereikt, althans op korte afstand was genaderd waardoor, althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen het door haar, verdachte, bestuurde voertuig en laatstgenoemde bromfiets, door welke gedraging(en) van haar, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan wordt vrijgesproken. Het hof acht in het bijzonder niet bewezen dat verdachte schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) heeft gehad. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld wordt, dat het bij de vraag of de verdachte schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 heeft gehad volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de genoemde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In het licht van deze beoordelingsmaatstaf acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 28 maart 2012 omstreeks 07.25 uur vond op [adres] te Sint-Oedenrode, ter hoogte van de woning met huisnummer [huisnummer], een verkeersongeval plaats. [adres] is een voor het openbaar verkeer openstaande weg buiten de bebouwde kom. De weersgesteldheid was ten tijde van het ongeval droog. Aan weerszijden van de weg bevinden zich woningen met daarbij aangrenzende uitritten.
Verdachte zat op dat moment in haar personenauto op de oprit van haar ouderlijke woning op voormeld adres. De auto stond met de voorzijde in de richting van die woning en met de achterzijde in de richting van de weg. Het slachtoffer,[naam], reed op zijn bromfiets aan de rechterzijde van de weg waaraan de uitrit van de bedoelde woning grenst.
Verdachte is stapvoets achteruit in de richting van de weg gereden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij, alvorens de weg op te rijden, naar links en naar rechts heeft gekeken. Haar zicht op de weg was - zo heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard - niet optimaal: het zicht werd enigszins belemmerd door de langs de weg staande bomen.
Voordat verdachte achteruit de weg opreed, is zij gestopt voor een passerende personenauto. De bestuurder van die personenauto, [naam], heeft dat bevestigd. Vervolgens heeft zij naar eigen zeggen nogmaals naar links en naar rechts gekeken, waarna zij, zo leidt het hof af uit de verklaringen van verdachte, het slachtoffer[naam] en de getuige [naam], stapvoets achteruit de weg op is gereden. Daarbij ontstond een aanrijding tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat zij de bromfiets met daarop het slachtoffer niet heeft gezien.
Als gevolg van deze aanrijding heeft het slachtoffer een gecompliceerde fractuur aan het rechteronderbeen opgelopen, wat uiteindelijk heeft geleid tot een amputatie van dat rechteronderbeen.
Het hof stelt vast dat uit het onderzoek niet is gebleken dat verdachte werd afgeleid door zaken als telefoneren of het verrichten van andere handelingen dan het besturen van de auto. Evenmin is gebleken dat verdachte onder invloed van alcohol of andere middelen verkeerde.
Naar het oordeel van het hof kan onder deze omstandigheden niet worden gezegd dat sprake is geweest van roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag van verdachte. Het enkele feit dat verdachte tijdens het stapvoets achteruitrijden, ondanks dat zij meermalen naar links en naar rechts heeft gekeken, waarbij haar zicht enigszins werd belemmerd door de aldaar aanwezige bomen, de bromfiets met daarop het slachtoffer niet heeft gezien, levert onder de gegeven omstandigheden geen schuld op in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat verdachte wel is gestopt voor de auto die haar even daarvóór passeerde.
Het verkeersgedrag van verdachte heeft ernstige gevolgen veroorzaakt voor het slachtoffer. Dit kan echter niet meewegen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag van verdachte.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 28 maart 2012 te Sint-Oedenrode als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [adres], vanaf een aan die weg gelegen uitrit, ter hoogte van perceelnummer 4, terwijl het zicht op het voor haar van rechts komende verkeer werd belemmerd door de bermbeplanting (bomen) aldaar, [adres] is gaan oprijden, terwijl zij, verdachte, daarbij een bijzondere manoeuvre uitvoerde, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, namelijk achteruitrijdend die uitrit is gaan afrijden op het moment dat een over die weg rijdende, voor haar van rechts komende bestuurder van een voertuig (bromfiets) het punt waar zij, verdachte, die weg ging oprijden, op korte afstand was genaderd waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door haar, verdachte, bestuurde voertuig en laatstgenoemde bromfiets, door welke gedraging van haar, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding waardoor een aanrijding is ontstaan, als gevolg waarvan het slachtoffer ernstig en blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer is daardoor onherstelbaar leed aangedaan. Ondanks het ernstig letsel dat verdachte door haar rijgedrag heeft veroorzaakt heeft zij na het ongeval in de richting van het slachtoffer nauwelijks blijk gegeven van betrokkenheid en medeleven. Dat siert de verdachte niet en het hof heeft daar ook geen begrip voor.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het haar betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 21 oktober 2014 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
In de regel wordt voor overtreding van artikel 5 WVW 1994 waarbij geen aanrijding heeft plaatsgevonden volstaan met oplegging van een geldboete. In de onderhavige zaak heeft echter wel een aanrijding plaatsgevonden. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met oplegging van een geldboete, zoals in eerste aanleg door de officier van justitie is geëist. Derhalve zal het hof een taakstraf opleggen voor de duur als door de advocaat-generaal is gevorderd en eerder door de rechtbank is opgelegd. Hoewel de advocaat-generaal en de rechtbank daarbij zijn uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde misdrijf van artikel 6 WVW 1994 en het hof alleen bewezen acht de subsidiair ten laste gelegde verkeersovertreding, acht het hof, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, oplegging van een taakstraf geboden.
Daarnaast zal het hof, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, aan de verdachte voorwaardelijk de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof heeft geconstateerd dat tussen de dag waarop verdachte voor het eerst door de politie is verhoord, te weten op 28 maart 2012, en de dag waarop de rechtbank vonnis heeft gewezen, 18 juni 2014, een periode ligt van 2 jaar en bijna 3 maanden. Het heeft derhalve geruime tijd geduurd alvorens vonnis is gewezen.
Nu de zaak in hoger beroep echter voortvarend is behandeld - tussen de dag waarop hoger beroep is ingesteld, 1 juli 2014, en de dag waarop het hof arrest wijst, 12 december 2014, ligt een periode van nog geen half jaar - zal het hof hieraan geen gevolgen verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 12 december 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.