ECLI:NL:GHSHE:2014:5212

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
20-003039-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaken met betrekking tot strafbeschikking en geldboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter te Roermond. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een strafzaak waarin een strafbeschikking was uitgevaardigd. De verdachte was niet verzekerd voor een motorrijtuig en had een geldboete opgelegd gekregen. De kantonrechter had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet had voldaan aan de wettelijke verplichtingen voor de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking. Het hof heeft echter geoordeeld dat het openbaar ministerie wel degelijk bevoegd was om de zaak voor de strafrechter te brengen, ondanks dat er geen volledige incassomogelijkheden waren benut. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de verdachte alsnog veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 380,00, subsidiair 7 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar financiële situatie en het feit dat zij nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het openbaar ministerie in het kader van de tenuitvoerlegging van strafbeschikkingen en de mogelijkheid om een zaak voor de strafrechter te brengen zonder dat alle incassomogelijkheden zijn uitgeput.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003039-13
Uitspraak : 24 november 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter te Roermond in de rechtbank Limburg van 5 september 2013 in de strafzaak met parketnummer
96-019809-12 tegen:

[verdachte],

[geboortedatum en geboorteplaats],
[woonplaats].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in de strafvervolging;
  • verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete ten bedrage van
€ 380,=, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Verdachte heeft kenbaar gemaakt dat mocht het hof het openbaar ministerie ontvankelijk verklaren in de strafvervolging, zij er de voorkeur aan geeft dat het hof onderhavige strafzaak zelf afdoet. Voorts heeft verdachte bepleit dat bij de strafoplegging wordt rekening gehouden met haar beperkte financiële middelen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 25 maart 2011 te Vlodrop, gemeente Roerdalen, althans in Nederland, als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [nummer X] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het gaat hier om een zaak (i) waarin door de officier van justitie een strafbeschikking is uitgevaardigd, (ii) waartegen door verdachte geen verzet is gedaan, (iii) waarin door het CJIB middels aanschrijvingen van de verdachte is getracht de geldboete te incasseren, waarop echter geen betaling is gevolgd, (iv) waarin het CJIB vervolgens de zaak heeft overgedragen aan het openbaar ministerie wegens ‘dwangmiddelen uitgeput’ (v) zonder dat is getracht de geldboete te verhalen op aan verdachte toebehorende voorwerpen en (vi) zonder dat de gijzelingsprocedure is toegepast, (vii) waarna het openbaar ministerie de zaak door middel van dagvaarding heeft voorgelegd aan de strafrechter.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard omdat de officier van justitie, in strijd met diens wettelijke verplichting tot tenuitvoerlegging van de strafbeschikking heeft gehandeld en “elke vorm van bij de wet (in het vijfde boek van het Wetboek van Strafvordering) voorziene modaliteit van tenuitvoerlegging ten onrechte achterwege is gebleven, aangezien immers uitsluitend is kunnen blijken van een luttel aantal “gewone aanmaningen tot betaling” zonder dat daarvoor in rechte te accepteren redenen voor aanwezig zijn.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Voorop zij gesteld dat de beslissing van het openbaar ministerie om verdachte ter zake van onderhavige strafbare feit alsnog te dagvaarden nadat daarvoor eerst een strafbeschikking was uitgevaardigd, door de rechter kan worden getoetst aan de wet en aan beginselen van behoorlijk strafprocesrecht. Bij de toetsing aan de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht is het uitgangspunt dat het openbaar ministerie een grote mate van beleidsvrijheid heeft.
Het hof is – onder verwijzing naar zijn arrest van 24 juni 2013, ECLI:NL:GHS:2013:2617, naar welk arrest wordt verwezen door de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep - van oordeel dat uit de wet noch uit de systematiek van de Wet OM-afdoening, zoals geïncorporeerd in het Wetboek van Strafvordering, voortvloeit dat het openbaar ministerie slechts tot dagvaarding voor de strafrechter mag overgaan nadat vergeefs gebruik is gemaakt van alle incassomogelijkheden die door het Wetboek van Strafvordering worden geboden. De wijze waarop getracht wordt de bij strafbeschikking opgelegde geldboete te incasseren is ter bepaling aan het openbaar ministerie.
Uit het zogenaamde zaaksoverzicht, opgesteld door het CJIB, blijkt dat na uitvaardiging van onderhavige strafbeschikking strekkende tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 380,00 (13 februari 2012) verdachte meerdere malen door het CJIB is aangeschreven om deze geldboete te voldoen (te weten op 11 april 2012, 25 mei 2012 en 16 juli 2012). Vervolgens is het dossier op 9 augustus 2012 overgedragen aan het Openbaar Ministerie, voor welke overdracht als reden wordt opgegeven: “Dwangmiddelen uitgeput”.
Met de beslissing van het openbaar ministerie om verdachte vervolgens voor de onderhavige strafbare feiten te dagvaarden voor de kantonrechter, heeft het openbaar ministerie gehandeld conform de regels die de wet (artikel 573 lid 2 Sv), de Aanwijzing Executie en de Aanwijzing OM-Afdoening daarvoor hebben gesteld. Van handelen in strijd met de wet of met enig beginsel van behoorlijk strafprocesrecht is geen sprake. De officier van justitie kon in redelijkheid, uitgaande van de mededeling van het CJIB dat de dwangmiddelen waren uitgeput, besluiten de zaak voor de strafrechter te brengen zonder eerst te proberen middels verhaal of gijzeling betaling van de bij strafbeschikking opgelegde boete te bewerkstelligen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de kantonrechter het openbaar ministerie ten onrechte
niet-ontvankelijk heeft verklaard in de strafvervolging.
Gelet op het voorgaande moet het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Aangezien verdachte noch het openbaar ministerie terugwijzing van de zaak hebben verlangd, zal het hof op de voet van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de zaak zelf afdoen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 25 maart 2011 te Vlodrop, gemeente Roerdalen, als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [nummer X] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden.
Dit feit is strafbaar gesteld bij artikel 30, tweede lid in verbinding met het eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Gelet op hetgeen verdachte ter terechtzitting in hoger beroep omtrent haar persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht, in het bijzonder de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden, te weten de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in een persoonlijke crisis en dientengevolge ook in een moeizame financiële situatie verkeerde, alsmede gelet op haar huidige financiële problemen (schuldsanering), terwijl zij ook nooit eerder met justitie in aanraking is geweest, acht het hof – gelijk de advocaat-generaal – een voorwaardelijke geldboete ten bedrage van € 380,= subsidiair 7 dagen hechtenis, passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de strafbeschikking d.d. 13-02-2012, CJIBnummer 2132 5420 0080 4422.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 380,00 (driehonderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 24 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.