In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een kort geding. De zaak is ontstaan uit een incident tot voeging ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij Koninklijke Ahold N.V. (hierna: Ahold) zich als gevoegde partij heeft willen aansluiten aan de zijde van Jumbo Groep Holding B.V. (hierna: Jumbo) in een geschil met Vereniging C1000 (hierna: C1000). C1000 had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Jumbo, waarbij Ahold zich als gevoegde partij had gepresenteerd. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant had op 23 september 2014 in het vonnis de vorderingen van C1000 afgewezen.
In het hoger beroep heeft C1000 de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd en heeft zij haar inleidende vorderingen opnieuw ingediend. Ahold heeft op 4 november 2014 een incidentele conclusie tot voeging ingediend, waarop C1000 zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft vervolgens de gedingstukken bestudeerd en uitspraak gedaan in het incident.
Het hof heeft geoordeeld dat Ahold een belang heeft bij de voeging, aangezien een ongunstige beslissing voor Jumbo ook de rechtspositie van Ahold kan beïnvloeden. De vordering tot voeging is tijdig ingesteld en het hof heeft vastgesteld dat de goede procesorde niet in het geding komt. Daarom is de incidentele vordering van Ahold toegewezen, waardoor Ahold als voegende partij aan de zijde van Jumbo is toegelaten. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 13 januari 2015 voor memorie van antwoord aan de zijde van Jumbo en Ahold, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.