ECLI:NL:GHSHE:2014:5376

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
Wr 223-15-2014
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen leden van de strafkamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die in een strafzaak met parketnummer 20-002747-12 betrokken is. Het verzoek tot wraking was ingediend op 7 november 2014, waarbij de verzoeker de wraking van de raadsheren mr. K. van der Meijde, mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. K.J. van Dijk verzocht. De verzoeker was ontevreden over de wijze waarop de strafkamer op zijn onderzoekswensen had gereageerd en had twijfels over de onpartijdigheid van de leden van de strafkamer.

De wrakingskamer heeft het verzoek in raadkamer behandeld, waarbij de verzoeker aanwezig was om zijn standpunt toe te lichten. De advocaat-generaal heeft schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De wrakingskamer heeft vervolgens de argumenten van de verzoeker beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op eerdere beslissingen van de strafkamer en dat zijn verzoek niet op objectieve gronden was gebaseerd.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de conclusie rechtvaardigden dat de leden van de strafkamer vooringenomen waren. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard. Bovendien werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze strafzaak niet in behandeling zou worden genomen, gezien eerdere ongegronde wrakingsverzoeken van de verzoeker in vergelijkbare zaken. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procesgang in de hoofdzaak werd voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
Registratienummer: wr 223-15-2014
Datum uitspraak: 12 december 2014
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer 20-002747-12 tegen:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans verblijvende te PI Arnhem - HvB Arnhem Noord “De Berg” te Arnhem,
hierna te noemen: “de verzoeker”,
strekkende tot wraking van mr. K. van der Meijde, mr. R.R. Everaars-Katerberg en
mr. K.J. van Dijk, raadsheren in de afdeling strafrecht van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch,
hierna aan te duiden als “de strafkamer”.

1.Het procesverloop

De wraking van de leden van de strafkamer is door verzoeker schriftelijk verzocht bij brief van 7 november 2014.
De leden van de strafkamer hebben te kennen gegeven niet te berusten in de wraking.
De wrakingskamer heeft het verzoek in raadkamer in het openbaar behandeld op 5 december 2014, in de aanwezigheid van de verzoeker. Bij die gelegenheid heeft verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht.
De raadsman van verzoeker mr. S. Demirtas, advocaat te Arnhem, en de leden van de strafkamer waren niet bij de behandeling aanwezig.
De advocaat-generaal mr. R.A. Dona heeft een schriftelijk standpunt ingediend en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft tijdens de zitting in raadkamer zijn verzoek tot wraking van de strafkamer nader toegelicht. Verzoeker heeft – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat hij het niet eens is met de wijze waarop de strafkamer op zijn onderzoekswensen heeft gereageerd. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij na de behandeling van 28 oktober 2014 een oproep heeft ontvangen om een gevangenisstraf van 3 weken uit te zitten en zich daarvoor te melden op 11 november 2014, te weten de dag waarop de strafkamer uitspraak zou doen in de strafzaak met parketnummer 20-002747-12. Verzoeker geeft aan deze gang van zaken niet te vertrouwen.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een
rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een
rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
De kern van het onderhavige wrakingsverzoek is dat verzoeker ontevreden is over de wijze waarop de strafkamer met zijn onderzoekswensen omgaat.
3.4.
Voor zover verzoeker het oneens is met de beslissing van de strafkamer op zijn onderzoekswensen, uitgesproken ter terechtzitting van 12 februari 2014 is zijn wrakingsverzoek te laat. Immers, ingevolge artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering moet het verzoek worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding voor de wraking zijn, aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.5.
Voor zover het wrakingsverzoek is gebaseerd op de onderzoekswensen die door verzoeker ter terechtzitting van 28 oktober 2014 naar voren zijn gebracht, is het wrakingsverzoek te vroeg: de strafkamer heeft immers nog niet beslist op die onderzoekswensen.
3.6.
De wrakingskamer voegt hieraan toe dat de omstandigheid dat een verdachte het oneens is met een beslissing van de strafkamer omtrent het horen van getuigen dan wel andere onderzoekshandelingen, op zichzelf geen grond voor wraking kan opleveren. Beslissingen van de strafkamer staan niet ter beoordeling van de wrakingskamer. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, maar van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is niet gebleken.
3.7.
Voor zover verzoeker mondeling nog naar voren heeft gebracht dat hij een oproep heeft ontvangen voor het uitzitten van een andere straf en zich daarvoor moest melden op de dag dat de strafkamer uitspraak zou doen, welke gang van zaken verzoeker niet vertrouwt, merkt de wrakingskamer nog het volgende op. Deze omstandigheid staat los van hetgeen zich op de zitting van 28 oktober 2014 heeft afgespeeld en kan derhalve geen grond voor wraking van de strafkamer zijn. Immers, de strafkamer heeft met die beslissing geen bemoeienis gehad.
3.8.
De wrakingskamer is derhalve niet gebleken van feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de leden van de strafkamer blijk hebben gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoeker, dan wel dat de dienaangaande bij verzoeker bestaande vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.

4.Conclusie

4.1.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking ongegrond is en dient te worden afgewezen.
4.2.
Het onderhavige wrakingsverzoek is vergelijkbaar met de twee wrakingsverzoeken die verzoeker heeft gedaan in een eerdere strafzaak bij dit hof (te weten, de strafzaak met parketnummer 20-001109-11) die vergelijkbaar is met de onderhavige strafzaak. Die eerdere wrakingsverzoeken waren volgens de beoordeling van de wrakingskamer ongegrond en in de laatste van de beslissingen van de wrakingskamer is bepaald dat nieuwe wrakingsverzoeken in die strafzaak niet in behandeling zouden worden genomen.
Gelet op de wrakingsbeslissingen in de eerdere strafzaak en op de gronden die voor het onderhavige wrakingsverzoek zijn aangevoerd, is de wrakingskamer van oordeel dat thans sprake is van misbruik van het recht om een wrakingsverzoek te doen. De wrakingskamer ziet derhalve aanleiding om, met toepassing van artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige strafzaak niet in behandeling zal worden genomen.
B E S L I S S I N G
Het hof:
wijsthet verzoek tot wraking
af;
bepaaltdat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige strafzaak niet in behandeling wordt genomen;
bepaaltdat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveeltde onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, diens raadsman, de advocaat-generaal en de raadsheren van de strafkamer, mr. K. van der Meijde, mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. K.J. van Dijk.
Aldus gedaan in raadkamer door
mr. N.J.M. van Etten, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. C.W.T. Vriezen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Oort, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2014.