ECLI:NL:GHSHE:2014:5421

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
HD 200.130.373_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake samenwoners en vergoedingsrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen twee samenwoners, de man en de vrouw, die in een affectieve relatie hebben samengewoond. De man is appellant in principaal hoger beroep en geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, terwijl de vrouw de rol van geïntimeerde in principaal hoger beroep en appellante in incidenteel hoger beroep vervult. De zaak betreft een geschil over de verdeling van gemeenschappelijk vermogen en vergoedingsrechten na de ontbinding van hun samenlevingsovereenkomst, die in juli 2010 is beëindigd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder geoordeeld dat de man een bedrag van € 79.650,07 aan de vrouw moest betalen, wat de man betwistte. De man voerde aan dat hij en de vrouw gezamenlijk een lening van € 260.000,- aan zijn onderneming Felstech BV hadden verstrekt, en dat de vrouw op de hoogte was van de financiële transacties tussen hen. De rechtbank had geoordeeld dat de man met gemeenschappelijk vermogen een lening had verstrekt aan zijn onderneming, wat leidde tot een vergoedingsrecht van de gemeenschap. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat de lening gezamenlijk was en dat de vrouw op de hoogte was van de geldstromen. Het hof heeft ook de grieven van de vrouw in incidenteel appel behandeld, waaronder de vraag van onrechtmatig handelen door de man en de proceskosten. De uitspraak van het hof houdt in dat de man moet bewijzen dat de lening gezamenlijk was en dat de vrouw betrokken was bij de financiële beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.130.373/01
arrest van 23 december 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. H.A. van Hapert te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. E.J.H. Reitsma te Vught,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 mei 2013 ingeleide hoger beroep van het eindvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 februari 2013, alsmede de tussenvonnissen van de rechtbank Breda van 9 maart 2011 en 8 augustus 2012, gewezen tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/228462/HA ZA 10-2275)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde (tussen)vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met één productie;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- het pleidooi d.d. 22 oktober 2014, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
Op 9 december 1992 hebben zij ten overstaan van een notaris, een samenlevingsovereenkomst gesloten, die – voor zover thans van belang – het navolgende inhoudt:

(…)
Artikel 1
1. Noch het feit van samenleven noch het enkele bestaan van de overeenkomst verschaft een van partijen enig recht op zaken die door de andere partij, ongeacht wanneer en krachtens welke titel, zijn verkregen, behoudens het hierna bepaalde.
2. Partijen bepalen in onderling overleg welke kosten door hen worden aangemerkt als kosten van de gemeenschappelijke huishouding en op welke wijze deze zullen worden bestreden, met dien verstande dat de rentelasten en kosten ter verkrijging van de hypothecaire lening ter financiering van de gemeenschappelijke woning geheel voor rekening komen van de comparant sub 1 (hof: de man) zonder recht van verhaal op de comparant sub 2. (hof: de vrouw)
Het ontbreken van een regeling te dezer zake of het niet nakomen daarvan kan nimmer aanleiding geven tot het instellen van enigerlei rechtsvordering.
(…)
Artikel 2
1. Inboedelzaken, waaronder begrepen de tot meubilering van de gemeenschappelijke woonruimte dienende zaken (…) alsmede saldi van de gemeenschappelijk bank- en/of girorekeningen, behoren toe aan beide partijen ieder voor de helft, ongeacht de herkomst van deze zaken/saldi of de wijze van financiering daarvan.
(…)
De samenlevingsovereenkomst is eind juli 2010 ontbonden.
Partijen hebben op 1 juli 1992 voor een bedrag van f 138.000,- gezamenlijk de eigendom verworven van de woning aan [het adres] te [plaats] (woning I). De woning is verkocht in 1999 voor f 350.000,-.
Op 26 juli 1999 hebben partijen de woning aan [het adres] te [plaats] in eigendom verkregen voor een bedrag van f. 675.000,-.(woning II). De woning is in 2006 verkocht voor € 750.000,-. Het notarieel transport vond plaats op 1 augustus 2006. Na aftrek van de hypothecaire schuld en kosten bedroeg de verkoopopbrengst € 276.530,64, welk bedrag door de notaris op 3 augustus 2006 is overgemaakt op de gezamenlijke bankrekening van partijen bij de ABN AMRO nr. [rekeningnummer].
Op 3 augustus 2006 heeft de man van de ABN AMRO rekening [rekeningnummer] een bedrag van € 260.000,- overgemaakt naar rekening [rekeningnummer] ten name van Felstech BV.
De man is directeur/enig aandeelhouder van de holding [bedrijf] Montage Beheer BV; de holding houdt 100% van de aandelen in Felstech BV.
Partijen hebben met ingang van 1 juli 2006 een huurwoning te [plaats] betrokken.
Medio 2006 heeft de man de woning aan [het adres] te [plaats] aangekocht voor een bedrag van € 390.000,- (woning III).
Felstech BV is op 26 oktober 2010 in staat van faillissement verklaard.
3.2.
De vrouw heeft in eerste aanleg – na wijziging van eis – gevorderd de man te veroordelen tot betaling van:
  • primair: een bedrag van € 130.000,-;
  • subsidiair: een bedrag van € 121.734,68;
  • meer subsidiair: een door de rechtbank te bepalen bedrag,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2006.
3.3.
De man heeft in eerste aanleg verweer gevoerd.
3.4.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 9 maart 2011 verschijning van partijen bevolen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 8 augustus 2012 overwogen dat als uitgangspunt heeft te gelden dat ieder der partijen gerechtigd was tot de helft van de overwaarde van woning II, te weten € 276.530,-. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het overboeken van een bedrag van € 260.000,- van de gemeenschappelijke rekening van partijen naar een rekening van Felstech BV aangemerkt dient te worden als het verstrekken van een lening met gemeenschappelijk vermogen aan een van de ondernemingen van de man Volgens de rechtbank is derhalve met gemeenschappelijk vermogen geïnvesteerd in een privégoed waardoor een vergoedingsrecht aan de gemeenschap is ontstaan. Omdat de man had gesteld dat door Felstech BV een bedrag van € 207.114,26 was afgelost en dat het afgeloste bedrag inmiddels door partijen was opgesoupeerd hetgeen de vrouw betwistte, zij stelde dat opnieuw € 150.843,55 aan de gemeenschappelijke bankrekening van partijen is onttrokken, heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen zich bij conclusie na tussenvonnis uit te laten omtrent hetgeen de man in zijn conclusie van dupliek over de besteding van de gelden op de gemeenschappelijke rekening had gesteld.
3.4.3.
De rechtbank heeft in het, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, eindvonnis van 6 februari 2013 geoordeeld dat sprake is van een vergoedingsrecht van de gemeenschap op de man ter zake van:
- de restantlening ad € 52.885,75;
- investeringen in woning III ad € 28,924,73
- betalingen ten behoeve van de ondernemingen ad € 77.489,66;
in totaal een bedrag van € 159.300,14 waarvan de helft, namelijk € 79.650,07 aan de vrouw toekomt. De man is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de vrouw, vermeerderd met de wettelijke rente van de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. Voorts heeft de rechtbank het meer of anders gevorderde afgewezen en de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.5.
Partijen kunnen zich (op onderdelen) met de vonnissen niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Het hof stelt vast dat de man in zijn principaal hoger beroep geen grieven heeft gericht tegen het (tussen)vonnis van 9 maart 2011, zodat hij in zijn beroep daartegen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.7.
De man heeft in zijn principaal hoger beroep acht grieven aangevoerd tegen het eindvonnis van 6 februari 2013, alsmede tegen het tussenvonnis van 8 augustus 2012. De vrouw heeft tegen voormelde vonnissen twee grieven aangevoerd. De grieven van de man en de vrouw zien op de volgende onderwerpen:
  • geldlening ad € 260.000,- (grief 1 principaal appel);
  • investeringen, geldlening(en) en betalingen ad € 77.489,66 (grief 2 principaal appel);
  • ‘bestuursaansprakelijkheid’ (grief 3 principaal appel);
  • ‘curator’ (grief 4 principaal appel);
  • investering in woning I en woning II (grief 5 principaal appel);
  • overbedeling (grief 6 principaal appel);
  • betaling ad € 8.000,- (grief 7 principaal appel);
  • wettelijke rente (grief 8 principaal appel);
  • onrechtmatig handelen van de man (grief 1 incidenteel appel);
  • proceskosten (grief 2 incidenteel appel).
3.8.
Het hof zal de onderwerpen hierna bespreken.
3.9.
Inleiding
Het hof stelt vast dat er geen grieven zijn gericht tegen de hoogte van het bedrag van in totaal € 79.650,07, waarvan de rechtbank heeft bepaald dat de man gehouden is om dit bedrag aan de vrouw te betalen. Het beroep spitst zich met name toe op de vraag of er al dan niet sprake is van vergoedingsrechten van de gemeenschap, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, dan wel of partijen gezamenlijk geldleningen hebben verstrekt aan de onderneming van de man, zoals de man stelt.
3.10.
Geldlening ad € 260.000,- (grief 1 principaal appel)
3.10.1.
Ter zake het geldbedrag van € 260.000,- dat de man heeft overgeboekt van de gezamenlijke ABN AMRO rekening [rekeningnummer] naar een rekening van Felstech BV, heeft de rechtbank i
in rechtsoverweging 3.6 van het bestreden tussenvonnis van 8 augustus 2012 vastgesteld dat er sprake is van een geldlening van de man aan een van zijn ondernemingen. De stelling van de man dat partijen gezamenlijk een lening hebben verstrekt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende door de man onderbouwd.
Dit in aanmerking nemende heeft de rechtbank geoordeeld dat, nu de man met gemeenschappelijk vermogen een lening heeft verstrekt aan een van zijn ondernemingen en daarmee heeft geïnvesteerd in een privégoed, dit leidt tot een vergoedingsrecht van de gemeenschap, waarbij de vrouw is gerechtigd tot de helft hiervan.
3.10.2.
De man stelt in zijn eerste grief – kort samengevat – dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet partijen gezamenlijk, maar de man alleen een geldlening van
€ 260.000,- aan Felstech BV heeft verstrekt, alsmede dat gesteld noch gebleken is dat de vrouw betrokken was bij het verstrekken van voornoemde geldlening. De man stelt dat partijen indertijd overleg hebben gevoerd over de wijze waarop de verkoopopbrengst van woning II zou worden besteed en dat zij om fiscale redenen hebben besloten een groot deel van de verkoopopbrengst van woning II uit te lenen aan Felstech BV. Volgens de man is er een (concept overeenkomst van geldlening, maar kan hij deze niet over leggen. Ook heeft de man in dit verband gesteld dat de vrouw altijd mee ging naar besprekingen met de accountant zodat zij van de financiële situatie van partijen op de hoogte was. De man is daarom van mening dat de vrouw wist, althans had moeten weten dat een lening is verstrekt aan Felstech BV. Het betreft dan ook niet een lening van de man alleen, maar een lening van partijen aan Felstech BV, zodat van een vergoedingsrecht van de gemeenschap geen sprake kan zijn. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist en stelt dat zij geen partij is geweest bij de leningsovereenkomst.
3.10.3.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de man een bedrag van € 260.000,- dat is vrijgekomen uit de verkoop van de aan beide partijen in eigendom toebehorende woning II, heeft overgeboekt van de gezamenlijke ABN AMRO-rekening naar een rekening van zijn onderneming Felstech BV.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, gaat het volgens de man daarbij niet om een geldlening van de man, maar betreft het een gezamenlijke geldlening van partijen aan Felstech BV, zodat van een vergoedingsrecht van de gemeenschap geen sprake kan zijn.
Nu de man bewijs aanbiedt van zijn stelling dat partijen gezamenlijk € 260.000,- hebben geleend aan Felstech BV, zal het hof de man in de gelegenheid stellen bewijs van zijn stelling te leveren.
3.11.
Investeringen, geldlening(en) en betalingen ad € 77.489,66 (grief 2 principaal appel)
3.11.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man ter zake een bedrag van € 77.489,66 (zijnde een totaalbedrag van diverse betalingen aan/ten behoeve van de onderneming van de man) gehouden is dit bedrag aan de gemeenschap te vergoeden nu het de man was die deze gelden aan het gemeenschappelijke vermogen van partijen heeft onttrokken en gesteld noch gebleken is dat de vrouw betrokken was bij het verrichten van betalingen ten behoeve van de ondernemingen van de man.
3.11.2.
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij gehouden is voormeld bedrag van € 77.489,66 aan de gemeenschap te vergoeden.
Tijdens de relatie van partijen zijn er meerdere malen betalingsstromen geweest tussen privé en de ondernemingen van de man. Volgens de man is de vrouw altijd op de hoogte geweest van deze betalingen en de wijze waarop de geldstromen door elkaar liepen.
3.11.3.
Het hof overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat met gemeenschappelijke gelden een bedrag van in totaal € 77.489,66 is geïnvesteerd in Felstech BV. De man stelt dat de vrouw altijd op de hoogte is geweest van deze betalingen en de wijze waarop de geldstromen door elkaar liepen. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist en stelt dat zij nimmer partij is geweest bij deze geldleningen. Nu de man bewijs aanbiedt van zijn stelling dat de vrouw wist dat de geldstromen van de onderneming en privé door elkaar liepen, zal het hof de man in de gelegenheid stellen bewijs van zijn stelling te leveren.
3.12. ‘
‘Bestuursaansprakelijkheid’ (grief 3 principaal appel)
3.12.1.
De man stelt in zijn derde grief dat de rechtbank ten onrechte een verkapte “bestuursaansprakelijkheid” van de man aanneemt, door hem ten aanzien van de verstrekte geldlening(en) en gedane investeringen ten onrechte te vereenzelvigen met zijn vennootschap. Daartoe voert de man aan dat de rechtbank telkens overweegt dat het aan de man is om de geldleningen en investeringen die de gemeenschap aan Felstech BV heeft verstrekt terug te betalen. Met deze overweging gaat de rechtbank ten onrechte over tot een verkapte “bestuursaansprakelijkheid” van de man, aldus de man.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden.
3.12.2.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof berust deze grief op een onjuiste lezing van het vonnis nu het gedrag/handelen van de man als bestuurder of het gedrag/handelen van Felstech BV in onderhavig geding niet ter discussie staat. De man heeft gelden aan de gemeenschap onttrokken en die geleend aan Felstech BV. Het gaat hier niet om onttrekking van gelden aan de gemeenschap door de bestuurder (man) van Felstech BV, maar door de man als privépersoon.
Dit betekent dat de derde grief van de man faalt.
3.13. ‘
‘Curator’ (g
rief 4 principaal appel)
3.13.1.
De rechtbank heeft verworpen het standpunt van de man dat het aan partijen respectievelijk de vrouw is om ter zake de lening aan Felstech BV een vordering bij de curator in te dienen.
3.13.2.
De man stelt in zijn vierde grief dat de rechtbank ten onrechte zijn standpunt heeft verworpen dat het aan partijen respectievelijk de vrouw is om ter zake de lening aan Felstech BV een vordering bij de curator in te dienen. De man stelt dat nu partijen gezamenlijk een geldlening aan Felstech BV hebben verstrekt, de gemeenschap van partijen een vordering heeft op Felstech BV. Nu Felstech BV is gefailleerd, is het volgens de man aan de gemeenschap (en dus partijen) om de vordering ter verificatie in te dienen bij de curator van Felstech BV. Voor zover de vrouw zich op het standpunt stelt dat de gemeenschap is ontbonden en dat de vordering niet meer namens de gemeenschap kan worden ingediend bij de curator, stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw ter zake de helft van het restant van de geldlening(en) en investering(en) een vordering zou moeten indienen bij de curator.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden.
3.13.3.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het hof begrijpt betoogt de man met zijn vierde grief dat de gemeenschap geen vergoedingsrecht heeft op de man dan wel dat de man geen vergoedingsplicht heeft aan de gemeenschap. Nu de man, gelet op hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 3.10.3 en 3.11.3, is toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat partijen gezamenlijk geldleningen aan Felstech BV hebben verstrekt, alsook dat de vrouw altijd op de hoogte is geweest van diverse geldstromen tussen privé en Felstech BV, zal het hof deze grief verder beoordelen nadat de man daartoe de gelegenheid heeft gehad.
3.14.
Investering in woning I en woning II (grief 5 principaal appel)
3.14.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat als uitgangspunt heeft te gelden dat ieder van partijen gerechtigd was tot de helft van de overwaarde van woning II ad
€ 276.530,64.
3.14.2.
De man stelt in zijn vijfde grief dat de rechtbank daarbij ten onrechte zijn stelling heeft gepasseerd dat hij met privémiddelen heeft geïnvesteerd in woning I en II. De man stelt dat hij de renovatiekosten van de door partijen gezamenlijk gekochte woningen I en II nagenoeg volledig heeft betaald vanuit zijn privévermogen. De man stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op een nominale vergoeding van deze investeringen en dat de eventueel resterende verkoopopbrengst van de woning tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld. Voor woning I beloopt de nominale vergoeding voor de investeringen fl. 58.490,- te vermeerderen met de helft van de resterende overwaarde (fl. 148.510,-) ten bedrage van fl. 74.255,-. Ten aanzien van woning II stelt de man aanspraak te hebben op € 37.135,50 te vermeerderen met de helft van de resterende overwaarde € 239.395,16 ten bedrage van € 119.697,58.
3.14.3.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist en voert aan dat gedurende de samenlevingsperiode er steeds sprake is geweest van een situatie waarin de geldstromen van de man en de vrouw volkomen met elkaar vermengd waren. De vrouw erkent dat er aanpassingen zijn geweest aan woning I en II, maar die zijn steeds ten laste gekomen van partijen gezamenlijk, aldus de vrouw.
3.14.4.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de voldoende gemotiveerde betwisting door de vrouw van de onderhavige stelling van de man, had het op zijn weg gelegen deze stelling met stukken te onderbouwen. Dit heeft de man niet gedaan. Nu hij ter zake ook geen bewijsaanbod heeft gedaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Dit leidt tot de conclusie dat grief 5 van de man faalt.
3.15.
Overbedeling (grief 6 principaal appel)
3.15.1.
De rechtbank heeft het beroep van de man op overbedeling van de vrouw verworpen nu een deugdelijke onderbouwing ontbreekt ten aanzien van het standpunt van de man over zijn horloge, de Harley-Davidson-motor, de auto en het saldo op de gezamenlijke bankrekening.
3.15.2.
De man stelt in zijn zesde grief dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op de door hem gestelde overbedeling van de vrouw heeft verworpen. De man stelt dat de vrouw in het kader van de verdeling de navolgende vermogensbestanddelen toegedeeld heeft gekregen: een gedeelte van de inboedel, de Mini Cooper en een bedrag van € 7.000,-, dat resteerde op de gezamenlijke bankrekening van partijen. De man stelt dat de vrouw als gevolg van deze toedeling is overbedeeld, zodat de man aanspraak maakt op een vergoeding daarvoor.
3.15.3.
De vrouw heeft de stelling van de man betwist. Volgens de vrouw heeft de verdeling destijds met gesloten beurzen plaatsgevonden en hebben partijen nooit over en weer een waardeverrekening bedongen bij een eventuele overbedeling van een der partijen.
3.15.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het had op de weg van de man gelegen om tegenover het gemotiveerde verweer van de vrouw feiten of omstandigheden te stellen waaruit onder meer blijkt wat destijds allemaal tussen partijen is verdeeld en wat ieder van partijen daarvan heeft verkregen, alsmede de waarde daarvan. Dergelijke concrete feiten of omstandigheden zijn door de man echter niet gesteld, zodat het hof niet kan beoordelen of er al dan niet sprake is van een overbedeling aan de zijde van de vrouw. Derhalve heeft de man niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat de vordering van de man wegens overbedeling van de vrouw moet worden afgewezen. Dit betekent dat de zesde grief van de man faalt.
3.16.
Betaling ad € 8.000,- (grief 7 principaal appel)
3.16.1.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de betaling van € 8.000,- ter zake van vooruitbetaalde huur ten behoeve van de vrouw niet behoeft te worden meegenomen in de verdeling, alsmede dat deze betaling niet verrekend kan worden met het bedrag dat de man aan de vrouw zou moeten betalen. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt, nu hij geheel onverplicht en uit coulance een bedrag van € 8.000,- voor de vrouw heeft vooruitbetaald aan huur.
3.16.2.
De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist en stelt dat, gelet op de bewoordingen van de man dat hij uit coulance een bedrag van € 8.000,- voor de vrouw heeft vooruitbetaald aan huur, het er rechtens voor mag worden gehouden dat de man dit bedrag heeft voldaan, hetzij ten titel van schenking, hetzij ten titel van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis wegens een door de man jegens de vrouw als zijn voormalige partner gevoelde dringende verplichting van fatsoen en moraal.
3.16.3.
Het hof overweegt als volgt.
De man heeft gesteld dat hij uit coulance een bedrag van € 8.000,- aan huur voor de vrouw vooruit heeft betaald. De omstandigheid dat de betaling uit coulance plaatsvond, duidt erop dat van ongerechtvaardigde verrijking van de vrouw (dat wil zeggen verrijking zonder redelijke grond) geen sprake is. Feiten die dit anders zouden kunnen maken, heeft de man nagelaten te stellen. De enkele omstandigheid dat de betaling, zoals de man betoogt, onverplicht plaatsvond, is daartoe ontoereikend (daarmee is namelijk niet uitgesloten dat het bedrag van € 8.000,- is geschonken). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat deze vordering van de man dient te worden afgewezen en dat grief 7 faalt.
3.17.
Wettelijke rente (grief 8 principaal appel)
3.17.1.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.25 van het bestreden eindvonnis geoordeeld dat de vordering van de vrouw tot een bedrag van € 79.650,07 voor toewijzing gereed ligt waarbij de door de vrouw gevorderde wettelijke rente is toegewezen vanaf de dag der dagvaarding omdat de man vanaf dat moment er rekening mee moest houden dat hij een bedrag aan de vrouw verschuldigd zou kunnen zijn.
3.17.2.
De man stelt in zijn achtste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf de dag der dagvaarding. De man stelt dat op grond van de wet de wettelijke rente pas verschuldigd is vanaf het moment dat de schuldenaar in verzuim is geweest, waarbij hij betwist dat hij in het kader van de afwikkeling en verdeling van de samenlevingsovereenkomst in verzuim is geweest.
3.17.3.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 3.10.3 en 3.11.3 waarbij de man is toegelaten tot het leveren van bewijs met betrekking tot het door hem gestelde aangaande diverse investeringen, geldlening(en) en betalingen aan Felstech BV, zal het hof deze grief verder beoordelen nadat de man gelegenheid heeft gehad tot het leveren van bewijs.
3.18.
Onrechtmatig handelen van de man (grief 1 incidenteel appel)
3.18.1.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 8 augustus 2012 in rechtsoverweging 3.12 het betoog van de vrouw dat er sprake is van onrechtmatig handelen van de man verworpen.
3.18.2.
Hiertegen keert zich de grief van de vrouw. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man als rekeninghouder bevoegd was om over het saldo te beschikken en derhalve met het gemeenschappelijk vermogen een lening aan een van zijn ondernemingen mocht verstrekken.
3.18.3.
Het hof overweegt als volgt.
Nu de man, gelet op hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 3.10.3 en 3.11.3, is toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat partijen gezamenlijk geldleningen aan Felstech BV hebben verstrekt, zal het hof deze grief verder beoordelen nadat de man daartoe de gelegenheid heeft gehad.
3.19.
Proceskosten (grief 2 incidenteel appel)
3.19.1.
De rechtbank heeft bij het bestreden eindvonnis van 6 februari 2013 de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.19.2.
De vrouw stelt in haar tweede grief in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte de proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd. De vrouw stelt dat een kostenveroordeling van de man in de rede had gelegen nu de man grotendeels in het ongelijk is gesteld door de rechtbank.
3.19.3.
Het hof zal deze grief beoordelen in de eindbeslissing.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
laat de man toe tot het bewijs van zijn stelling dat partijen gezamenlijk € 260.000,- hebben geleend aan Felstech BV (rov. 3.9.3), alsook dat partijen gezamenlijk een bedrag van in totaal € 77.489,66 aan Felstech BV hebben geleend (rov. 3.10.3);
bepaalt, voor het geval de man bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. W.Th.M. Raab als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 13 januari 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van de man tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.Th.M. Raab, G.J. Vossestein en J.H.H. Theuws en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 december 2014.