In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2013, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S.H.J. Raessens, verzoekt de beschikking te vernietigen en een hogere bijdrage van de vader, vertegenwoordigd door mr. ir. G.H. in 't Veld, vast te stellen. De vader heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder in de proceskosten te veroordelen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2014 zijn beide partijen gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen, die bij de moeder woont. De vader heeft de minderjarige erkend en er is een zorgregeling vastgesteld die door de moeder niet is nagekomen. De moeder heeft aangevoerd dat de vader gedurende een lange periode geen contact met de minderjarige heeft gehad en dat dit negatieve gevolgen heeft gehad voor de minderjarige. De vader heeft betoogd dat de moeder de zorgregeling heeft gefrustreerd en heeft verzocht om sancties. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om professionele begeleiding in te schakelen voor het opbouwen van contact tussen de vader en de minderjarige. Het hof heeft besloten om partijen te verwijzen naar een omgangshuis voor begeleide contacten en heeft de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage vastgesteld op 1 november 2012. De vader is verplicht om een bijdrage van € 110,25 per maand te betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is gegeven op 10 april 2014.