ECLI:NL:GHSHE:2014:5697

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
HV 200.135.611-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en contactregeling tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2013, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S.H.J. Raessens, verzoekt de beschikking te vernietigen en een hogere bijdrage van de vader, vertegenwoordigd door mr. ir. G.H. in 't Veld, vast te stellen. De vader heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder in de proceskosten te veroordelen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2014 zijn beide partijen gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen, die bij de moeder woont. De vader heeft de minderjarige erkend en er is een zorgregeling vastgesteld die door de moeder niet is nagekomen. De moeder heeft aangevoerd dat de vader gedurende een lange periode geen contact met de minderjarige heeft gehad en dat dit negatieve gevolgen heeft gehad voor de minderjarige. De vader heeft betoogd dat de moeder de zorgregeling heeft gefrustreerd en heeft verzocht om sancties. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om professionele begeleiding in te schakelen voor het opbouwen van contact tussen de vader en de minderjarige. Het hof heeft besloten om partijen te verwijzen naar een omgangshuis voor begeleide contacten en heeft de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage vastgesteld op 1 november 2012. De vader is verplicht om een bijdrage van € 110,25 per maand te betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is gegeven op 10 april 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 april 2014
Zaaknummer: HV 200.135.611/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/258681/ FA RK 13-597
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.H.J. Raessens,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. ir. G.H. in 't Veld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2013, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en ten aanzien van de contactregeling verzocht het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] af te wijzen en ten aanzien van de kinderbijdrage primair verzocht de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te bepalen op € 110,25 per maand met ingang van 1 november 2012 en subsidiair een zodanig bijdrage vast te stellen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 26 november 2013, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding in beide instanties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Raessens;
  • de vader, bijgestaan door mr. In ‘t Veld;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van raad d.d. 21 oktober 2013;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 21 februari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
Uit die relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] vastgesteld van € 71,25 per maand met ingang van 4 februari 2013, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Verder heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven, waarbij [minderjarige] en de vader vanaf 1 september 2013 contact hebben gedurende elke week van maandagochtend 9.00 uur tot dinsdagochtend 9.00 uur en op donderdag van 9.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader haar na afloop van het contact weer naar de moeder terugbrengt.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. Zij stelt dat er in de relatie tussen haar en de vader veel is misgegaan en dat de vader gedurende een lange periode geen contact meer met [minderjarige] heeft gehad. [minderjarige] vertoonde aanhoudend onrustig gedrag en is gespannen als over de vader wordt gesproken, maar inmiddels gaat het beter met haar. [minderjarige] ontwikkelt zich goed. De gespannen situatie heeft zijn weerslag op de gezondheid van de moeder, die revaliderende is van een herseninfarct in juli 2011. De moeder ziet echter wel in dat er contact moet komen tussen [minderjarige] en de vader. De moeder wil het contact graag opbouwen en geeft de voorkeur aan een opbouwende regeling die wordt begeleid door het omgangshuis waar tevens kan worden gewerkt aan de relatie tussen partijen.
De grieven van de moeder ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] betreffen de ingangsdatum en de behoefte van [minderjarige] .
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan. Wat betreft de zorgregeling is de vader van mening dat de moeder deze van meet af aan stelselmatig heeft gefrustreerd. De vader heeft derhalve een kort geding aanhangig gemaakt om te bewerkstelligen dat de moeder, op last van een dwangsom, zou meewerken aan de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling.
De vader vindt dat de zorgregeling in het belang van [minderjarige] is. De vader heeft altijd voor [minderjarige] gezorgd. Hij is bereid mee te werken aan het opbouwen van het contact met [minderjarige] onder begeleiding van het omgangshuis, maar zou graag willen dat het hof een sanctie oplegt voor het geval de moeder hieraan niet meewerkt.
Wat betreft de behoefte en de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] is de vader het eens met de beslissing van de rechtbank.
Voorts stelt de vader dat de moeder dient te worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, omdat de moeder kennelijk geen waarde hecht aan beslissingen van rechtbanken.
3.7.
De raad heeft ter zitting - voor wat betreft de zorgregeling - geadviseerd dat de ouders met elkaar moeten gaan communiceren. De raad adviseert hierbij een professional te betrekken, omdat er een goede basis gelegd moet worden voor de toekomst. De raad stelt dat er contact moet komen tussen [minderjarige] en de vader. Bij het omgangshuis van De Combinatie kan het contact tussen de vader en [minderjarige] onder begeleiding worden opgebouwd en kunnen er intensieve oudergesprekken plaatsvinden. De raad stelt dat een spoedige start van dit omgangstraject in het belang van [minderjarige] is.
Zorgregeling
3.8.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een definitieve beslissing te kunnen nemen.
Het hof overweegt dat er gedurende een lange periode geen contact is geweest tussen [minderjarige] en de vader en dat de moeder zowel de bestreden beschikking als het vonnis in kort geding van 12 september 2013 niet is nagekomen. Ter zitting van het hof heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat er contact dient te komen tussen [minderjarige] en de vader. De raad heeft geadviseerd partijen naar De Combinatie te verwijzen, zodat het contact onder begeleiding kan worden opgebouwd en er intensieve oudergesprekken kunnen plaatsvinden. Partijen hebben zich ter zitting beiden bereid verklaard hieraan hun medewerking te verlenen. Tegen deze achtergrond ziet het hof momenteel geen aanleiding om, zoals door de vader ter zitting is verzocht, sancties op te leggen voor het geval de moeder haar medewerking niet verleent aan het traject bij De Combinatie.
3.9.
Gelet op het bovenstaande zal het hof partijen - met ingang van de datum van de mondelinge behandeling in deze - verwijzen naar het omgangshuis van De Combinatie te [vestigingsplaats] teneinde begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige] te laten plaatsvinden. De vorm en frequentie van het contact zal in overleg tussen de begeleiding van het omgangshuis en partijen nader kunnen worden bepaald. Het hof acht hierbij tevens van belang dat partijen onder begeleiding van het omgangshuis de communicatie over [minderjarige] verbeteren. Het hof overweegt dat de moeder evenals de vader hierin actief dient deel te nemen om uiteindelijk een succesvolle zorgregeling evenals een goede communicatie tussen partijen tot stand te brengen.
3.10.
Voor de volledigheid overweegt het hof dat de moeder op grond van het vonnis in kort geding van 12 september 2013 geen dwangsommen meer is verschuldigd met ingang van de dag van de mondelinge behandeling bij het hof. Het hof overweegt daartoe dat, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, partijen inmiddels een andere weg zijn ingeslagen en zij beiden ter zitting van het hof hebben verklaard voornemens te zijn een zorgregeling op te bouwen tussen [minderjarige] en de vader en hun onderlinge communicatie te verbeteren.
3.11.
Het hof verzoekt het omgangshuis van De Combinatie te starten met een begeleide omgang en het hof verslag uit te brengen over het verloop daarvan en daarbij in ieder geval te rapporteren en adviseren over de volgende vraagpunten:
- hoe zijn de begeleide contacten verlopen?
- is het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat de begeleide contacten uitmonden in onbegeleide contacten, en zo ja, binnen welke termijn en met welke duur en frequentie?
- is de onderlinge communicatie tussen partijen verbeterd vanaf de start van de begeleide omgangsregeling?
3.12.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zeven maanden aanhouden, teneinde de resultaten van de omgangs- en ouderbegeleiding van De Combinatie af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van De Combinatie.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aangaande de zorgregeling aanhouden.
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding [minderjarige]
Ingangsdatum
3.14.
Tussen partijen is in geschil op welke datum de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] moet ingaan.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader er vanaf 1 november 2012 rekening mee heeft kunnen houden dat door hem een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] verschuldigd zou zijn, omdat de vader reeds op 8 oktober 2012 hierover door de advocaat van de moeder is aangeschreven, er op 9 oktober 2012 telefonisch contact is geweest tussen de vader en deze advocaat en op 25 oktober 2012 door de advocaat een herinnering aan de vader is gestuurd.
3.15.
Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
Het hof is met de moeder van oordeel dat de vader in redelijkheid reeds op 1 november 2012 ermee rekening kon houden dat hij een bijdrage ten behoeve van [minderjarige] zou moeten voldoen. Het hof hanteert dan ook als ingangsdatum 1 november 2012.
Behoefte [minderjarige]
3.16.
De behoefte van [minderjarige] ad € 71,25 per maand is in hoger beroep in geschil.
3.17.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader ten tijde van de relatie en samenleving werkzaam was bij Napatec B.V. en dat hij een inkomen had van € 1.500,= netto per maand. Volgens de moeder is de vader omstreeks juli 2012 uitgekocht door zijn werkgever. De rechtbank is volgens de moeder ten onrechte van de hoogte van de WW-uitkering in augustus en september 2012 uitgegaan.
De vader heeft ter zitting erkend dat zijn inkomen ten tijde van de samenleving € 1.500.= netto per maand bedroeg.
3.18.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Tussen partijen staat vast dat het netto besteedbaar gezinsinkomen alleen bestond uit het inkomen van de vader. Nu de vader ter zitting heeft erkend dat zijn inkomen ten tijde van de samenleving € 1.500,= netto per maand bedroeg, volgt het hof de moeder in haar onweersproken stelling dat de daarmee corresponderende behoefte volgens de ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’ zoals gehanteerd door de Werkgroep Alimentatienormen € 195,= per maand bedraagt. Het hof vermindert vervolgens, evenals de rechtbank, deze behoefte met het kindgebonden budget dat de moeder ontvangt ad € 84,75 per maand, zodat het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van [minderjarige] € 110,25 per maand bedraagt.
Draagkracht
3.19.
De vader stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te voldoen.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader geen inzicht heeft verstrekt in zijn financiële situatie, zodat het er voor moet worden gehouden dat de vader voldoende draagkracht heeft om in de totale behoefte van [minderjarige] te voorzien.
3.20.
Het hof oordeelt als volgt.
Indien een onderhoudsplichtige ouder zich erop beroept dat hem de draagkracht ontbreekt bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind, dient hij inzage te geven in zijn financiële situatie. Het hof is van oordeel dat hiervan niet, althans onvoldoende sprake is. Het hof overweegt daartoe dat de vader geen financiële gegevens heeft overgelegd betreffende de periode vanaf de ingangsdatum, zijnde 1 november 2012. De vader heeft het hof aldus niet in de gelegenheid gesteld zijn draagkracht te beoordelen, hetgeen naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de vader komt. Het hof gaat er derhalve van uit dat de vader in de behoefte van [minderjarige] kan voorzien en zal dan ook een onderhoudsbijdrage vaststellen die de vader ten behoeve van [minderjarige] dient te voldoen ter hoogte van € 110,25 per maand.
Proceskosten
3.21.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren nu partijen een relatie hebben gehad. Het hof ziet ook al geen reden om het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de proceskosten, toe te wijzen, nu de moeder deels in het gelijk is gesteld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2013;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te
[geboorteplaats] zal voldoen een bedrag van € 110,25 per maand met ingang van 1 november 2012, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verwijst partijen voor het opstarten van een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige]
, geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , en
voor de ouderbegeleiding van partijen naar het omgangshuis van De Combinatie te
[vestigingsplaats] , waarbij de opbouw van de zorgregeling zal geschieden in nader overleg tussen
De Combinatie en partijen;
verzoekt De Combinatie tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof van het conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.11 is overwogen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 6 november 2014;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven en C.E.M. Renckens en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2014.