ECLI:NL:GHSHE:2014:5852

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
HV 200.156.428_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van een appellant wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van de appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 15 september 2014 geoordeeld dat de schuldsanering van de appellant moest worden beëindigd omdat hij niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om verlenging van de schuldsanering, maar het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant zijn informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. De appellant heeft verzuimd om de benodigde documenten aan de bewindvoerder te overleggen en heeft niet tijdig gemeld dat hij een fulltime dienstverband had. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de bewindvoerder niet adequaat kon functioneren en de schuldsanering niet effectief kon worden uitgevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant ook een nieuwe huurschuld heeft opgebouwd, waarvoor hij mede aansprakelijk is. De appellant heeft in hoger beroep geen overtuigende argumenten aangevoerd die de beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. Het hof concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsanering van de appellant tussentijds moet worden beëindigd. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 november 2014
Zaaknummer : HV 200.156.428/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/13/1024 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.W.J.L. Loonen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2014, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling met een jaar te verlengen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Loonen;
  • [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
  • [appellant] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2014 en 6 november 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 15 november 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, d en e Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 12 mei 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert, bovenmatige schulden doet of laat ontstaan en naar het oordeel van de rechtbank tracht zijn schuldeisers te benadelen. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen de bewindvoerder en schuldenaar naar voren hebben gebracht, is komen vast te staan dat schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting. Immers, (…) door de bewindvoerder gevraagde bescheiden ontbreken nog steeds. (…)
Daarbij komt dat schuldenaar heeft nagelaten de bewindvoerder ervan op de hoogte te stellen dat hij per 1 januari 2014 een fulltime dienstverband had bij [X.] en de bewindvoerder de desbetreffende salarisspecificatie te doen toekomen. (…)
Wat de inspanningsverplichting betreft, kan de rechtbank door het late tijdstip van overlegging van genoemde salarisspecificaties niet beoordelen of schuldenaar al dan niet voldoende aanvullend heeft gesolliciteerd. Wel acht de rechtbank gegeven dat schuldenaar zich niet heeft beijverd een salaris te ontvangen waarop hij ingevolge de (algemeen verbindend verklaarde) CAO Horeca recht heeft. (…)
Tijdens de zitting is komen vast te staan dat Inbev ter adstructie van haar huurvordering in rechte een huurovereenkomst, gedateerd 27 december 2011, heeft overgelegd, waarin als huurder staat vermeld
FDH Webservices / de heer [appellant]. Schuldenaar heeft zijn stelling dat [X.] de verplichtingen als huurder uit deze overeenkomst heeft overgenomen en Inbev daarmee uitdrukkelijk akkoord is gegaan, onder meer onderbouwd met te verwijzen naar de e-mails deel uitmakende van productie 6 bij voormelde conclusie van antwoord. Voor het geval deze mails al mochten indiceren dat [X.] als huurder dient te worden aangemerkt, blijkt daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat schuldenaar in persoon geen huurder meer is. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat schuldenaar (mede)aansprakelijk is voor de nieuwe schuld van € 11.380,92. (…)
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat schuldenaar door de bovenomschreven tekortkomingen, ieder afzonderlijk alsook in onderlinge samenhang, zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling toerekenbaar niet is nagekomen. (…)
Gelet op de ernst van de tekortkomingen en de weinig saneringsgezinde houding van schuldenaar acht de rechtbank geen termen aanwezig de regeling te verlengen. De rechtbank laat hierbij nog in het midden of schuldenaar al dan niet heeft gekozen voor een schijnconstructie met het doel zijn crediteuren te benadelen, terwijl zij voorts voorbijgaat aan de vraag of al dan niet voldoende is afgedragen, nu het door de bewindvoerder voorlopig geschatte tekort als relatief gering kan worden aangemerkt.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de informatieplicht merkt [appellant] op dat hij meermaals aan de bewindvoerder heeft aangegeven dat zijn huidige ziektekostenverzekeraar OHRA niet erkent dat hij in de schuldsaneringsregeling zit en hem daarom geen informatie wil verschaffen over de zorgpremie. OHRA stelt zich op het standpunt dat zij niet verplicht is hem een zorgpolis te verschaffen omdat de bewindvoerder deze moet opvragen. Voorts stelt [appellant] dat hij reeds in december 2013 bij de Belastingdienst een aanvraag heeft ingediend voor de zorgtoeslag 2013 en 2014. Deze beschikkingen zijn naar zeggen van [appellant] echter naar een verkeerd adres gezonden. Voorts stelt hij dat het zo zou kunnen zijn dat de bewindvoerder in verband met de postblokkade wel in het bezit is van deze beschikkingen maar zich daarover nog niet heeft uitgelaten. [appellant] stelt daarnaast met betrekking tot zijn stelling dat de Kredietbank alleen de erkende schulden in het verzoekschrift wilde opnemen dat het, gelet op de wijze waarop het verzoekschrift is opgesteld, in de lijn der verwachtingen ligt dat de Kredietbank hem onjuist heeft voorgelicht, althans op het verkeerde been heeft gezet. Het verzoekschrift is dermate summier dat het wonderlijk is dat dit in een toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft geresulteerd.
Met betrekking tot de arbeidsverplichting merkt [appellant] op dat hij aan de bewindvoerder heeft aangegeven dat hij per 1 januari 2014 fulltime ging werken en ook is gaan werken. Dat de bewindvoerder daar, al dan niet bewust, een mogelijk fulltime gaan werken van maakt komt geheel voor diens rekening. [appellant] heeft naar eigen zeggen wel degelijk aan zijn informatieverplichting voldaan. Daarbij komt dat de bewindvoerder [appellant] uit eigen beweging heeft aangeschreven om aan te geven dat per 1 januari 2014 het vrij te laten bedrag wijzigt, dit naar aanleiding van de fulltime arbeidsovereenkomst die [appellant] per 1 januari 2014 was aangegaan, hetgeen deze wetenschap bij de bewindvoerder bevestigt. Dat er een salaris is betaald dat lager is dan wordt voorgeschreven door de Horeca CAO lijkt onwaarschijnlijk nu deze CAO in 2013 is geëindigd en er nog geen nieuwe CAO tot stand is gekomen. Bovendien zou in het geval dat er een te laag loon zou zijn uitbetaald het meerdere door [appellant] of de bewindvoerder kunnen worden nagevorderd en deze nabetaling zou dan ruim binnen de schuldsaneringsperiode hebben plaatsgevonden ten goede aan de schuldeisers zijn gekomen. Voorts stelt [appellant] met betrekking tot de nieuwe (huur)schuld dat hij hiervoor niet aansprakelijk is omdat niet hij, maar [X.] BV de huurder was, hetgeen al het geval was ruim voordat hij werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Daarbij komt dat de rechtbank een te grote juridische kennis bij hem veronderstelt als de rechtbank van oordeel is dat [appellant] had moeten voorzien dat een aantal emails en het feit dat de huur steeds zonder protest door [X.] BV is voldaan nog niet maken dat hij geen huurder meer was, . Bovendien is door [X.] BV inmiddels een tegenvordering ingesteld voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag waarvan de rechtbank stelt dat het een nieuwe schuld is. De rechtbank overweegt dat deze tegenvordering niet door [appellant] zelf is ingesteld. Voor zover de rechtbank daarmee bedoelt aan te geven dat een eventuele toewijzing van die tegenvordering de boedel daarom niet zal baten is dit onjuist, deze vordering strekt immers in mindering op de huurschuld en vermindert derhalve ook de vermeende nieuwe schuld of doet deze teniet gaan. Ten aanzien van de nieuwe schuld aan Speel stelt [appellant] dat het hier geen persoonlijke schuld betreft maar een schuld van zijn gefailleerde vennootschap. Bovendien was [appellant] in de veronderstelling dat de gefailleerde vennootschap een winnend vonnis tegen Speel had. Ten tijde van het indienen van zijn verzoekschrift wist [appellant] naar eigen zeggen dus niet dat hij nog een bedrag aan Speel diende te betalen. Aangaande de nieuwe schuld aan [advocaten] Advocaten stelt [appellant] dat deze reeds is vermeld in het eerste verslag van de bewindvoerder en ziet op een procedure die toen nog lopende was. Met deze vordering is [appellant] het niet eens. De nieuwe schuld aan [Y.] BV is volgens [appellant] vervallen omdat het faillissement van de BV op 17 april 2014 wegens gebrek aan baten is opgeheven.
Tot slot brengt [appellant] een tweetal foto’s alsmede een melding van het C2000 systeem in het geding om aan te tonen dat er wel degelijk brand is geweest waarbij naar zijn zeggen bepaalde van belang zijnde informatiebescheiden verloren zijn gegaan.
3.6.
De bewindvoerder heeft bij brief het eerste verslag d.d. 12 december 2013, het tweede verslag d.d. 23 juni 2014, het verzoek tot tussentijdse beëindiging d.d. 12 mei 2014 en de stand van zaken voor de tussentijdse beëindiging d.d. 20 augustus 2014 in het geding gebracht.
3.7.
De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, d en e Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling, het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden en het trachten zijn schuldeisers te benadelen.
3.8.2.
Uit de overgelegde stukken alsmede uit hetgeen ter zitting in hoger beroep namens [appellant] en door de bewindvoerder naar voren is gebracht is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Er ontbreekt immers nog steeds een groot aantal bij herhaling door de bewindvoerder opgevraagde stukken. De stelling van [appellant] dat zijn verzekeringsmaatschappij weigert hem een afschrift van zijn polis toe te zenden en dat de Belastingdienst de beschikkingen met betrekking tot zijn zorgtoeslag waarschijnlijk naar een verkeerd adres heeft verzonden acht het hof onwaarachtig , temeer nu [appellant] verzuimd heeft deze stelling middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins nader te onderbouwen, . De stelling van [appellant] dat de kredietbank uitsluitend de door hemzelf erkende schulden op de verklaring ex artikel 285 Fw wenste op te nemen acht het hof eveneens onwaarachtig; de opvattingen van een schuldenaar met betrekking tot de juistheid van de jegens hem ingestelde vorderingen zijn immers van ondergeschikt belang, het is aan de bewindvoerder en niet aan de schuldenaar om al dan niet over te gaan tot de (voorlopige) erkenning van de bekende en ingediende vorderingen. Tevens heeft [appellant] na een vooraankondiging nagelaten de bewindvoerder , tijdig te berichten dat hij met ingang van 1 januari 2014 een fulltime dienstverband had zulks ondanks verzoeken van 6 maart 2014 en 23 juni 2014 waaruit bleek dat de bewindvoerder zich nog onvoldoende geïnformeerd achtte.
In ieder geval heeft hij ook nagelaten de opgevraagde desbetreffende loonstroken aan de bewindvoerder te doen toekomen. Voorts is gebleken dat [appellant] een reis naar China heeft ondernomen zonder de bewindvoerder hiervan in kennis te stellen.
3.8.3.
Blijkens de huurovereenkomst van 27 december 2011 staat vast dat [appellant] met ingang van 1 januari 2012 huurder is van een horecapand gelegen aan de Grote Markt 23 te Bergen op Zoom. [appellant] evenwel stelt dat [X.] BV de verplichtingen als huurder uit voornoemde overeenkomst heeft overgenomen en verwijst hierbij naar een ongedateerde kopie van een aan hem gericht emailbericht van Inbev. Voor het geval dat uit deze email al blijkt dat [X.] BV als (mede)huurder dient te worden aangemerkt, blijkt naar het oordeel van het hof uit voornoemde email zeker niet dat [appellant] geen (mede)huurder meer is. Dit maakt dat [appellant] (mede) aansprakelijk is en blijft voor de nog immer maandelijks met een bedrag van nagenoeg € 5.700,00 oplopende nieuwe huurschuld. Daarbij is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Daar komt nog bij dat [appellant] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een persoonlijke toelichting te geven op het door hem in hoger beroep gedane verzoek tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Hetgeen door de advocaat van [appellant] ter zitting is aangevoerd doet aan het oordeel van het hof niet af.
3.8.4.
Gelet op de ernst van de geconstateerde tekortkomingen en de weinig saneringsgezinde houding van [appellant] komt het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, P.J.M. Bongaarts en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.