ECLI:NL:GHSHE:2014:632

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
HV 200 131 476_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoefte jongmeerderjarige en berekening van de draagkracht van de man in alimentatiezaak

In deze zaak gaat het om de behoefte van een jongmeerderjarige en de berekening van de draagkracht van de man in het kader van alimentatie. De man, appellant, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 8 mei 2013 aangevochten, waarin een bijdrage van € 225,06 per maand voor de jongmeerderjarige was vastgesteld. De man stelt dat hij dubbele woonlasten heeft en dat zijn draagkracht onvoldoende is om deze bijdrage te voldoen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de man en de jongmeerderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de man per 1 januari 2014 geen dubbele woonlasten meer heeft, maar dat zijn draagkracht in de periode van 8 mei 2013 tot 1 januari 2014 ontoereikend was om de vastgestelde bijdrage te voldoen. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de bijdrage voor de jongmeerderjarige voor de periode van 8 mei 2013 tot 1 januari 2014 op nihil gesteld. De man heeft recht op verrekening van de te veel betaalde alimentatie met toekomstige termijnen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven op 6 maart 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 maart 2014
Zaaknummer: HV 200.131.476/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/171260 / S RK 12-490
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.F.M. Sondeijker,
tegen
[de dochter],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de jongmeerderjarige,
advocaat: mr. H.J.M. Stassen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 mei 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 augustus 2013, heeft de man verzocht:
primair:voormelde beschikking (naar het hof begrijpt:) te vernietigen ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde bijdrage voor de jongmeerderjarige en deze bijdrage op nihil te stellen, althans op een bedrag dat het hof juist acht;
subsidiair:voormelde beschikking (naar het hof begrijpt:) te vernietigen en de bijdrage voor het hierna nader te noemen minderjarige kind van partijen op nihil te stellen, althans op te schorten, totdat duidelijk is hoe de zorg- en opvoedingstaken worden ingevuld nu de man nog immer de lasten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt en geen draagkracht heeft tot het voldoen van: een bijdrage voor het minderjarige kind van partijen, een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige, en de vaste lasten van de echtelijke woning.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2013, heeft de jongmeerderjarige verzocht de grieven van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van de gronden.
2.2.1.
Bij volmacht d.d. 17 november 2013 overgelegd door mr. Stassen heeft de jongmeerderjarige mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de vrouw) gemachtigd om namens haar in hoger beroep op te treden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Sondeijker;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. E. Meuwissen, waarnemend voor mr. Stassen.
2.3.1.
De jongmeerderjarige is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 maart 2013;
  • het V-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de man op 20 januari 2014;
  • het V-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de jongmeerderjarige op 20 januari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
De man en de vrouw zijn op 30 juli 2001 te Maastricht gehuwd.
Voorafgaand aan het huwelijk is uit de relatie van de man en de vrouw, op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats], de (thans) jongmeerderjarige geboren.
De man heeft de jongmeerderjarige erkend.
De jongmeerderjarige woont bij de vrouw.
Uit het huwelijk van de man en de vrouw is geboren:
- [zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
[zoon] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking houdende voorlopige voorzieningen van 13 september 2012 heeft de rechtbank Maastricht bepaald dat de man met ingang van die datum een bedrag van € 325,-- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon].
De bijdrage voor [zoon] beloopt ingevolge de wettelijke indexering in 2013, € 330,50 per maand en in 2014, € 333,50 per maand.
De rechtbank heeft in deze beschikking voorts de verzoeken om een (voorlopige) bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw – vanwege een gebrek aan draagkracht aan de zijde van de man – afgewezen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking in september 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking is voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige moet voldoen een bedrag van € 225,06 per maand met ingang van 8 mei 2013.
De bijdrage voor de jongmeerderjarige beloopt ingevolge de wettelijke indexering in 2014 € 227,09 per maand.
De rechtbank heeft in deze beschikking voorts iedere verdere beslissing omtrent de vast te stellen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] alsmede de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw aangehouden.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van de man betreffen, zakelijk weergegeven:
  • de draagkracht van de man (grief 1);
  • de behoefte van de jongmeerderjarige (grief 2).
Ingangsdatum
3.6.
De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 8 mei 2013, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte van de jongmeerderjarige
3.7.
De behoefte van de jongmeerderjarige aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ad € 225,06 per maand is in hoger beroep in geschil.
3.7.1.
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het “overzicht inkomsten en uitgaven” dat de jongmeerderjarige heeft overgelegd, ook de werkelijke “inkomsten en uitgaven” van de jongmeerderjarige betreffen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg enkele posten betwist en opgemerkt dat het door de jongmeerderjarige overgelegde overzicht in het geheel niet is onderbouwd met verificatoire bescheiden.
De man heeft in het beroepschrift alsmede ter zitting in hoger beroep (de hoogte van) de opgevoerde posten: abonnement bij de busmaatschappij “De Lijn”, boeken, fitness, autokosten, stallingkosten paard, excursiekosten, overige kosten en huishoudelijke kosten (gemotiveerd) betwist.
De man voert verder aan dat de rechtbank rekening heeft gehouden met de bijbaan van de jongmeerderjarige voor acht uur per week. De man stelt dat er geen salarisspecificaties zijn overgelegd. De man is van mening dat de jongmeerderjarige meer werkt dan acht uur per week. De man voert verder aan dat de jongmeerderjarige ook naast haar studie kan blijven werken.
De man stelt zich op het standpunt dat de (aanvullende) behoefte van de jongmeerderjarige ongeveer € 100,-- per maand bedraagt.
3.7.2.
De jongmeerderjarige heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betwist dat tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg het overzicht van haar inkomsten en uitgaven puntsgewijs is besproken, hetgeen ook uit de inhoud van de bestreden beschikking volgt. De man heeft enkel de door de jongmeerderjarige opgevoerde stallingskosten ter discussie gesteld. In het verweerschrift alsmede ter zitting in hoger beroep zijn puntsgewijs de inkomsten en uitgaven van de jongmeerderjarige toegelicht. De vrouw heeft ter zitting van het hof verklaard dat de jongmeerderjarige veel kosten contant betaalt, zodat daarvan geen stukken kunnen worden overgelegd. De vrouw heeft verder ter zitting verklaard dat de jongmeerderjarige geen collegegeld hoeft te betalen omdat zij in België studeert, zij onlangs een auto heeft gekocht van € 400,-- en zij het paard van haar nicht heeft overgenomen, zodat er sprake is van extra manegekosten van € 185,-- per maand.
De jongmeerderjarige heeft tot en met juni 2013 gedurende acht uur per week bij [supermarkt] gewerkt en daarmee een bedrag van € 260,-- per maand verdiend. Met ingang van 1 juli 2013 is de jongmeerderjarige twaalf uur per week gaan werken en heeft zij daardoor een inkomen van € 346,56 bruto per maand. Het is niet de bedoeling dat de jongmeerderjarige naast haar studie twaalf uur per week blijft werken nu dit haar studieprestaties niet ten goede zal komen.
De jongmeerderjarige stelt zich op het standpunt dat haar aanvullende behoefte circa € 250,-- per maand bedraagt.
3.8.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Wat de vaststelling van de hoogte van de behoefte van de jongmeerderjarige betreft, zoekt het hof aansluiting bij de objectieve norm in het kader van de Wet Studiefinanciering (WSF-norm) voor een thuiswonende MBO-student, welke norm per 1 januari 2013, € 561,64 per maand bedraagt. De jongmeerderjarige ontvangt een basisbeurs van € 77,15 per maand welke in mindering strekt op voornoemde WSF-norm. Nu de jongmeerderjarige in België studeert en om die reden geen collegegeld hoeft te betalen dient het in de WSF-norm verdisconteerde bedrag aan collegegeld ad € 88,75 eveneens in mindering te worden gebracht op voornoemde WSF-norm. Verder dienen de eigen inkomsten van de jongmeerderjarige van minimaal € 260,-- per maand (gebaseerd op een bijbaan van acht uur per week) hierop in mindering te worden gebracht. De resterende behoefte van de jongmeerderjarige aan een bijdrage zou dan € 135,75 per maand bedragen.
Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken, het verhandelde ter zitting in hoger beroep en de welstand van het gezin gedurende het huwelijk van de man en de vrouw van oordeel, dat voldoende aannemelijk is geworden dat de jongmeerderjarige bijzondere kosten heeft (waaronder de kosten van haar paard) die niet kunnen worden bestreden uit de WSF-norm.
Het hof is daarom van oordeel dat de aanvullende behoefte van de jongmeerderjarige in redelijkheid niet kan worden gesteld op een lager bedrag dan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 225,06 per maand.
Grief 2 van de man faalt derhalve.
Draagkracht man
3.9.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige van € 225,06 per maand te voldoen naast de in het kader van de voorlopige voorzieningen vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] van € 325,-- per maand en de door hem betaalde hypotheeklasten en overige lasten van de (voormalige) echtelijke woning.
De jongmeerderjarige heeft dit gemotiveerd betwist.
3.10.
De man heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij per 1 januari 2014 weer zijn intrek heeft genomen in de voormalige echtelijke woning, zodat de man vanaf die datum geen dubbele woonlasten meer heeft. Het vorenstaande brengt met zich dat de draagkracht van de man dient te worden berekend over de volgende perioden:
- de periode 8 mei 2013 tot 1 januari 2014;
- de periode met ingang van 1 januari 2014.
Netto besteedbaar inkomen van de man
3.11.
Ter zitting van het hof hebben partijen afgesproken dat het netto besteedbaar inkomen van de man door het hof dient te worden becijferd aan de hand van de door de man overgelegde salarisspecificatie van de maand november 2013, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een dertiende maand.
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificatie van november 2013 € 2.923,45 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag 8% en een dertiende maand van € 2.923,45.
De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man vast op een bedrag van € 2.362,-- per maand.
De periode 8 mei 2013 tot 1 januari 2014
3.12.
Het hof zal de draagkracht van de man vaststellen aan de hand van de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport), zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat de draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 850)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
3.12.1.
Tussen partijen staat onweersproken vast dat de man in deze periode dubbele woonlasten heeft. Uit de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 13 september 2012 volgt dat de man een bedrag van € 500,-- per maand voldoet aan huur en daarnaast de volledige lasten voor de voormalige echtelijke woning is blijven voldoen. Nu de man deze lasten ten behoeve van het gezin is blijven voldoen en deze lasten zijn draagkracht verminderen, zal het hof op de volgende wijze met deze lasten rekening houden. De volledige netto woonlasten van de voormalige echtelijke woning worden opgeteld bij het forfaitaire bedrag voor de kosten van levensonderhoud ad € 850,-- en de werkelijke eigen woonlast van de man (de door de man betaalde huur van € 500,-- per maand) wordt in de formule meegenomen in plaats van de forfaitaire woonlast van 0,3 NBI.
3.12.2.
Conform voormelde beschikking voorlopige voorzieningen, houdt het hof rekening met de navolgende maandelijkse lasten van de voormalige echtelijke woning:
€ 411,15 aan niet fiscaal aftrekbare hypotheekrente;
€ 411,15 aan fiscaal aftrekbare hypotheekrente, hetgeen bij een marginaal belastingtarief van 42% in een netto last resulteert van € 238,47;
€ 116,94 aan premie meegroeihypotheek;
€ 95,-- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
3.12.3
Het hof komt door de toepassing van de nieuwe richtlijn niet meer toe aan de bespreking van de overige lasten van de man, nu deze lasten worden geacht te kunnen worden bestreden uit het forfaitaire bedrag voor de kosten van levensonderhoud van € 850,--.
3.12.4.
Het hof constateert, dat de verplichting van de man tot betaling van de bij voorlopige voorzieningen vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] nog van kracht is, aangezien in de bestreden beschikking de beslissing op dit punt is aangehouden.
3.12.5.
Na toepassing van voormelde formule, aangepast conform het gestelde in rov. 3.12.1 en rekening houdend met de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] en het hierop door hem te realiseren fiscaal voordeel, resteert er geen draagkracht meer voor de betaling van enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige. Grief 1 van de man slaagt voor deze periode.
De periode met ingang van 1 januari 2014
3.13.
De draagkracht van de man in deze periode dient te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 850)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
3.13.1.
De draagkracht van de man komt hiermee volgens voornoemde formule uit op € 562,38 per maand, nog te verhogen met fiscaal voordeel voor [zoon] ad € 49,-- per maand, derhalve in totaal op € 611,38 per maand. De door de man betaalde (geïndexeerde) bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] ad € 333,50 per maand dient hierop in mindering te worden gebracht.
3.13.2.
De man heeft derhalve de draagkracht om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige te voldoen.
Grief 1 van de man, voor zover deze ziet op de periode met ingang van 1 januari 2014, faalt derhalve.
Verzoek nihilstelling/opschorting bijdrage [zoon]
3.14.
Nu het primaire verzoek van de man met ingang van 1 januari 2014 wordt afgewezen, dient het hof te oordelen over het subsidiaire verzoek van de man. De man heeft subsidiair verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage voor [zoon] op nihil te stellen, althans op te schorten.
3.14.1.
Het hof stelt vast dat de bestreden beschikking, voor wat betreft de beslissing van de rechtbank om de beslissing omtrent de bijdrage in de kosten en verzorging en opvoeding van [zoon] aan te houden is aan te merken als een tussenbeschikking. Ingevolge artikel 358 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hoger beroep van een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank hoger beroep tegen deze tussenbeslissing niet uitdrukkelijk opengesteld.
Het hof zal de daarom de man in zijn subsidiaire verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Terugbetalingsverplichting van de jongmeerderjarige
3.15.
Het hof is van oordeel dat de jongmeerderjarige rekening had kunnen houden met een eventuele verlaging van de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage. Het hof begrijpt echter dat het opleggen van een terugbetalingsverplichting voor de jongmeerderjarige problematisch is. Het hof ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de man gerechtigd zal zijn om de nog niet verschenen termijnen van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de jongmeerderjarige te verrekenen met al hetgeen door de man in de periode 8 mei 2013 tot 1 januari 2014 aan onderhoudsbijdrage te veel is betaald.
3.16.
De beschikking waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd.
Proceskosten
3.17.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zullen de proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn secundaire verzoek in hoger beroep;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 mei 2013 voor zover de man daarbij is veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige, doch alleen voor zover deze veroordeling ziet op de periode 8 mei 2013 tot 1 januari 2014, en stelt deze bijdrage voor deze periode vast op nihil;
bepaalt dat de man gerechtigd is al hetgeen aan de jongmeerderjarige op basis van deze beschikking voor wat betreft de periode 8 mei 2013 tot 1 januari 2014 te veel is betaald te verrekenen met de door de man te betalen nog niet verschenen termijnen van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, G.J. Vossestein en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken 6 maart 2014.