ECLI:NL:GHSHE:2014:71

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
HD 200.094.638_01 en HD 200.096.811_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de koopprijs en goodwillfactor bij de overname van aandelen op basis van earn-out

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen de vennootschappen Vastgoed B.V. en Oosterhout II B.V.B.A. (hierna: Vastgoed c.s.) en Daedalus Holding B.V. en Global Hail Group B.V. (hierna: Daedalus c.s.) over de overname van aandelen op basis van een earn-out regeling. De kern van het geschil betreft de bepaling van de koopprijs, waarbij de partijen het niet eens konden worden over de te hanteren goodwillfactor. De partijen hebben in 2003 een Intentieverklaring ondertekend, waarin afspraken zijn gemaakt over de overdracht van aandelen en de bijbehorende koopprijs, die jaarlijks zou worden vastgesteld op basis van de definitieve jaarrekeningen. Vastgoed c.s. stelt dat de goodwillfactor voor de Belgische vennootschap 5 was, terwijl Daedalus c.s. betoogt dat deze factor verlaagd moest worden naar 1, gezien de problemen met vergunningen en de gevolgen daarvan voor de bedrijfsvoering. Het hof heeft in eerdere arresten van 10 april 2012 en 7 mei 2013 al enkele voorlopige beslissingen genomen, maar de uiteindelijke beoordeling van de vorderingen vond plaats in deze uitspraak van 21 januari 2014.

Het hof oordeelt dat er geen sprake is van dwaling aan de zijde van Daedalus c.s. en dat de afspraken over de goodwillfactor met terugwerkende kracht niet zijn overeengekomen. Het hof bevestigt dat de rechtbank de vorderingen van Daedalus c.s. in conventie heeft afgewezen, maar wijst de vordering van Vastgoed c.s. tot terugbetaling van een bedrag van € 235.627,= toe, dat in de rekening courant positie van de jaarrekening 2005 van DLT is opgenomen. Tevens wordt de rente over de koopsommen voor de 3e, 4e en 5e tranche vastgesteld op 4%, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarop de betreffende tranche betrekking heeft. De proceskosten worden in de zaak HD 200.096.811/01 aan Daedalus c.s. opgelegd, terwijl in de zaak HD 200.094.638/01 de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.094.638/01 en HD 200.096.811/01
arrest van 21 januari 2014
in zaak HD 200.094.638/01:

1.[Vastgoed] Vastgoed B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],

2.de vennootschap naar Belgisch recht
Oosterhout II B.V.B.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats], België,
3. [appellant 3.],
wonende te [woonplaats], België,
appellanten,
hierna samen te noemen: [Vastgoed] c.s.,
advocaat: mr. M.P.M. Fruytier,
tegen

1.Daedalus Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],

2. Global Hail Group B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [Beheer] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. [geintimeerde 4. ],
wonende te [woonplaats],
5. [geintimeerde 5.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna samen te noemen: Daedalus c.s.,
advocaat: mr. G.A. van Meeteren,
als vervolg op de door het hof gewezen incidentele arresten van 10 april 2012 en 7 mei 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 178213/HA ZA 07-1251 gewezen vonnis van 9 maart 2011,
en in zaak HD 200.096.811/01:

1.Daedalus Holding B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
2. Global Hail Group B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [Beheer] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
hierna samen te noemen: Daedalus c.s.,
advocaat: mr. G.A. van Meeteren,
tegen:

1.[Vastgoed] Vastgoed B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
2.de vennootschap naar Belgisch recht
Oosterhout II B.V.B.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats], België,
3. [Groep] Groep B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. Clemens Antonius Johannes Kimenai,
wonende te [woonplaats], België,
geïntimeerden,
hierna samen te noemen: [Vastgoed] c.s.,
advocaat: mr. M.P.M. Fruytier,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest in het incident van 10 april 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 178213/HA ZA 07-1251 gewezen vonnis van 9 maart 2011,

1.De incidentele arresten van 10 april 2012 en 7 mei 2013

Bij incidentele arresten van 10 april 2012 zijn onderhavige zaken op de voet van artikel 222 Rv gevoegd. Bij arrest in het incident van 7 mei 2013 in de zaak met nummer HD 200.094.638/01 is de vordering in het door [Vastgoed] c.s. opgeworpen incident ex artikel (22 en) 843a Rv (strekkende tot afschrift van bescheiden) afgewezen.
Verdere beslissingen zijn aangehouden.

2.Het verdere verloop van de procedures

2.1.
Het verdere verloop van de procedure met nummer HD 200.096.811/01 blijkt uit:
- de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
2.2.
In beide zaken hebben partijen hun zaak doen bepleiten, [Vastgoed] c.s. door mr. M.J. Meermans-de Vries en Daedalus c.s. door mr. Van Meeteren voornoemd, beide advocaten aan de hand van een overgelegde pleitnotitie.
Ter gelegenheid van de pleidooien zijn de volgende stukken in het geding gebracht, die daarmee tot beide procesdossiers behoren:
- door [Vastgoed] c.s. bij brief en H-formulier van mr. Fruytier van 5 september 2013 producties I tot en met T;
- door [Vastgoed] c.s. bij brief en H-formulier van mr. Fruytier van 6 september 2013 producties U tot en met U-5 met inventarislijst en akte wijziging eis met producties W en X;
- door Daedalus c.s. bij brief en H-formulier van mr. Van Meeteren van 10 september 2013 het bezwaar tegen de eiswijziging;
- door Daedalus c.s. bij fax van mr. Van Meeteren van 17 september 2013 het verzoek om voorafgaand aan het pleidooi te beslissen op (het bezwaar tegen) de eiswijziging;
- door [Vastgoed] c.s. bij fax en H-formulier van mr. Fruytier van 17 september 2013) een reactie op het bezwaar tegen de eiswijziging.
Na een korte schorsing van de zitting heeft het hof met inachtneming van de twee-conclusie-regel (die met zich meebrengt dat een eis in beginsel niet later dan bij memorie van grieven of antwoord mag worden vermeerderd of veranderd) de eiswijziging van [Vastgoed] c.s geweigerd wegens strijd met de goede procesorde.
2.3.
Het hof doet recht op de ten behoeve van het pleidooi op voorhand toegezonden procesdossiers.

3.De gronden van het hoger beroep in beide zaken

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de respectieve memories van grieven.

4.De beoordeling

De feiten in beide zaken
4.1.
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 3.1 (a tot en met n) van het bestreden vonnis zijn geen grieven gericht. Die feiten, door het hof hierna op enkele punten aangevuld, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
Het gaat in de onderhavige procedures om het volgende.
a. a) [Vastgoed] Vastgoed BV en Oosterhout II BVBA (hierna samen: verkopers), vertegenwoordigd door [appellant 3.], (hierna: [appellant 3.]) hebben op 16 juli 2003 met (de toen nog op te richten vennootschappen) [Beheer] Beheer BV en Daedalus Holding BV, vertegenwoordigd door respectievelijk [geintimeerde 4. ] en [geintimeerde 5.] (laatstgenoemden hierna: [geintimeerde 4. ] en [geintimeerde 5.]), een overeenkomst getiteld "Intentieverklaring" gesloten (productie 1 inleidende dagvaarding). De Intentieverklaring betreft de voorgenomen overdracht van de door [Vastgoed] Vastgoed BV gehouden aandelen in Deuk- en Laktechniek BV (hierna: DLT) en Global Hail Network Deutschland GmbH, en de door Oosterhout II BVBA gehouden aandelen in Global Hail Network Belgium NV (hierna: GH België) en Global Hail Network France S.A.R.L. (de vier over te dragen vennootschappen samen hierna: de GH-vennootschappen) aan de toen nog op te richten holding (uiteindelijk genaamd) Global Hail Group BV (hierna: koper). Na een door koper verricht due-diligence onderzoek, dat niet heeft geleid tot herroeping of aanpassing van de in de Intentieverklaringen opgenomen afspraken, zijn de intenties uit deze overeenkomst definitieve verbintenissen geworden.
b) Artikel 1 lid 5 van de Intentieverklaring luidt:
“Telkens per 1 januari 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007 heeft de tussenholding het recht 20% van het totaal aantal aandelen in eigendom te verkrijgen, alsmede de verplichting deze aandelen af te nemen. Levering van elke tranche dient jaarlijks uiterlijk op 1 mei met terugwerkende kracht te zijn geëffectueerd, met uitzondering van de eerste tranche per 1 januari 2003. Over de in de tussenliggende periode schuldig gebleven koopsom wordt, onder verrekening van het in navolgend artikel vernoemde voorschot, door kopers een rente vergoed (…) welke is gebaseerd op de wettelijke rente in Nederland.”
c) Artikel 1 lid 6 van de Intentieverklaring luidt:
"De koopsom van de aandelen wordt telken jaren achteraf bepaald aan de hand van de definitieve jaarrekeningen betrekking hebbend op het jaar van de overdracht. Partijen zijn overeengekomen dat jaarlijks, als voorschot op de koopprijs van de aandelen, bij de levering van de aandelen door de tussenholding een bedrag groot € 150.000,-- (…) wordt betaald aan verkopers, ieder voor gelijke delen. Nadat de jaarrekeningen van het desbetreffende jaar zijn opgemaakt en vastgesteld, doch uiterlijk vóór 1 april, met uitzondering van het boekjaar 2002, zal een berekening van de uiteindelijke afrekening worden opgesteld, waarop het alsdan reeds betaalde voorschot ten bedrage van € 150.000,-- (…)in mindering wordt gebracht.
De koopsom van de aandelen wordt vastgesteld door de samengevoegde intrinsieke waarden, in casu de zichtbare eigen vermogens, van de aandelen aan de hand van de definitieve jaarrekeningen van de vennootschappen[hof: de GH-vennootschappen]
te verhogen met de goodwill.
Indien na vorenstaande berekening een positieve waarde blijkt, geldt deze waarde als koopprijs van de aandelen.
Indien er na vorenstaande berekening een negatieve waarde blijkt, wordt de minimale waarde van de goodwill gesteld op nihil en dient deze waarde voor overdracht door verkopers middels kapitaalstortingen aangevuld te worden tot € 4,-- (…), welke geldt als koopprijs voor de aandelen. Eventuele kapitaalsbelasting is voor rekening van de verkopers."
d) Artikel 1 lid 7 van de Intentieverklaring luidt:
"De goodwill wordt vastgesteld door de feitelijke samengevoegde genormaliseerde winst ná belastingen te vermenigvuldigen met factor 5.
Onder genormaliseerde winst wordt verstaan de winst blijkens de winst- en verliesrekeningen (onderdeel van de definitieve jaarrekeningen van de vennootschappen) gecorrigeerd met (…)."
e) Ter uitvoering van artikel 1 lid 12 van de Intentieverklaring, waarin is bepaald dat binnen koper een toezichthoudend orgaan wordt opgericht, primair gericht op de bescherming van de belangen van aandeelhouders die niet met de dagelijkse leiding van de vennootschappen zijn belast, is bij akte van 24 december 2003 de Stichting Administratiekantoor Global Hail Group (hierna: STAK) opgericht. STAK houdt alle aandelen in koper.
f) Het bestuur van STAK is gevormd uit [appellant 3.], als vertegenwoordiger van verkopers, en uit [geintimeerde 5.] en [geintimeerde 4. ], als vertegenwoordigers van koper. [appellant 3.] heeft het recht om twee stemmen uit te brengen, [geintimeerde 5.] en [geintimeerde 4. ] elk één stem. Het bestuurderschap van [appellant 3.] van STAK eindigt indien alle aandelen in de GH-vennootschappen zijn overgedragen en de laatste tranche is naverrekend en betaald en de financiële verbondenheid van verkopers met koper nog maximaal € 50.000,- bedraagt.
g) Artikel 6 lid 6 van de statuten van STAK (productie 6 inleidende dagvaarding) bepaalt:
"Indien in een bestuursvergadering de stemmen staken zal bij wege van arbitrage in de besluitvorming worden voorzien als volgt:
a. De arbitrage zal geschieden door drie scheidsmannen.
Eén (1) scheidsman wordt benoemd door de heer [geintimeerde 5.] en de heer [geintimeerde 4. ] beiden voornoemd;
Eén (1)scheidsman wordt benoemd door de heer [appellant 3.] voornoemd;
Eén scheidsman wordt bij deze akte benoemd, te weten: De heer [arbiter 1.] (…).
Bij ontstentenis van de heer [arbiter 1.] voornoemd wordt één scheidsman benoemd door de accountant van de vennootschap[hof: koper]
.
b. Bij de vervulling van hun taak richten de scheidsmannen zich naar het belang van de vennootschap en de daarmee gelieerde ondernemingen.
c. De scheidsmannen zullen uitspraak doen binnen een maand na de dag van aanvaarding van de benoeming door de laatste van hen en bepalen tevens hun ten laste van de vennootschap komend honorarium; tevens stellen zij de boete vast als hierna bedoeld sub d.
d. Partijen zijn verplicht in de eerstvolgende vergadering waarin het voorstel wederom aanhangig is, te stemmen conform de uitspraak van de scheidsmannen, op verbeurte jegens de stichting van een boete als daarvoor door de scheidsmannen is bepaald. De boete is zonder rechterlijke tussenkomst en/of ingebrekestelling onmiddellijk en als ondeelbare som opeisbaar."
h) Op 24 december 2003 is tussen [geintimeerde 5.], tevens handelend voor Daedalus Holding BV en [geintimeerde 4. ], tevens handelend voor [Beheer] Beheer BV, enerzijds en verkopers anderzijds, onder goedkeuring van STAK een financieringsovereenkomst gesloten (productie 4 inleidende dagvaarding, hierna: de Financieringsovereenkomst), waarin ook enkele van de Intentieverklaring afwijkende afspraken zijn gemaakt. Op grond van artikel ("stap") 4 van de Financieringsovereenkomst zijn verkopers en [appellant 3.] gehouden de GH-vennootschappen tot een bedrag van maximaal € 500.000,- opgenomen te houden in de totale compte-jointe-kredietfaciliteit van verkopers en alle aan hen gelieerde vennootschappen.
Verder bepaalt de Financieringsovereenkomst met betrekking tot de over de koopsommen verschuldigde rente onder meer:
Rente
1.
De overnemer is steeds in een jaar waarin tranches van aandelen worden overgedragen over de betreffende koopsommen een rentepercentage van vier procent (4%) verschuldigd aan [appellant 3.], te rekenen vanaf 1 januari tot het moment waarop de verschuldigde gedeelten, zijnde voorschot, schuldoverneming en koopsom zijn voldaan.
2.
(…)”
i. i) Op 24 december 2003 is tussen partijen bij de Intentieverklaring als aandeelhouders van de GH-vennootschappen een aandeelhoudersovereenkomst gesloten (productie 5 inleidende dagvaarding). Artikel 1 van die overeenkomst bepaalt dat de aandeelhouders voor de totstandkoming van een besluit in de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) van de GH-vennootschappen de goedkeuring van het bestuur van STAK nodig hebben. Dit brengt onder meer mee dat een besluit tot goedkeuring van de jaarstukken van de vier GH-vennootschappen de goedkeuring behoeft van het bestuur van STAK.
j) In de diverse STAK-vergaderingen is het door het staken van de stemmen niet tot het goedkeuren van jaarrekeningen over de jaren 2005, 2006 en 2007 van de GH-vennootschappen gekomen.
k) Op 25 januari 2007 is ter zake van de jaarrekening 2005 van koper (en de gelieerde GH-vennootschappen) door drie arbiters een bindend advies uitgesproken (productie 19 inleidende dagvaarding). De uitspraak vermeldt ten aanzien van de (cumulatieve) post dubieuze debiteuren:
"De directie heeft overeenkomstig de statutaire en wettelijke bepalingen de jaarrekening 2005 opgesteld van Global Hail c.s. De daarbij opgenomen voorzieningen w.o. de voorziening voor dubieuze debiteuren zijn op een consistente wijze, ongewijzigd aan de voorgaande jaren bepaald. Het moment waarop die beoordeling is gedaan respectievelijk de jaarrekening 2005 door de directie is opgesteld, ligt in lijn met de daartoe tussen partijen gemaakte contractuele afspraken. De uit deze beoordeling voortvloeiende informatie (gebeurtenissen) na balansdatum is in voldoende mate in de opgestelde voorziening betrokken. Wij zijn - in meerderheid - van mening dat op grond van de bovenstaande uitgangspunten de bepaling van de voorziening voor dubieuze debiteuren ten tijde van opmaak van de jaarrekening 2005 door de directie juist is geweest en er o.i. op dat moment geen beletsels of bepalingen waren de jaarrekening 2005nietvast te laten stellen door de AVA.(…)"
Daarbij merken de arbiters verder op dat op grond van een afloopcontrole op die voorziening ruim acht maanden na het opstellen van die jaarrekening is gebleken dat de destijds opgenomen voorziening dubieuze debiteuren circa € 279.000,- te hoog is gebleken. De arbiters adviseren de vrijval van die voorziening mee te nemen in de vaststelling van de ondernemingswaarde van koper en de GH-vennootschappen ten behoeve van de levering van de resterende 40% van de certificaten van aandelen. Eén van de arbiters ([arbiter 2.]) kan zich niet vinden in dit advies omdat dit naar zijn oordeel in strijd zou zijn met de wet op de jaarrekening. Hij is van mening dat de jaarrekening 2005 per een recente datum opnieuw moet worden opgesteld met inachtneming van de afloop van de voorziening voor dubieuze debiteuren.
l) Op grond van een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 20 september 2007 (zaaknummer 176446/KG ZA 07-344) heeft koper tegen levering van de laatste 40% van de aandelen van de GH-vennootschappen op de koopsom voor de tranches 3, 4 en 5 (2005, 2006 en 2007) aan verkopers een voorschot betaald van € 300.000,- en ten gunste van verkopers een bankgarantie gesteld ten bedrage van € 500.000,-.
m) Bij arbitraal vonnis van 15 maart 2010 (door [Vastgoed] c.s. ter gelegenheid van het pleidooi in eerste aanleg in het geding gebracht als productie 42) heeft de arbitragecommissie beslist dat diverse posten in de jaarrekeningen 2006 en 2007 van de GH-vennootschappen correctie behoeven, zoals per jaarrekening per vennootschap is gespecificeerd in bijlage 16 bij het arbitraal vonnis.
n) Op 8 juni 2011 heeft [Vastgoed] c.s. de eerder genoemde bankgarantie van € 500.000,= geïncasseerd. Ter voldoening aan genoemd kort geding vonnis heeft Daedalus c.s. verder op 22 september 2011 een bedrag van € 500.000,= en op 13 juli 2012 nog € 126.151,28 aan [Vastgoed] c.s. betaald.
o) Eind augustus 2011 is [geintimeerde 5.] overleden. Nog voor zijn overlijden zijn de aandelen die hij in Daedalus Holding B.V. hield overgedragen aan [Beheer] Beheer BV.
4.2.
Daedalus c.s. heeft in eerste aanleg in conventie na diverse wijzigingen van eis onder meer (kort weergegeven) gevorderd:
I
primair:
a. voor recht te verklaren dat de Intentieverklaring van 16 juli 2003 tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en dat partijen de gevolgen daarvan ter opheffing van het nadeel hebben gewijzigd door de in artikel 1 lid 7 van de Intentieverklaring opgenomen goodwillfactor te wijzigen in goodwillfactor 1 voor GH België en voor de overige vennootschappen in plaats van de vernietiging uit te spreken de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel te wijzigen door de in artikel 7 van de Intentieverklaring opgenomen goodwillfactor te bepalen op 1, dan wel op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen goodwillfactor;
b. hoofdelijke veroordeling van ieder van verkopers en [appellant 3.] tot betaling van € 1.127.415,55 ter opheffing van het nadelig gevolg van de dwaling.
subsidiair:
veroordeling van verkopers tot nakoming van de nader tussen partijen gemaakte afspraak om ten aanzien van GH België de koopsom te bepalen aan de hand van goodwillfactor 1;
II hoofdelijke veroordeling van [appellant 3.] en [Groep] BV om aan koper te betalen € 365.000,-;
III voor recht te verklaren dat [appellant 3.] jegens koper onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeling van [appellant 3.] om aan koper te betalen € 105.426,93;
de gevorderde bedragen steeds vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling in de buitengerechtelijke kosten.
4.3.
[Vastgoed] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen in conventie. In reconventie heeft [Vastgoed] c.s. na diverse wijzigingen van eis (voor zover door de rechtbank toegestaan) gevorderd (kort weergegeven):
A. vernietiging van de arbitrale uitspraak van 25 januari 2007 ten aanzien van de post dubieuze debiteuren in de jaarstukken 2005 van DLT;
B. te bepalen dat bij de bepaling van de verschuldigde koopsom voor de derde tranche aandelen (2005) moet worden uitgegaan van een post dubieuze debiteuren ter hoogte van € 179.364,- in plaats van € 338.621,-;
C. te bepalen dat de in de rekening-courantpositie in de jaarrekening 2005 van DLT opgenomen correctie van goodwillfactor 5 naar factor 1 van € 25.333,- met betrekking tot tranche 1 en van € 210.294,- met betrekking tot tranche 2 in één van de daaropvolgende jaren moet worden aangepast;
D. veroordeling van koper, [Beheer] Beheer BV en Daedalus Holding BV tot betaling van een in goede justitie, aan de hand van de berekeningsmethodiek in de Intentieverklaring te bepalen koopsom, te vermeerderen met wettelijke handelsrente.
4.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie geoordeeld dat voor toepassing van artikel 6:230 BW, waarop de primaire vordering onder I van Daedalus c.s. is gebaseerd, geen grond bestaat omdat niet is gebleken dat sprake is van nadeel aan de zijde van Daedalus c.s. bijvoorbeeld doordat de GH-vennootschappen niet aan de vraag om carrosserieherstel hebben kunnen voldoen wegens een gebrek aan personeel, of dat de autoriteiten na 1 januari 2003 claims of boetes hebben neergelegd. Aan de vraag of aan de vereisten voor dwaling is voldaan is de rechtbank niet toegekomen.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat ervan moet worden uitgegaan dat partijen, nadat problemen waren gebleken als gevolg van de bemoeienis van de Belgische autoriteiten, nader zijn overeengekomen om ter berekening van de koopprijs de goodwillfactor ten aanzien van de Belgische vennootschap voor de jaren 2005, 2006 en 2007 (de derde, vierde en vijfde tranche) te verlagen van 5 naar 1 en dat deze nadere overeenkomst, anders dan door [Vastgoed] c.s. was aangevoerd, niet is ontbonden. Volgens de rechtbank zijn partijen nader overeengekomen dat de verlaging van de goodwillfactor ten aanzien van de Belgische vennootschap ook zal gelden voor de jaren 2003 en 2004 (eerste en tweede tranche). Op grond daarvan heeft de rechtbank de subsidiaire vordering van Daedalus c.s. onder I toegewezen.
De vorderingen van Daedalus c.s. onder II, strekkende tot terugbetaling van een bedrag van € 365.000,- in totaal wegens onverschuldigde betaling heeft de rechtbank afgewezen omdat de betreffende bedragen, zoals blijkt uit producties, zijn betaald door Deuk- en Laktechniek BV, welke vennootschap in onderhavige procedure geen partij is.
Ook vordering III van Daedalus c.s. is afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 1 lid 12 van de Intentieverklaring dat [appellant 3.] bij zijn handelingen als bestuurder van de STAK juist primair zijn eigen belangen mocht nastreven en is overigens van bestuurdersaansprakelijkheid niet gebleken.
4.5.
In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat gebondenheid aan het bindend advies van 25 januari 2007 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is en dat de vorderingen van [Vastgoed] c.s. onder A en B daarom moeten worden afgewezen.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat, nu in conventie is geoordeeld dat ook voor de jaren 2003 en 2004 ten aanzien van de Belgische vennootschap een goodwillfactor van 1 geldt, geen grond aanwezig is om te bepalen dat de in de rekening-courantpositie in de jaarrekening 2005 van Deuk- en Laktechniek BV opgenomen correctie van goodwillfactor 5 naar factor 1 met betrekking tot tranche 1 en 2 in één van de daaropvolgende jaren moet worden aangepast. Ook vordering C van [Vastgoed] c.s. is afgewezen.
Ervan uitgaande dat de Intentieverklaring door partijen moet worden nagekomen, dat voor de Belgische vennootschap voor alle tranches goodwillfactor 1 heeft te gelden en dat het bindend advies van 25 januari 2007 met de daarin voorgeschreven aanpassingen stand houdt, heeft de rechtbank in de rechtsoverwegingen 3.38 e.v. de koopsommen voor de vijf tranches vastgesteld en de vordering van [Vastgoed] c.s. onder D met inachtneming van die vaststelling toegewezen.
De (gewijzigde) vorderingen in hoger beroep
4.6.
Bij memorie van grieven (in zaak HD 200.096.811/01) heeft Daedalus c.s. haar eis gewijzigd en vordert zij vernietiging van het vonnis en (kort weergegeven):
I
primair:
a. voor recht te verklaren dat de Intentieverklaring van 16 juli 2003 tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en dat partijen de gevolgen daarvan ter opheffing van het nadeel hebben gewijzigd door de in artikel 1 lid 7 van de Intentieverklaring opgenomen goodwillfactor te wijzigen in 1, en in plaats van de vernietiging uit te spreken de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel in die zin te wijzigen, althans in een door het hof in goede justitie te bepalen goodwill factor;
b. hoofdelijke veroordeling van ieder van verkopers en [appellant 3.] tot betaling van € 1.127.415,55 ter opheffing van het nadeel;
subsidiair:
a. partiële ontbinding van de Intentieverklaring ten aanzien van de in artikel 1 lid 7 opgenomen goodwillfactor;
b. hoofdelijke veroordeling van ieder van verkopers en [appellant 3.] tot betaling van € 1.127.415,55;
meer subsidiair(voor het geval ervan moet worden uitgegaan dat slechts ten aanzien van de Belgische vennootschap een goodwillfactor van 1 heeft te gelden):
a. veroordeling van verkopers tot nakoming van de nader tussen partijen gemaakte afspraak om ten aanzien van de Belgische vennootschap de koopsom te bepalen aan de hand van goodwillfactor 1;
b. ieder van verkopers en [appellant 3.] hoofdelijke te veroordelen tot betaling van € 72.990,78 wegens onverschuldigde betaling;
II veroordeling van [Groep] BV om aan koper te betalen € 200.000,-;
III veroordeling van [appellant 3.] om aan koper te betalen € 165.000,-;
IV voor recht te verklaren dat [appellant 3.] jegens koper onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeling van [appellant 3.] om aan koper te betalen € 105.426,93;
de gevorderde bedragen steeds vermeerderd met wettelijke rente.
4.7.
Bij memorie van grieven (in zaak HD 200.094.638/01) heeft [Vastgoed] c.s. haar eis gewijzigd en vordert zij vernietiging van het vonnis en (kort weergegeven):
A. Daedalus c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de in de rekening courant positie in de jaarrekening 2005 van DLT opgenomen bedragen, samen € 235.627,=;
B. Daedalus c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan verkopers te betalen ten titel van de op grond van de Intentieverklaring verschuldigde koopsom voor de geleverde aandelen
primair:de somma van € 5.269.995,=;
subsidiair:- voor de 3e tranche aandelen (2005) € 791.295.50;
- voor de 4e tranche aandelen (2006) € 808.290,20;
- voor de 5e tranche aandelen (2007) € 694.026,=;
meest subsidiair:een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, verminderd met die betalingen die al ten titel van koopsom aan [Vastgoed] c.s. zijn betaald, te vermeerderen met de contractuele rente;
C. Daedalus c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van beide instanties, waaronder de kosten van de gelegde beslagen.
De beoordeling van de grieven I tot en met VIII in HD 200.096.811/01
4.8.
De grieven I tot en met IV (die laatste bij memorie van grieven per abuis ook aangeduid als grief III) van Daedalus c.s. zijn gericht tegen de afwijzing van haar vorderingen als weergegeven onder 4.2.I zonder dat de rechtbank heeft onderzocht of er sprake is geweest van dwaling, slechts op grond van het oordeel dat de vordering strekkende tot opheffing van nadeel niet toewijsbaar is wegens het ontbreken van nadeel.
4.9.
In het licht van de in hoger beroep gewijzigde subsidiaire vordering I van Daedalus c.s. als hiervoor weergegeven zal het hof alsnog het beroep op primair dwaling, subsidiair toerekenbaar tekortkomen beoordelen.
4.10.
Daedalus c.s. voert aan dat zij heeft gedwaald bij het sluiten van de Intentieverklaring meer in het bijzonder ten aanzien van artikel 1 lid 7 daarvan. Daedalus c.s. stelt dat [Vastgoed] c.s. haar als een unique sellingpoint voorgehouden en uitdrukkelijk meegedeeld heeft dat de GH-vennootschappen beschikten over tewerkstellingsvergunningen voor van buiten de EU afkomstige opdrachtnemers, zogenaamde UitdeukenZonderSpuiten-specialisten (hierna: UZS-specialisten). Daedalus c.s. is, zo stelt zij, om die reden bereid geweest een goodwillfactor van 5 overeen te komen. In 2003/2004 is Daedalus c.s. duidelijk geworden dat dergelijke vergunningen ontbraken en ontstonden er grote problemen met de autoriteiten van de diverse landen. Als gevolg daarvan heeft Daedalus c.s. inspanningen moeten verrichten en kosten moeten maken om de continuïteit van de GH-vennootschappen te kunnen waarborgen. Na overleg tussen partijen is nader overeengekomen dat voor de Belgische vennootschap (Global Hail Network Belgium NV) een goodwillfactor 1 in plaats van 5 zou worden gehanteerd ter bepaling van de koopprijs van de aandelen. Deze aanvullende afspraak neemt echter niet weg dat er is gedwaald bij de totstandkoming van de Intentieverklaring en dat die overeenkomst zonder de onjuiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, aldus nog steeds Daedalus c.s.
Subsidiair voert Daedalus c.s. aan dat [Vastgoed] c.s. niet geleverd heeft wat zij is overeengekomen, te weten vennootschappen die beschikten over voornoemd unique sellingpoint.
4.11.
[Vastgoed] c.s. weerspreekt gemotiveerd dat zij die hiervoor beschreven uitdrukkelijke mededeling heeft gedaan; dat Daedalus c.s. op het punt van aanwezigheid van vergunningen gedwaald heeft of kan hebben; en dat de tussen partijen overeengekomen goodwill factor op de aanwezigheid van een dergelijk unique sellingpoint is gebaseerd.
[Vastgoed] c.s. voert aan dat het hier gaat om het kunnen aantrekken van extra zelfstandig werkende UZS-specialisten van buiten de EU in geval van calamiteiten, zoals hagel, waarbij een enorme werkpiek ontstaat, waarvoor soms binnen de EU niet voldoende UZS-specialisten beschikbaar zijn. [Vastgoed] c.s. heeft (zo begrijpt het hof haar stellingen) bij de verkoop meegedeeld dat het op basis van de in de diverse landen geldende tewerkstellingsvergunningenwetgeving ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in alle vier landen waar de GH-vennootschappen zijn gevestigd (Nederland, Frankrijk, Duitsland en België) mogelijk was om in geval van calamiteiten van buiten Europa komende zelfstandige UZS-specialisten in te huren. Garanties dat dit zo zou blijven heeft zij niet verstrekt, omdat dat afhankelijk is van eventueel wijzigende regelgeving in de verschillende landen.
[Vastgoed] c.s. wijst er verder op dat Daedalus c.s. bij artikel 1 lid 2 van de Intentieverklaring in de gelegenheid is gesteld om een due diligence onderzoek te laten uitvoeren naar de juistheid en volledigheid van de door verkopers verstrekte informatie. Daedalus c.s. heeft een dergelijk onderzoek uit laten voren en zoals uit het bij eerste aanleg overgelegde due diligence rapport van [VCS] VCS (prod. 21) blijkt, is Daedalus c.s. door [VCS] geadviseerd om nader onderzoek te laten verrichten naar de vraag of de in het buitenland gehanteerde procedures ten aanzien van subcontractors voldoen aan de daar geldende juridische en fiscale eisen. Zij heeft dat echter nagelaten. Om die reden dient de dwaling – zo al aanwezig – voor rekening van Daedalus te blijven, aldus [Vastgoed].
4.12.
Het hof stelt het volgende voorop.
Het feit dat een van partijen bij het aangaan van de overeenkomst niet een juiste voorstelling van zaken had, heeft in het algemeen geen invloed op de geldigheid van die overeenkomst. Een overeenkomst kan - kort gezegd - slechts vernietigbaar zijn op grond van dwaling als er sprake is van een verkeerde voorstelling van zaken als gevolg van een inlichting van de wederpartij, schending van een mededelingsplicht of wederzijdse dwaling (art. 6:228 BW).
Het hof is van oordeel dat Daedalus c.s., mede in het licht van het door [Vastgoed] c.s. gevoerde verweer, onvoldoende (concreet onderbouwde) feiten heeft aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat [Vastgoed] c.s. bij het aangaan van de Intentieverklaring een inlichting heeft verstrekt als door Daedalus c.s. aangevoerd.
Uit het (enkele) feit dat er na het sluiten van de Intentieverklaring problemen zijn ontstaan met nieuwe vergunningaanvragen, zoals door Daedalus c.s. aangevoerd, volgt dat immers niet.
Daarbij heeft Daedalus c.s. het verweer van [Vastgoed] c.s. dat het niet gaat om de aanwezigheid van vergunningen, maar om het kunnen verkrijgen van (extra) werkvergunningen voor zelfstandig werkende UZS-specialisten van buiten de EU in geval van werkpieken als gevolg van calamiteiten, niet weersproken.
Ook op dat punt echter is het hof niet gebleken dat [Vastgoed] c.s. onjuiste inlichtingen zou hebben verstrekt of een mededelingsplicht zou hebben geschonden. Uit de door [Vastgoed] c.s. overgelegde correspondentie uit medio 2005 ( prod. E en F bij MvA) en ook uit overige door Daedalus c.s. in het geding gebrachte stukken blijkt niet dat er bij het aangaan van de Intentieverklaring tewerkstellingsvergunningen niet in orde waren of dat er geen tewerkstellingsvergunningen konden worden verkregen. Uit die correspondentie blijkt (slechts) dat er formele routes gevolgd moesten worden om Zuid-Afrikaanse en Australische UZS-specialisten versneld aan het werk te krijgen en dat in België (in elk geval in 2005) daarbij het beschikken over een beroepskaart een vereiste was.
Dat er sprake is geweest van dwaling aan de zijde van Daedalus c.s., welke dwaling er dan bovendien toe zou moeten leiden dat Daedalus c.s. een verkeerde voorstelling zou hebben gehad ter zake van de overeengekomen goodwillfactor (welke element Daedalus c.s. in het geheel niet concreet heeft onderbouwd), heeft het hof dan ook niet kunnen vaststellen.
4.13.
Maar ook indien geoordeeld zou moeten worden dat Daedalus c.s. als gevolg van een inlichting (of een schending van een mededelingsplicht) van [Vastgoed] c.s. op het punt van het kunnen verkrijgen van vergunningen zou hebben gedwaald, is het hof van oordeel dat deze dwaling gelet op de omstandigheden voor rekening van Daedalus c.s. behoort te blijven (art. 6:228 lid 2 BW). Als relevante omstandigheden neemt het hof daarbij in aanmerking dat [geintimeerde 4. ] ten tijde van het sluiten van de Intentieovereenkomst buitendienst medewerker van [Beheer] Beheer BV was en [geintimeerde 5.] manager van DLT en dat (zo heeft Daedalus c.s. niet weersproken) zij op de hoogte waren met de wijze waarop door de GH vennootschappen UZS-specialisten tewerk werden gesteld. Daarnaast staat als niet weersproken vast dat Daedalus c.s. in het kader van het door haar uitgevoerde due diligence onderzoek door [VCS] is geadviseerd om nader onderzoek te laten verrichten naar de vraag of de in het buitenland gehanteerde procedures ten aanzien van subcontractors voldeden aan de daar geldende juridische en fiscale eisen, maar dat zij dat nader onderzoek niet heeft gepleegd.
4.14.
De conclusie uit het voorgaande is dat niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van een inlichting of verzwijging aan de zijde van [Vastgoed] c.s. op grond waarvan Daedalus c.s. een beroep op dwaling toekomt of op grond waarvan Daedalus c.s. de aanwezigheid van een bepaalde eigenschap mocht verwachten, die achteraf niet aanwezig is gebleken.
De vraag of de rechtbank de maatstaf van artikel 6:230 lid 2 BW juist heeft toegepast, mist dan relevantie en kan onbesproken blijven.
4.15.
De slotsom is dat de grieven I tot en met IV falen. De primaire en subsidiaire vorderingen I van Daedalus c.s. in dit hoger beroep zullen worden afgewezen. Omdat de meer subsidiaire vordering I sub a gelijk staat aan een bekrachtiging van het bestreden vonnis, behoeft die geen bespreking. De vordering I meer subsidiair sub b van Daedalus c.s. tot terugbetaling van een bedrag van € 72.990,78 wegens onverschuldigde betaling wijst het hof af nu die de executie van het bestreden vonnis betreft. In dit geschil oordeelt het hof niet als executierechter. Overigens gaat het hof er vanuit dat bij de executie van dit arrest rekening wordt gehouden met wat Daedalus c.s. eerder al (en mogelijk teveel) heeft voldaan.
4.16.
Als gevolg van het voorgaande passeert het hof ook grief VIII - waarmee Daedalus c.s. aanvoert dat [appellant 3.] naast [Vastgoed] c.s. hoofdelijk aansprakelijk moet worden gehouden voor de terugbetaling van wat door Daedalus c.s. bij de executie van het kort geding vonnis onverschuldigd is betaald op de koopsommen.
4.17.
Grief VI betreft vorderingen II en III van Daedalus c.s. De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen omdat het vorderingen van DLT betreft. In hoger beroep voert Daedelus c.s. aan dat zij die vorderingen bij akte van 12 november 2010 gecedeerd heeft gekregen, zodat aan haar thans wel het vorderingsrecht toekomt. [Vastgoed] c.s. heeft dat niet bestreden, zodat het hof daar vanuit gaat.
Daedalus c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat DLT zonder rechtsgrond € 150.000,- aan [appellant 3.] en € 200.000.- aan [Groep] BV heeft betaald en dat [appellant 3.] eveneens zonder rechtsgrond € 15.000,- contant van de rekening van DLT heeft opgenomen. Daedalus c.s. vordert genoemde bedragen als onverschuldigd betaald terug.
4.18.
[Vastgoed] c.s. weerspreekt niet dat voornoemde bedragen door DLT aan [appellant 3.] en [Groep] BV zijn betaald, maar ze betwist dat het hier onverschuldigd betaalde bedragen betreft. [Vastgoed] c.s. voert aan dat het terugbetaling betrof van “leningen” van [Groep] BV aan DLT ontstaan doordat de heer [geintimeerde 5.] (ondanks de aanwezigheid van de compte jointe faciliteit) van zijn machtiging op de rekening van de [Groep] BV gebruik maakte om tijdelijke tekorten bij Global Hail tot genoemde bedragen op te vangen. [Vastgoed] c.s. betwist tevens dat er door [appellant 3.] ooit een bedrag van € 15.000 van de rekening van DLT opgenomen is.
4.19.
In het licht van dit door [Vastgoed] c.s. gevoerde verweer heeft Daedalus c.s. naar het oordeel van het hof onvoldoende (concreet onderbouwde) feiten aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat de genoemde bedragen onverschuldigd zijn betaald c.q. opgenomen. De enkele constatering dat in het bestreden vonnis is vastgesteld dat genoemde bedragen zijn betaald en opgenomen, is daarvoor onvoldoende. Ook de enkele verwijzing naar een memo van de accountant van [Vastgoed] c.s., de heer [accountant en adviseur van verkopers], waarin onder het kopje boekjaar 2006 melding wordt gemaakt van de boeking van deze bedragen, is daartoe onvoldoende. Dat geldt temeer nu dat memo tevens vermeldt dat de bedragen overeenkomen met het saldo van de door DLT opgenomen en terugbetaalde gelden en dat de achtergrond van de contante opname bekend is. Naar het oordeel van het hof steunen deze vermeldingen eerder het standpunt van [Vastgoed] c.s. dat er niet onverschuldigd is betaald, dan het standpunt van Daedalus c.s. Zonder nadere toelichting en of feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, heeft het hof dan ook niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van onverschuldigde betalingen. Grief VI faalt om die reden.
4.20.
Grief VII betreft vordering IV. Daedalus c.s. legt daaraan ten grondslag onrechtmatig handelen van [appellant 3.] door in hoedanigheid van bestuurder van de STAK uitsluitend uit eigen belang de vaststelling van de jaarrekeningen 2005, 2006 en 2007 van de GH-vennootschappen te hebben geblokkeerd en arbitrageprocedures te hebben uitgelokt waarvan de kosten voor rekening van koper zijn gekomen.
4.21.
Zoals de rechtbank overwoog en door de grieven met recht niet is bestreden, kan onbesproken blijven of [appellant 3.] in zijn verhouding tot de STAK zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld als bedoeld in artikel 2:9 BW omdat door de STAK, die dan vorderingsgerechtigd zou zijn, geen vordering is ingesteld.
Gezien de schade die Daedalus c.s. vordert, te weten de voor rekening van koper gekomen kosten van de arbitrages over de jaarrekeningen 2005, 2006 en 2007 verstaat het hof het verwijt dat Daedalus c.s. [appellant 3.] maakt als een verwijt van koper. Nu geen schade wordt gevorderd die geleden zou zijn door een van de andere eisers/appellanten, kan ook onbesproken blijven of [appellant 3.] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld.
4.22.
Ten aanzien van het verweten onrechtmatig handelen jegens koper, oordeelt het hof als volgt.
In de Intentieverklaring zijn partijen overeen gekomen dat een toezichthoudend orgaan zou worden opgericht
“primair gericht op de bescherming van de belangen van aandeelhouders die niet met de dagelijkse leiding van de vennootschappen zijn belast”(art. 1 lid 12). Partijen verschillen niet van mening over het feit dat verkopers (vertegenwoordigd door [appellant 3.]) de in deze bepaling bedoelde aandeelhouders zijn en dat het hier de bescherming van de belangen van verkopers bij de uitvoering van de Intentieverklaring betreft.
Zoals Daedalus c.s. zelf aanvoert (MvG, punt 125) zijn de belangen van verkopers bij de uitvoering van de Intentieverklaring gelegen in de bepaling van de koopprijs voor de aandelen (op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 6 van de Intentieverklaring achteraf) aan de hand van de definitieve jaarrekeningen betrekking hebbend op het jaar van overdracht van die (tranche) aandelen.
Ter uitvoering van artikel 1 lid 12 van de Intentieverklaring hebben partijen de STAK opgericht. In de statuten van de STAK is voorzien in een bestuur samengesteld uit de natuurlijke personen/aandeelhouders van partijen bij de Intentieverklaring (art. 4 statuten STAK). Ook is voorzien in een wijze van besluitvorming door deze bestuurders (verkopers en koper ieder twee stemmen) die kan leiden tot het staken der stemmen, in welk geval voor rekening van koper bij wege van arbitrage in besluitvorming zal worden voorzien (art. 6 statuten STAK).
Terecht voert [Vastgoed] c.s. aan dat inherent aan deze regeling is dat het belang van de vennootschappen bij een voortvarende vaststelling van de jaarrekeningen - zo aanwezig, wat [Vastgoed] c.s. betwist - zou kunnen worden geschaad.
Met inachtneming van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant 3.] in beginsel niet onrechtmatig jegens koper kan hebben gehandeld door als bestuurder van de STAK zijn stem aan het vaststellen van de bedoelde jaarrekeningen te onthouden wegens twijfel over de juistheid daarvan, als gevolg waarvan een beroep moest worden gedaan op genoemde arbitrage clausule.
Dat zou slechts anders kunnen zijn indien [appellant 3.] het ernstige verwijt zou kunnen worden gemaakt dat hij het om geen andere reden dan om koper te schaden heeft laten aankomen op arbitrage. Dat daarvan sprake is geweest is gesteld noch gebleken.
Ook grief VII faalt.
De beoordeling van de grieven 1 tot en met 4 in HD 200.094.638/01
4.23.
Met de grieven 1 tot en met 3 bestrijdt [Vastgoed] c.s. het oordeel van de rechtbank dat partijen (nader) zijn overeen gekomen voor wat betreft GH België met terugwerkende kracht een goodwill factor 1 te hanteren en de op dat oordeel gebaseerde berekeningen van de koopsommen door de rechtbank.
[Vastgoed] c.s. voert aan dat zij op 18 november 2005 vrijblijvend heeft gesproken over oplossingen voor de problemen met de vergunningen. Vervolgens heeft zij zich bij brief van 29 december 2005 slechts bereid getoond om de goodwill factor voor GH België voor de 3e, 4e en 5e tranche op factor 1 te stellen in plaats van factor 5. Dat aanbod is echter nooit expliciet aanvaard door Daedalus c.s. Vervolgens zijn partijen in de AVA van 2 februari 2006 alsnog de aanpassing van de goodwill voor GH België met terugwerkende kracht nader overeengekomen, maar verbonden aan een versnelde levering van de toen nog resterende twee tranches aandelen op de eerstvolgende overdrachtsdatum in 2006 (oorspronkelijk bedoeld voor de 4e tranche). Die nadere overeenkomst is bij brief van 8 mei 2007 ontbonden wegens wanprestatie aan de zijde van Daedalus c.s. (MvG, nr. 33), zodat die afspraken met terugwerkende kracht zijn komen te vervallen, aldus [Vastgoed] c.s.
Daarnaast heeft [Vastgoed] c.s. toen Daedalus c.s. ter gelegenheid van het pleidooi op 2 november 2010 voor het eerst een gepretendeerde afspraak tot verlaging van de goodwill voor GH België als grondslag van haar vorderingen aanvoerde, het bestaan van die afspraak betwist en de vernietiging van die afspraak – voor zover bestaand - op grond van dwaling ingeroepen omdat haar inmiddels was gebleken dat GH willens en wetens tegen andersluidende adviezen in niet-Europeanen had ingezet in België (MvG, nr. 36). Daedalus c.s heeft zowel in de ontbinding als in de vernietiging wegens dwaling berust, aldus nog steeds [Vastgoed] c.s. Voor zover nodig vordert [Vastgoed] c.s. alsnog vernietiging van de nadere overeenkomst wegens dwaling.
Op grond van het voorgaande maakt [Vastgoed] c.s. in dit hoger beroep aanspraak op betaling van het (zie hiervoor 4.3) door haar sub A en onder B subsidiair, althans meest subsidiair gevorderde, zo begrijpt het hof haar stellingen.
4.24.
Op grond van het door partijen gestelde en de over en weer in het geding gebrachte stukken reconstrueert en kwalificeert het hof de gang van zaken rond de afspraken over de goodwillfactor 1 voor GH België als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat zich in België in 2005 problemen hebben voorgedaan met de Belgische autoriteiten en dat naar oplossingen voor die problemen is gezocht. In het verslag van de STAK-vergadering van 30 augustus 2005 is daarover opgenomen:
“(…) De Belgische inval heeft het einde ingeluid van de mogelijkheden voor de koper zijn USP op orde te brengen en dat thans nu dus sprake is van acute schade. (…) De volgende afspraken worden nu gemaakt:
I.
Binnen 7 dagen wordt door kopers aan verkoper een voorstel gedaan. Het voorstel van communicatie van kopers naar verkoper loopt via de adviseur (TW/MZ).
II.
Binnen 7 dagen na ontvangst voorstel wordt aan kopers een reactie gegeven door de verkoper. Het voorstel van verkoper aan kopers loopt ook via adviseurs (TW/MZ). (…)”
(De in het verslag opgenomen afkorting TW staat voor de heer [accountant en adviseur van verkopers], accountant en adviseur van verkopers. MZ staat voor de heer [accountant en adviseur van koper], accountant en adviseur van koper.)
Op 27 september 2005 vervolgens schreef koper aan verkopers dat de problemen bij GH België dienden te leiden tot bijstelling van de goodwillfactor van 5 naar 2 voor die vennootschap.
Op 18 november 2005 vond een informele bespreking tussen partijen plaats in het bijzijn van genoemde adviseurs. De voorzitter van de STAK-vergaderingen, heer [voorzitter van de STAK-vergaderingen], heeft van die bespreking een besluitenlijst opgemaakt met onder meer de volgende inhoud:
“Doelstelling informele bespreking:
Zonder consequenties tegenover elkaar, uitspraken te kunnen doen om duidelijk van elkaar te weten wat de echte gevoelens en gedachten zijn, om van daaruit te trachten tot een, voor DLT/GHN, beste oplossing te komen.
Besluitenlijst:
(…)
1-Oorspronkelijk contract handhaven, m.u.v. Belgie. Belgie uitlichten/reserveren Voorwaarden: Factor 1 en controle op jaarcijfers door accountant e.s.j. Voorstel tot opdracht/afstemming. MZ/TW, week 472-Werkvergunning alle landen. Addendum bij intentieverklaring opstellen, incl. statusverklaring. (Onderdeel punt 1) TW/MZ week 47
3(…)”
Vervolgens is een concept voor een “Aanvullende Intentieovereenkomst” opgesteld waarin opgenomen een wijziging van de Intentieverklaring op het punt van de goodwillfactor voor GH België van 5 naar 1. [Vastgoed] c.s. voert aan dat er ten onrechte wordt gesproken van besluiten en dat voornoemde besluitenlijst nooit ter goedkeuring aan de vergadering is voorgelegd, maar het hof maakt uit het verslag van de STAK-vergadering van 12 december 2005 op dat voornoemde besluitenlijst op die vergadering stond geagendeerd, evenals voornoemd concept. Echter, voordat aan bespreking daarvan is toegekomen, heeft [appellant 3.] die vergadering ziek verlaten. In de notulen staat daarbij opgenomen:
“TW krijgt geen mandaat en zegt toe [appellant 3.] van het verloop van de rest van de vergadering op de hoogte te brengen.”
Na het vertrek van [appellant 3.] hebben de overige aanwezigen geconstateerd dat de besluitenlijst een correcte weergave van de
“gemaakte afspraken”bevatte en hebben zij voornoemd concept besproken en aangevuld. Afgesproken is dat TW [appellant 3.] op de hoogte zou brengen en
“met positief advies zal adviseren”. Het hof leidt daaruit af dat de in de besluitenlijst van 18 november 2005 opgenomen afspraken in de AVA van 12 december 2005 nog niet konden worden bekrachtigd bij afwezigheid van [appellant 3.].
Bij brief van 29 december 2005 vervolgens, heeft TW verkopers namens [appellant 3.] onder meer het volgende geschreven:
“De heer [appellant 3.] is de mening toegedaan dat de aanvullende intentieverklaring is geschreven vanuit een schuldpositie zijnerzijds en kan zich daarmee niet verenigen. (…) In dat kader vindt de heer [appellant 3.] het in eerste aanleg ook niet opportuun om de aanpassing van de goodwillfactor met terugwerkende kracht aan te passen. Naar zijn mening zou de aanpassing eerst van kracht moeten worden met ingang van 1 januari 2005.”
Daarmee was duidelijk dat [appellant 3.] nog niet instemde met de aanpassing van de goodwillfactor met terugwerkende kracht. In de AVA van de GH-vennootschappen van 2 februari 2006 heeft [appellant 3.] vervolgens geweigerd de aanvullende Intentieovereenkomst te tekenen en zich beroepen op dwaling ten aanzien van de ingangsdatum van de goodwillfactor 1 voor GH België, zo blijkt uit het door [Vastgoed] c.s. niet bestreden verslag van die vergadering.
Anders dan [Vastgoed] c.s. in dit hoger beroep stelt, heeft Daedalus c.s. bij dagvaarding in eerste aanleg al aangevoerd dat partijen genoemde korting op de koopsom voor GH België zijn overeengekomen. Bij conclusie van antwoord onder punt 82 heeft [Vastgoed] c.s. vervolgens erkend dat zij koper, naar eigen zeggen geheel onverplicht, is tegemoet gekomen door haar over de tranches 3, 4 en 5 genoemde korting op de koopsom te verlenen.
4.25.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de hiervoor beschreven feiten de conclusie dat partijen zijn overeengekomen voor GH België een goodwillfactor 1 voor de 3e, 4e en 5e tranche te hanteren al voordat de aanvullende overeenkomst tot versnelde levering van de nog resterende 40% aandelen tot stand kwam.
Voor zover [Vastgoed] c.s. zich in dit hoger beroep bedoelt te beroepen op dwaling ten aanzien van deze afspraak omdat haar achteraf zou zijn gebleken dat Daedalus c.s. de problemen in België zelf zou hebben veroorzaakt, verwerpt het hof dat beroep. Uit al wat [Vastgoed] c.s. heeft aangevoerd is duidelijk dat [Vastgoed] c.s. zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat zij geen schuld had aan het ontstaan van de problemen, maar dat Daedalus c.s. zelf in 2005 tegen uitdrukkelijk advies (van onder meer TW) in zich niet hield aan de in België geldende regels voor tewerkstelling van niet-EU onderaannemers. Die discussie heeft [Vastgoed] c.s. geslecht met het overeenkomen van genoemde korting op de koopsom. Dat zij bij het verlenen van die korting geen juiste voorstelling van zaken heeft gehad als gevolg van één van de in art. 6:228 BW genoemde gevallen, heeft het hof uit wat [Vastgoed] c.s. heeft gesteld niet kunnen concluderen.
4.26.
In de AVA van 2 februari 2006, zo blijkt uit het verslag, heeft koper - na voornoemd beroep van [appellant 3.] op dwaling en een korte schorsing - om verdere escalatie van de verslechterde relatie tussen partijen te voorkomen voorgesteld te komen tot een versnelde levering van de nog resterende 40% aandelen. De notulen vermelden daarbij:
“Daarbij is nogmaals gesteld dat, bij de totale afwikkeling, van een niet terugwerkende kracht ter zake de lagere factor voor de aandelen van Global Hail Network Belgium N.V. geen sprake kan zijn.
Dit voorstel wordt aangenomen door partijen.
Mr. Fruytier stelt dat dan alle banden, inclusief de financiële banden hiermee (dienen te) worden verbroken.
De aanwezigen beseffen dit en stemmen hiermee in.
(…)
Zowel kopende als verkopende partij wijzen ieder een registeraccountant aan met kennis van zaken inzake waardebepaling aandelen. (…) Deze accountants komen onderling tot een, voor partijen, bindende prijsstelling van het aandelenpakket.
(…)
[accountant en adviseur van koper] en [accountant en adviseur van verkopers] formuleren, in onderling overleg, de opdracht voor de betreffende accountants. (…)”
In de gelijkluidende opdrachtbrieven die op 6 en 7 maart 2006 door partijen aan de voor de waardebepaling aangezochte registeraccountants (Blue Mind voor verkoper en [voorzitter van de STAK-vergaderingen] voor koper, hierna: de registeraccountants) zijn gezonden, is aan hen gevraagd om eind maart 2006 te komen tot een waardering van het per 1 april 2006 te leveren pakket aandelen.
Partijen verwijten elkaar over en weer onvoldoende te hebben meegewerkt aan het verstrekken van informatie aan de registeraccountants, maar met de door hen in het geding gebrachte brieven worden die verwijten niet concreet onderbouwd. Ook blijkt daaruit niet dat partijen elkaar op enig moment hebben aangesproken tot (of in gebreke hebben gesteld ten aanzien van) het verlenen van de beweerdelijk geweigerde medewerking. Voorts blijkt daaruit niet dat de registeraccountants de opdracht aan partijen hebben teruggegeven, noch van een weigering van Daedalus c.s. om de door de registeraccountants gevraagde informatie te verstrekken, zoals [Vastgoed] c.s. bij memorie van grieven aanvoert en Daedalus c.s. betwist.
Wat daar ook van zij, tussen partijen is in confesso dat [Vastgoed] c.s. de nadere overeenkomst tot levering van het resterende pakket aandelen op of omstreeks 8 mei 2007 heeft ontbonden en dat Daedalus c.s. daar in heeft berust (zie MvA randnummer 122).
4.27.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de hiervoor beschreven feiten de conclusie dat de afspraak om de goodwillfactor 1 voor GH België eerder in te laten gaan (met andere woorden ook voor 2003 en 2004 te laten gelden) deel uitmaakte van de versnelde afwikkeling die werd overeengekomen in de AVA van 2 februari 2006. Nu Daedalus c.s. in de ontbinding van de overeenkomst tot versnelde levering om haar moverende redenen heeft berust en (MvA, punt 122) erkent dat de rechtsgevolgen van de ontbinding zijn ingetreden, betekent het voorgaande dat ook de op 2 februari 2006 gemaakt afspraak om ook voor de jaren 2003 en 2004 te rekenen met een goodwillfactor 1 voor GH België, is komen te vervallen. Dat Daedalus c.s. van mening is dat de ontbinding niet gerechtvaardigd was, zoals zij in dit hoger beroep aanvoert, kan daaraan niet meer afdoen.
4.28.
De grieven 1 tot en met 3 slagen in zoverre dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat er tussen partijen ook is overeengekomen om voor de jaren 2003 en 2004 te rekenen met goodwillfactor 1 voor België. Het gevolg daarvan is dat het bedrag van € 235.627,= dat in mei 2006 (dus na het maken van de afspraak tot versnelde levering en voor de ontbinding van die afspraak) in de jaarrekening 2005 van DLT in rekening courant met verkoper ten laste van verkoper is gebracht als correctie op de reeds (op basis van goodwillfactor 5) afgerekende koopsommen voor de 1e en 2e tranches, weer moet worden terugbetaald. Dat de jaarrekening 2005 van DLT inmiddels is vastgesteld doet aan die conclusie niet af. Nu koper (Global Hail Group B.V.) de aldus in rekening courant van verkoper terug ontvangen koopsommen als gevolg van voornoemde ontbinding alsnog aan verkoper verschuldigd is, zal het hof koper, conform de in hoger beroep gewijzigde eis (vordering 2.A) van [Vastgoed] c.s. veroordelen tot (terug)betaling van genoemd bedrag aan [Vastgoed] c.s. Daarbij ziet het hof voor een hoofdelijke veroordeling, als gevorderd en door Daedalus c.s. bestreden, geen grond.
Vordering 2.B subsidiair, die gebaseerd is op berekeningen zonder rekening te houden met een factor 1 voor GH België bij de 3e, 4e en 5e tranche, zal worden afgewezen. Ook vordering 2.B meest subsidiair zal worden afgewezen voor zover [Vastgoed] c.s. daarin vraagt Daedalus c.s. te veroordelen in een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, nu [Vastgoed] c.s. die vordering in het geheel niet onderbouwd heeft en tegen de door de rechtbank berekende koopsommen geen andere grieven heeft aangevoerd dan hiervoor behandeld.
4.29.
Met grief 5 klaagt [Vastgoed] c.s. dat de rechtbank bij de berekening van de koopsommen voor de tranches 3, 4 en 5 ten onrechte niet is uitgegaan van de door [Vastgoed] c.s. overgelegde berekening (prod. 53 eerste aanleg). In die berekening heeft [Vastgoed] c.s. de koopsommen herberekend door (fictief) een deel van de in 2008 door de GH vennootschappen behaalde winst aan de eerdere jaren toe te rekenen. Uit de jaarstukken 2008 van koper blijkt van een stijging van de winst dusdanig explosief dat die niet kan zijn behaald met enkel het uitdeuken van auto’s in 2008, aldus [Vastgoed] c.s.
Volgens [Vastgoed] c.s. dient hier de bewijslast te worden omgekeerd en dient koper de volledige jaarstukken 2007, 2008 en 2009 inclusief de onderliggende administratie open te leggen (ex art. 22 en art. 162 Rv).
Nu de in voornoemde productie berekende koopsom overeenkomt met het in dit hoger beroep door [Vastgoed] c.s. sub B primair gevorderde, welke vordering [Vastgoed] c.s. verder niet toelicht, neemt het hof aan dat [Vastgoed] c.s. aan die vordering het onder grief 5 gestelde ten grondslag legt.
4.30.
Daedalus c.s. heeft betwist dat zij winst heeft doorgeschoven en met recht geklaagd dat [Vastgoed] c.s. haar vermoeden dat er met winst zou zijn geschoven onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele stelling dat de winst van koper in 2008 explosief is gestegen is onvoldoende om tot de conclusie te kunnen leiden dat er in de jaren waarover de koopsom voor de tranches aandelen van de GH-vennootschappen moest worden berekend winsten zouden zijn behaald, die zijn doorgeschoven naar 2008, laat staan dat de totale koopsom voor alle tranches alsnog moeten worden bepaald op het gevorderde bedrag.
Ook is die enkele stelling onvoldoende voor een omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid, nog daargelaten dat [Vastgoed] c.s. haar beroep op de redelijkheid en billijkheid in het geheel niet nader heeft onderbouwd.
Voor wat betreft het beroep op het bepaalde in de artikelen 22 en 162 Rv, merkt het hof op dat deze artikelen zich richten tot de rechter en partijen geen rechtstreekse aanspraak geven op het laten overleggen van stukken. De rechter kan op grond van deze artikelen openlegging van boeken of overlegging van bepaalde stukken bevelen, waarbij het tot de discretionaire bevoegdheid van de rechter behoort om al dan niet gebruik van deze bevoegdheid te maken. Op grond van het voorgaande ziet het hof daar geen aanleiding toe.
De grief faalt. Het sub B primair gevorderde zal worden afgewezen.
De beoordeling van de overige grieven in beide zaken:
4.31.
Met grief V in zaak HD 200.096.811/01 klaagt Daedalus c.s. over de bij het bestreden vonnis toegewezen rente.
Daedalus c.s. voert aan dat de rechtbank er bij de toewijzing van de rente ten onrechte vanuit is gegaan dat er conform Intentieverklaring is geleverd. [Vastgoed] c.s. had bij correcte nakoming van de Intentieverklaring telkens op uiterlijk 1 mei van genoemde jaren een tranche aandelen van 20% moeten leveren, waartegenover Daedalus c.s. op het moment van levering een voorschot van € 150.000,= op de nog definitief te bepalen koopsom voor de betreffende tranche verschuldigd was. Op grond van artikel 1 lid 5 van de Intentieverklaring is Daedalus c.s. per tranche aandelen de wettelijke rente verschuldigd over het verschil tussen de koopsom van de betreffende tranche en het bij levering betaalde voorschot vanaf datum levering tot datum betaling definitieve koopsom. Daedalus c.s. stelt dat zij voor de 3e tranche aandelen op 20 mei 2005 in rekening courant het bedrag van € 329.229,= heeft voldaan, zodat zij over die tranche in het geheel geen rente verschuldigd is. Daarnaast stelt zij dat de rente over de koopsommen voor de 4e en de 5e tranches eerst vanaf 12 oktober 2007 kan zijn gaan lopen, nu [Vastgoed] c.s. in gebreke is gebleven met de levering van die tranches en die pas op genoemde datum heeft geleverd daartoe gedwongen op grond van het kort geding vonnis van 20 september 2007.
4.32.
[Vastgoed] c.s. verweert zich met de stelling dat de rente op grond van artikel 1 lid 5 van de Intentieverklaring met terugwerkende kracht moet worden berekend per 1 januari van het jaar van levering en niet per datum levering, als ook dat de rente bij nadere afspraak in de Financieringsovereenkomst contractueel is bepaald op 4%. Daarnaast voert zij aan dat haar niet kan worden verweten in gebreke te zijn gebleven met de levering van de 4e en 5e tranche in de periode dat partijen onderhandelden over een versnelde levering van de resterende 40% (4e en 5e tranche) aandelen ineens.
4.33.
Met grief 4 in zaak HD 200.094.638/01 klaagt [Vastgoed] c.s. ook over de door de rechtbank toegekende rente. [Vastgoed] c.s. verwijst naar het renteartikel in de Financieringsovereenkomst en stelt dat partijen daarin in afwijking van het bepaalde in de Intentieverklaring nader zijn overeengekomen dat (1) een rentepercentage van 4% zal worden berekend en (2) de rente steeds verschuldigd zal zijn vanaf 1 mei van het jaar van de betreffende tranche ongeacht wanneer er werkelijk geleverd is (zoals in dit hoger beroep ook gevorderd). Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [Vastgoed] c.s. er akte van gevraagd dat hier sprake is geweest van een verschrijving in die zin dat zij bedoeld heeft dat de rente over de koopsom steeds berekend dient te worden vanaf 1 januari van het jaar waar de tranche op ziet.
4.34.
Daedalus c.s. heeft bij pleidooi bezwaar gemaakt tegen deze verkapte eiswijziging,
Verder verweert Daedalus c.s. zich met de stelling dat de Financieringsovereenkomst tussen partijen in 2006 is ontbonden, zodat de daarin gemaakte afspraken niet meer gelden en voert zij aan wat zij ook onder haar eigen grief V heeft aangevoerd.
4.35.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof passeert het bezwaar van Daedalus c.s. tegen de verkapte eiswijziging bij pleidooi onder verwijzing naar het door [Vastgoed] c.s. in de andere zaak gevoerde verweer (zie 4.34 hiervoor) en naar wat het hof hierna nog zal overwegen.
Dat de Financieringsovereenkomst is ontbonden heeft [Vastgoed] c.s. weersproken en heeft het hof - zonder nadere concrete toelichting, die ontbreekt - niet kunnen vaststellen. Verder constateert het hof dat Daedalus c.s. niet heeft weersproken dat in de Financieringsovereenkomst in sommige gevallen (zoals ter zake van de rente) van de Intentieverklaring afwijkende afspraken zijn gemaakt. Ook heeft Daedalus c.s. niet weersproken dat het in de Financieringsovereenkomst over de rente bepaalde moet worden gelezen als dat de rente steeds verschuldigd wordt per 1 januari van het jaar waarop de tranche ziet.
Hieruit volgt dat Daedalus c.s. over de onderscheiden koopsommen in beginsel een rente van 4% verschuldigd is te rekenen vanaf 1 januari tot het moment waarop de verschuldigde gedeelten, zijnde voorschot, schuldoverneming en koopsom zijn voldaan.
4.36.
Voor wat betreft de rente over de koopsom voor de 3e tranche constateert het hof dat [Vastgoed] c.s., onderbouwd met een productie, onweersproken heeft gesteld (MvA nr. 48, derde aandachtstreepje) dat bij levering van die tranche aandelen op 20 mei 2005 door Daedalus c.s. het voorschot van € 150.000 is betaald en dat op 31 december 2005 in rekening courant nog een keer een bedrag van € 167.818,= is betaald. Dat betekent dat Daedalus c.s. voor de 3e tranche in feite op 31 december 2005 de koopsom volledig heeft voldaan en zelfs een bedrag van € 10.022,= teveel aan [Vastgoed] c.s. heeft betaald. De rente over deze koopsom dient dan ook uitsluitend over het jaar 2005 berekend te worden op de in de Financieringsovereenkomst bepaalde wijze en verrekend met het bedrag dat Daedalus c.s. op 31 december 2005 teveel heeft voldaan.
4.37.
Voor wat betreft de rente over de koopsommen voor de 4e en 5e tranches ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het in de Financieringsovereenkomst bepaalde. Dat er sprake is geweest van schuldeisersverzuim aan de zijde van [Vastgoed] c.s., zoals Daedalus c.s. naar het hof begrijpt aanvoert, heeft het hof niet kunnen constateren. Partijen zijn begin 2006 overeengekomen de laatste tranches versneld te leveren. De registeraccountants is gevraagd de prijs op de kortst mogelijke termijn te bepalen. Dat is niet gelukt. Zoals het hof in rechtsoverweging 4.27 hiervoor reeds overwoog verwijten partijen elkaar over en weer onvoldoende te hebben meegewerkt aan het verstrekken van informatie aan de registeraccountants, maar met de in het geding gebrachte brieven worden die verwijten niet concreet onderbouwd. Ook blijkt daaruit niet dat partijen elkaar op enig moment hebben aangesproken tot (of in gebreke hebben gesteld ten aanzien van) het verlenen van de beweerdelijk geweigerde medewerking.
4.38.
Het gevolg van het voorgaande is dat grief V van Daedalus c.s. in zaak HD 200.096.811/01 faalt en grief 4 van [Vastgoed] c.s. in zaak HD 200.094.638/01 (door het hof gelezen als dat de contractuele rente en de contractuele ingangsdatum van die rente over de koopsommen gevorderd wordt) slaagt.
Conclusie:
4.39.
De slotsom van al het voorgaande is dat de grieven I tot en met VIII in zaak HD 200.096.811/01 falen.
Grief IX, waarmee Daedalus c.s. opkomt tegen het compenseren van de proceskosten in eerste aanleg, faalt om die reden ook. Grief X behoeft geen behandeling nu dat een veeggrief betreft.
De grieven 1 tot en met 3 in zaak HD 200.094.638/01 slagen in zoverre dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat er tussen partijen ook is overeengekomen om voor de jaren 2003 en 2004 te rekenen met goodwillfactor 1 voor België. Grief 4 in zaak HD 200.094.638/01 slaagt ook en grief 5 faalt.
Grief 6, waarmee [Vastgoed] c.s. opkomt tegen het in eerste aanleg compenseren van de proceskosten, verwerpt het hof. Zoals [Vastgoed] c.s. zelf in reactie op grief IX van Daedalus c.s. heeft opgemerkt zijn in het bestreden vonnis van beide partijen vorderingen af- en toegewezen. Daarin is door het deels slagen van grieven van [Vastgoed] c.s. in dit hoger beroep niet een zodanig grote verandering gekomen dat het hof van oordeel is dat Daedalus c.s. thans alsnog als geheel dan wel grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt.
4.40.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover [Vastgoed] c.s. in conventie is veroordeeld om ten aanzien van GH België ook de koopsom over de 1e en 2e tranche te bepalen aan de hand van goodwill factor 1 en in reconventie voor wat betreft de toegewezen rente over de verschillende koopsommen.
Opnieuw rechtdoende zal het hof (de in dit hoger beroep gewijzigde) vordering A (zie 4.7 hiervoor) van [Vastgoed] c.s. toewijzen en de rente over de koopsommen bepalen op de overeengekomen rente van 4% te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waar de betreffende tranche op ziet tot het moment waarop de verschuldigde gedeelten, zijnde voorschot, schuldoverneming en koopsom zijn voldaan.
In zaak HD 200.096.811/01 zal Daedalus c.s. als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. In zaak HD 200.094.638/01 ziet het hof in het feit dat de grieven slechts deels geslaagd zijn aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, met uitzondering van de kosten van het incident, waarin [Vastgoed] c.s. al bij arrest in het incident is veroordeeld.

5.De uitspraak

Het hof:
in beide zaken:
vernietigt het bestreden vonnis in conventie voor zover [Vastgoed] c.s. is veroordeeld om ten aanzien van GH België ook de koopsom over de 1e en 2e tranche te bepalen aan de hand van goodwill factor 1 en in reconventie voor wat betreft de over de drie koopsommen toegewezen rente, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Global Hail Group B.V. tot betaling van de in de rekening courant positie in de jaarrekening 2005 van DLT opgenomen bedragen, samen € 235.627,=;
veroordeelt Daedalus c.s. tot betaling van 4% rente over de in het bestreden vonnis bepaalde koopsommen voor de 3e, 4e en 5e tranche aandelen vanaf 1 januari van het jaar waarop de betreffende tranche ziet tot het moment waarop de verschuldigde gedeelten, zijnde voorschot, schuldoverneming en koopsom zijn voldaan;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
in HD 200.096.811/01:
veroordeelt Daedalus c.s. in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [Vastgoed] c.s. worden begroot op € 4.713,= aan verschotten en op € 9.633,= aan salaris advocaat;
in HD 200.094.638/01:
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in beide zaken:
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en Th. Groenewald en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 januari 2014.