Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de man],wonende te [woonplaats],
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 116250/ KG ZA 12-97)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
Dat [appellant] bij het aangaan van de overeenkomst heeft gedwaald, is uit wat [appellant] heeft aangevoerd niet aannemelijk geworden. De enkele stelling dat uit de aan de koopovereenkomst gehechte kadastrale kaart en tekening blijkt dat de eerste verdieping van de naastgelegen onroerende zaak voor een deel doorloopt boven het winkelgedeelte van het pand, is daarvoor onvoldoende. Daaruit blijkt immers niet dat er bij het pand sprake was(is) van overgang van eigendom door horizontale natrekking. Ingevolge het bepaalde in art. 5:20 BW bevat de eigendom van de grond ook de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtsreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak. Uit het feit dat [geïntimeerden] het pand zonder overbouw heeft aangeboden zoals onder meer blijkt uit de beschrijving van de oppervlakte en ruimtes in de brochure (prod. 13 bij inl. dagv.) waarmee het pand aan [appellant] is aangeboden en uit het feit dat aan [appellant] uitsluitend die ruimtes ter bezichtiging zijn getoond, zoals niet door [appellant] is bestreden, kan eerder worden afgeleid dat de overbouw bestanddeel was van de naastgelegen onroerende zaak, dan dat die bestanddeel zou zijn van het te koop aangeboden pand. De stelling dat hij bij het aangaan van de overeenkomst geen juiste voorstelling van zaken had heeft [appellant] dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt, laat staan dat hij voldoende onderbouwd heeft gesteld dat deze onjuiste voorstelling van zaken - zo aanwezig, wat door [geïntimeerden] wordt bestreden - voor [geïntimeerden] kenbaar was en hem had moeten nopen [appellant] uit de droom te helpen.