ECLI:NL:GHSHE:2014:761

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.127.786_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over verbeuren dwangsommen en verrekening alimentatie met woonlasten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door een vrouw tegen een man, na een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De vrouw, appellante, en de man, geïntimeerde, zijn in 1993 met elkaar gehuwd en hebben vier minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man kinderalimentatie en partneralimentatie aan de vrouw moest betalen. De vrouw heeft in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter aangevochten, die de man het exclusieve gebruiksrecht van de woning had toegewezen en de vrouw had bevolen deze woning niet meer te betreden, op straffe van dwangsommen. De vrouw betwistte de spoedeisendheid van de vorderingen van de man en stelde dat de zaak zich niet leende voor afdoening in kort geding. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld en heeft deze aangevuld met hetgeen in hoger beroep is komen vast te staan. Het hof oordeelt dat de vorderingen van de man voldoende spoedeisend zijn en dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de zaak geschikt is voor kort geding. Het hof heeft de grieven van de vrouw verworpen en de beslissing van de voorzieningenrechter bevestigd, met uitzondering van de machtiging tot verrekening van de partneralimentatie met de hypothecaire en eigenaarslasten van de woning, die is vernietigd. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 18 maart 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.127.786/01
arrest van 18 maart 2014
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. L.E.I.K. Jaminon te Heerlen, voorheen mr. Y. Kunze te Heerlen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 mei 2013 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), gewezen vonnis in kort geding van 19 april 2013 tussen appellante – de vrouw – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde – de man – als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/177404 / KG ZA 12-539)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in kort geding.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 7 januari 2014;
- de faxbrief van de advocaat van de man d.d. 13 januari 2014;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.1.
De voorzieningenrechter heeft in rov. 2 van het bestreden vonnis voorshands de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht. Het hof zal van deze zelfde feiten uitgaan en deze aanvullen met hetgeen in hoger beroep voorts vast staat.
4.1.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen zijn op 11 augustus 1993 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit dit huwelijk zijn vier thans nog minderjarige kinderen geboren.
Bij beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de man veroordeeld om ter zake kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 455,- per kind per maand en ter zake van partneralimentatie een bedrag van € 4.600,- per maand.
De echtscheidingsbeschikking is op 14 juni 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De ontbonden huwelijksgemeenschap is thans nog onverdeeld.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren, voor zover in hoger beroep van belang, twee onroerende zaken: de woning aan de [perceel 1.] te [plaats 1.] en de woning aan de [perceel 2.] te [plaats 2.].
De woning aan de [perceel 1.] te [plaats 1.] is voor € 167.000,- verkocht en op 2 september 2013 aan de kopers geleverd (productie 9 bij brief van de zijde van de vrouw d.d. 7 januari 2014)
De hypotheekschuld bij Direktbank met betrekking tot de woning te [plaats 1.] bedroeg € 246.465,88. Deze schuld is bij de levering van de woning aan de kopers deels afgelost. De restschuld bedroeg op 2 september 2013 € 84.135,19 (productie 9 bij brief van de zijde van de vrouw d.d. 7 januari 2014)
De vrouw heeft de woning te [plaats 2.] op 21 december 2012 verlaten. De man is deze woning nadien gaan bewonen.
4.2.
De man heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd:
1. te bepalen dat hem met ingang van 15 april 2013 het exclusieve gebruiksrecht van de woning aan de [perceel 2.] in [plaats 2.] toekomt, met bevel aan de vrouw dat zij die woning niet meer mag betreden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat zij dat bevel negeert, met een maximum van €30.000,-;
2a. de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag ad € 24.754.21 in verband met door de man betaalde lasten die betrekking hebben op het pand in [plaats 2.] vanaf datum echtscheiding tot 20 december 2012, welke kosten voor rekening van de vrouw (dienden te) komen conform het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 5 november 2012, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 december 2012, althans de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een zodanig bedrag en de rente daarover vanaf een zodanige datum als de voorzieningenrechter juist acht;
2b. de vrouw te veroordelen aan de man te betalen een bedrag van € 7.762,76 in verband met door de man betaalde lasten die betrekking hebben op het pand in [plaats 2.] vanaf datum echtscheiding tot 15 april 2013, welke kosten voor 50% voor rekening van de vrouw (dien(d)en te) komen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2013, althans de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een zodanig bedrag en de rente daarover vanaf een zodanige datum als de voorzieningenrechter juist acht;
2c. de man te machtigen om de door hem ingevolge de beschikking van de rechtbank van 21 maart 2012 aan de vrouw te betalen termijnen ter zake partneralimentatie te mogen verrekenen met het bedrag/de bedragen die de vrouw aan de man verschuldigd is uit hoofde van de onder 2a en/of 2b van dit petitum gevraagde veroordeling, met dien verstande dat deze verrekening zich niet kan uitstrekken over de telkens (maandelijks) in aanmerking te nemen beslagvrije voet;
3. de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen ter zake herstel- en schoonmaakkosten met betrekking tot het pand in [plaats 2.] een bedrag ad € 2.468,74, althans een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter juist acht;
4. te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 mei 2013 voor 50% zal moeten bijdragen in alle lasten (eigenaarslasten en gebruikslasten) van het pand in [plaats 1.] totdat het pand is verkocht en geleverd, en de man te machtigen om indien en voor zover hij die lasten volledig zelf heeft betaald, ook deze met de aan de vrouw te betalen partneralimentatie te verrekenen en aldus de man te machtigen om de door hem ingevolge de beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2012 aan de vrouw te betalen termijnen ter zake de partneralimentatie te mogen verrekenen met het bedrag /de bedragen die de man in de onderlinge verhouding met betrekking tot de lasten van het pand in [plaats 1.] vanaf 1 mei 2013 heeft voldaan voor meer dan het gedeelte (50%) dat hem aangaat, eveneens met dien verstande dat deze verrekening zich niet kan uitstrekken over de telkens (maandelijks) in aanmerking te nemen beslagvrije voet;
5. de man te machtigen tot het te gelde maken casu quo verkopen en leveren van de onroerende zaak gelegen in [plaats 1.] aan de [perceel 1.] en tot het verrichten van alle daarvoor noodzakelijke handelingen, al dan niet onder door de voorzieningenrechter nader te stellen condities, en met bepaling dat voor zover nodig, in aanvulling op die machtiging, het vonnis in kort geding in de plaats zal treden van de benodigde wilsverklaringen casu quo toestemming danwel handtekening van de vrouw voor de verkoop en levering van die woning, subsidiair de vrouw te veroordelen tot het verlenen van de noodzakelijke medewerking aan casu quo ten behoeve van (alle handelingen in verband met) de verkoop en levering van de woning in [plaats 1.] aan de [perceel 1.], op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 30.000,-;
6. de vrouw te bevelen de bij exploit van 4 februari 2013 op verzoek van de vrouw aangekondigde casu quo gestarte executie te schorsen en eventueel in het kader van deze executie gelegde beslagen op te heffen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 10.000.-;
7. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
4.3.
De vrouw heeft in reconventie gevorderd:
I. de man te verbieden dwangsommen dan wel enige andere vorderingen te verrekenen met de door hem te betalen partner- en kinderalimentatie, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, althans dagdeel dat hij zich niet aan het vonnis houdt;
II. de eventueel door de vrouw verbeurde dwangsommen te matigen tot nihil;
III. de man te veroordelen tot betaling van € 4.750,- vermeerderd met rente en kosten, zulks primair op grond van misbruik van bevoegdheid, subsidiair op grond van onrechtmatige daad alsmede meer subsidiair op grond van redelijkheid en billijkheid;
IV. de man te veroordelen de vrouw de vrije en ongestoorde toegang te verschaffen tot het pand, staande en gelegen te ([postcode 1.]) [plaats 1.] aan de [perceel 1.], alsmede tot het pand staande en gelegen te ([postcode 2.]) [plaats 2.], aan de [perceel 2.], zulks op straffe van een dwangsom ad € 500,- per dag, althans dagdeel dat de man zich niet aan het vonnis houdt;
V. aan de vrouw onmiddellijk een stel toegangssleutels te verstrekken, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, althans dagdeel dat de man zich niet aan het vonnis houdt;
VI. de man te veroordelen in de proceskosten van de onderhavige procedure, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis. Mocht betaling hiervan niet uiterlijk binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis plaatsvinden, dienen voornoemde (na)kosten te worden vermeerderd met de wettelijke rente sedert deze termijn tot en met de dag der algehele voldoening.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft in conventie:
- bepaald dat de man met onmiddellijke ingang het exclusieve gebruiksrecht toekomt van de woning aan de [perceel 2.] te [plaats 2.];
- de vrouw bevolen die woning niet meer te betreden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat zij dat bevel negeert, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 30.000,-;
- bepaald dat de vrouw met ingang van 1 mei 2013 voor 50% zal moeten bijdragen in alle lasten (eigenaarslasten en gebruikslasten) van de woning in [plaats 1.] totdat de woning is verkocht en geleverd;
- de man gemachtigd om de door hem ingevolge de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw te betalen termijnen ter zake van partneralimentatie te verrekenen met de lasten – indien en voor zover hij de hypothecaire- en eigenaarslasten van de woning in [plaats 1.] met ingang van 1 mei 2013 volledig zelf dan wel voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat zal hebben betaald – van de woning in [plaats 1.] vanaf 1 mei 2013, met dien verstande dat de verrekening zich niet kan uitstrekken over de telkens in aanmerking te nemen beslagvrije voet;
- de man gemachtigd tot het te gelde maken casu quo verkopen en leveren van de onroerende zaak gelegen in [plaats 1.] aan de [perceel 1.] en tot het verrichten van alle daarvoor noodzakelijke handelingen en bepaald – voor zover nodig – dat het vonnis in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaringen casu quo toestemming dan wel handtekening van de vrouw voor de verkoop en levering van die woning;
- de vrouw bevolen de bij exploit van 4 februari 2013 gestarte executie te schorsen en de eventueel in het kader van deze executie gelegde beslagen op te heffen en geschorst en opgeheven te houden voor zover de man de verschuldigde alimentatietermijnen kan verrekenen met de uit de wet en dit vonnis voortvloeiende vorderingen op de vrouw, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de executie en/of het beslag voortduurt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
- de vrouw veroordeeld in de kosten van het kort geding (in conventie) aan de zijde van de man gevallen, begroot op een totaalbedrag van € 1.182,82, bestaande uit € 92,82 voor kosten exploit, € 274,- griffierecht en € 816,- salaris advocaat;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De overige vorderingen in conventie heeft de voorzieningenrechter afgewezen.
In reconventie heeft de voorzieningenrechter het gevorderde afgewezen en voorts de proceskosten in reconventie gecompenseerd aldus dat ieder zijn eigen kosten draagt.
4.5.
De vrouw kan zich met dit vonnis in kort geding niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.6.
De grieven van de vrouw zien op de volgende onderwerpen:
de spoedeisendheid van de vorderingen van de man (grieven 1 en 2);
de verwerping door de voorzieningenrechter van het betoog van de vrouw dat de zaak zich niet leent voor afdoening in kort geding (grief 3);
de draagplicht van partijen voor de lasten verbonden aan de woning te [plaats 2.] gedurende het feitelijk gebruik (grief 4);
het verbeurd zijn door de vrouw van door de man te innen dwangsommen (grief 9 en 14);
de (overige) draagplicht van partijen voor de lasten verbonden aan de woningen te [plaats 1.] en [plaats 2.] en de bevoegdheid van de man tot verrekening van de alimentatieverplichtingen met regresvorderingen van de man (grieven 5, 6 en 7);
de machtiging aan de man om tot verkoop van de woning te [plaats 1.] over te gaan (grief 8);
de door de voorzieningenrechter bevolen schorsing van de executie door de vrouw van de beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2012 voor zover de man de verschuldigde alimentatietermijnen kan verrekenen met de uit de wet en het vonnis voortvloeiende vorderingen op de vrouw. (grieven 10 en 11);
et oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding te zien de man te veroordelen aan de vrouw toegang verschaffen tot de woning in [plaats 1.] (grief 13);
de veroordeling van de vrouw in de proceskosten (grief 12).
Het hof zal de bovengenoemde onderwerpen achtereenvolgens bespreken.
Daarbij stelt het hof voorop dat, wat er ook zij van de grieven van de vrouw met betrekking tot het lichaam van het beroepen vonnis en het door de vrouw gestelde persoonlijke oordeel van de voorzieningenrechter, deze grieven van de vrouw niet kunnen slagen wegens het ontbreken van belang. Immers het geschil ligt in volle omvang – binnen de rechtsstrijd van partijen – aan het hof voor.
Voor zover de vrouw in haar grieven opkomt tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 5 november 2012, is de vrouw in dat gedeelte van haar hoger beroep niet-ontvankelijk nu dat vonnis inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.
4.7.
Ad a) de spoedeisendheid van de vorderingen van de man (grieven 1 en 2)
4.7.1.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de man voldoende spoedeisend zijn gelet op de houding van de vrouw.
4.7.2.
De vrouw stelt dat van een spoedeisend belang geen sprake is nu de vrouw vrijwillig uit de woning te [plaats 2.] is vertrokken en te kennen heeft gegeven niet langer van die woning gebruik te zullen maken. De man heeft voorts niet gesteld dat sprake is van een financiële noodtoestand, dan wel dat sprake is van een restitutie-risico. De aangewezen weg zou zijn een boedelprocedure te starten, hetgeen de man niet heeft gedaan. De man heeft sinds zijn vertrek in 2010 de lasten van beide panden voldaan. Voor de vrouw is niet begrijpelijk dat de man thans deze procedure start. De vrouw stelt tenslotte dat zij heeft meegewerkt aan de verkoop van de woning.
4.7.3.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de betaling van de woonlasten van beide woningen en dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog niet heeft plaatsgevonden, terwijl daarnaast is gebleken dat de hypotheekrente van de woning te [plaats 2.] voor de man niet langer aftrekbaar is. Daarmee is – naar het voorlopig oordeel van het hof – het spoedeisend belang van de man om voor de tussenliggende periode – tot op de geschilpunten overeenstemming is bereikt, althans op die punten is beslist – een voorlopige voorziening te verkrijgen terzake het gebruik en de voldoening van de lasten van de beide woningen voldoende gegeven. De grieven 1 en 2 falen.
4.8.
Ad b) de verwerping door de voorzieningenrechter van het betoog van de vrouw dat de zaak zich niet leent voor afdoening in kort geding (grief 3)
4.8.1.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de zaak geschikt is om in kort geding te worden beslecht.
4.8.2.
De vrouw stelt dat de zaak zich niet leent voor afdoening in kort geding. De man vordert geldbedragen van de vrouw die niet eenvoudig zijn vast te stellen. Mede gelet op de gedragingen van partijen kan niet zonder meer worden gezegd dat de vrouw gehouden is op grond van artikel 3:172 BW jo. 6:10 BW de helft van de lasten te betalen.
4.8.3.
De grief faalt in zoverre dat, zoals het hof hiervoor in rov. 4.7.3 reeds heeft overwogen, is gebleken dat partijen niet in staat zijn om in onderling overleg tot afspraken te komen ten aanzien van de lasten van de beide woningen. Niet is gebleken dat de woonlasten van beide woningen niet, althans moeilijk zijn vast te stellen, zodat aan het bezwaar van de vrouw op dat punt voorbij wordt gegaan. Voor zover de vrouw stelt dat onvoldoende vast staat dat sprake is van een regresvordering van de man op de vrouw vanwege betaalde woonlasten verwijst het hof naar hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de grieven 5, 6 en 7.
4.9.
Ad c) de lasten van de woning te [plaats 2.] gedurende het feitelijk gebruik (grief 4)
4.9.1.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat uit het vonnis van 5 november 2012 volgt dat de vrouw vanwege het exclusieve gebruik door haar van de woning in [plaats 2.] de hypothecaire en eigenaarslasten van die woning dient te dragen, zodat de man die de feitelijke lasten is blijven betalen een regresvordering heeft op de vrouw.
4.9.2.
De vrouw betwist dat uit het vonnis van 5 november 2012 volgt dat zij gehouden zou zijn de lasten van het pand te [plaats 2.] te voldoen. Nu de vrouw die woning heeft verlaten kan zij niet gehouden worden om de lasten te betalen.
4.9.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Zoals het hof hiervoor in rov. 4.6. reeds heeft overwogen, kan de vrouw thans niet opkomen tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 5 november 2012. Aldus staat tussen partijen vast dat de hypothecaire en eigenaarslasten voor de duur van de voorlopige voorziening moeten worden gedragen door de echtgenoot die het feitelijke gebruik heeft van de woning waarvoor de desbetreffende lasten zijn verschuldigd. De man woont inmiddels in de woning te [plaats 2.] en neemt de hypotheeklasten en eigenaarslasten, conform het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 5 november 2012, voor zijn rekening. Aldus is de vrouw thans geen bijdrage in de woonlasten van de woning te [plaats 2.] verschuldigd. Grief 4 faalt.
4.10.
Ad d) het verbeurd zijn door de vrouw van door de man te innen dwangsommen (grieven 9 en 14)
4.10.1.
Het hof begrijpt het standpunt van de vrouw aldus dat de vrouw van mening is dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd zoals deze door de voorzieningenrechter zijn bepaald in het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 5 november 2012. De vrouw stelt dat de man gehouden is om de met de dwangsommen verrekende partneralimentatie alsnog te voldoen.
4.10.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Zoals hiervoor reeds is overwogen is het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 november 2012 in kracht van gewijsde gegaan, nu daartegen geen hoger beroep is ingesteld. Dit brengt met zich dat thans als vast staand moet worden aangenomen dat de man voorshands gerechtigd is de maandelijks verschuldigde termijnen ter zake partneralimentatie te verrekenen met door de vrouw jegens de man vanwege niet-nakoming van het vonnis van 5 november 2012 verbeurde dwangsommen, zoals in het dictum van dat vonnis nader bepaald. Voor zover de vrouw stelt dat zij geen dwangsom verbeurd heeft en dat daarom de man niet bevoegd is tot verrekening met partneralimentatie overweegt het hof als volgt.
De vrouw is door de voorzieningenrechter bij vonnis van 5 november 2012 bevolen haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan verlaging van de vraagprijzen voor de woning te [plaats 1.] en [plaats 2.] en voorts is de vrouw bevolen de makelaars die de desbetreffende woning in de verkoop hebben, daartoe binnen twee dagen na betekening van dat vonnis de opdracht te geven. Uit de stukken blijkt dat het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 november 2012 op 8 november 2012 aan de vrouw is betekend, zodat de vrouw uiterlijk op 10 november 2012 aan het bevel in het vonnis had moeten voldoen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw voorshands niet aannemelijk gemaakt dat zij, zoals zij stelt, de makelaars op 9 november 2012 heeft bericht dat zij instemde met verlaging van de vraagprijs. Een bericht gedateerd 9 november 2012 is in de stukken niet aangetroffen zodat het hof in dit kort geding – waar voor nadere bewijslevering geen plaats is – aan deze stelling van de vrouw voorbij gaat. Dat de vrouw de man, zoals zij stelt, via de e-mail van haar instemming op de hoogte heeft gebracht en tegenover de makelaar middels een verklaring van 4 februari 2013 heeft laten weten dat zij verlaging van de verkoopprijs thans weinig zinvol acht, maken niet dat de vrouw tijdig aan het bevel van de voorzieningenrechter heeft voldaan. Aldus heeft de vrouw vanaf 11 november 2012 tot 29 november 2012 – de datum waarop de vrouw alsnog aan het bevel heeft voldaan door de makelaars mede te delen dat zij instemde met de verlaging van de vraagprijs– (derhalve in totaal 18 dagen) dwangsommen verbeurd van € 250,- per dag, ofwel in totaal € 4.500,-. De man mocht derhalve de door hem aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie verrekenen met de door de vrouw verbeurde dwangsommen. De grieven 9 en 14 falen.
4.11.
Ad e) de (overige) draagplicht van partijen voor de lasten verbonden aan de woningen te [plaats 1.] en [plaats 2.] en de verrekening van de alimentatieverplichtingen met regresvorderingen van de man (grieven 5, 6 en 7)
4.11.1.
In het beroepen vonnis heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de vrouw met ingang van 1 mei 2013 voor 50% zal moeten bijdragen in alle lasten (eigenaarslasten en gebruikslasten) van de woning in [plaats 1.] totdat de woning is verkocht en geleverd. Voorts heeft de voorzieningenrechter de man gemachtigd - kort gezegd - om de door hem verschuldigde partneralimentatie te verrekenen met de lasten – indien en voor zover hij de hypothecaire – en eigenaarslasten met ingang van 1 mei 2013 volledig zelf dan wel voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat zal hebben betaald – van de woning in [plaats 1.] vanaf 1 mei 2013, met dien verstande dat de verrekening zich niet kan uitstrekken over de telkens in aanmerking te nemen beslagvrije voet. De woning te [plaats 1.] is verkocht en op 2 september 2013 aan de kopers geleverd, zodat de woonlasten van die woning met ingang van voornoemde datum, 2 september 2013, zijn komen te vervallen.
4.11.2.
De vrouw voert aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft bepaald dat de lasten van de woning te [plaats 1.] (en van de woning te [plaats 2.]) voor 50 % voor rekening van de vrouw dienen te komen. De man heeft na zijn vertrek in maart 2010 de volledige hypotheeklasten alsmede premies levensverzekeringen betaald. De vrouw mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de man deze kosten onverkort voor zijn rekening zou nemen, totdat er duidelijkheid bestond over de panden die in de verkoop staan. Subsidiair stelt de vrouw dat sprake is van een afwijkende regeling, nu de rechtbank (naar het hof begrijpt: in de echtscheidingsbeschikking van 21 maart 2012) en ook de man steeds voor ogen stond dat de volledige lasten van beide panden door hem betaald zouden worden. De man beschikt immers over een netto inkomen van meer dan € 10.000,- per maand. Tot slot stelt de vrouw dat gelet op de redelijkheid en billijkheid niet van haar verwacht kan worden dat zij de volledige – dan wel naar evenredigheid van het aandeel – hypotheekrente van het pand te [plaats 2.] dan wel te [plaats 1.] voor haar rekening dient te nemen. De financiële middelen daartoe ontbreken. Zeker gezien de financiële positie waarin de man verkeert, zou dit tot een zeer onbillijke situatie leiden.
4.11.3.
Ten aanzien van de machtiging tot verrekening voert de vrouw aan dat verrekening van partneralimentatie is uitgesloten op grond van artikel 6:135 BW juncto 475c Rv alsmede naar analogie van HR 3 december 1999, NJ 2000, 86. De vrouw is afhankelijk van de alimentatietermijnen om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud alsmede dat van de vier kinderen. Daarnaast dient de vrouw een groot deel van de alimentatietermijnen te reserveren voor de door haar verschuldigde inkomstenbelasting. Indien dit door verrekening door de man niet gebeurt, zal de vrouw met een aanzienlijke belastingclaim geconfronteerd worden, waardoor zij financieel ernstig in de knel zal raken.
4.11.4.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw heeft verrekend met de door de vrouw verschuldigde woonlasten voor de beide woningen alsmede met de door de vrouw verbeurde dwangsommen. Het hof heeft hiervoor in rov. 4.8.2 reeds overwogen dat de vrouw de dwangsommen voor in totaal € 4.500,- heeft verbeurd. Aldus is sprake van een voldoende aannemelijke vordering die voor verrekening in aanmerking komt. Voor zover de vrouw heeft bedoeld te grieven tegen de verrekening door de man van de partneralimentatie met de verbeurde dwangsommen, faalt grief 5 dan ook.
4.11.5.
Voor wat betreft de verrekening van de partneralimentatie met de verschuldigde hypotheeklasten en eigenaarslasten van beide woningen overweegt het hof dat omtrent de vraag wie uiteindelijk de woonlasten van welk pand dient te dragen eerst in het kader van de verdeling een beslissing genomen kan worden, dit gezien de standpunten die partijen hieromtrent hebben ingenomen. Partijen verschillen immers van mening over wie welke kosten dient te dragen, waarbij de vrouw gemotiveerd heeft aangevoerd dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt op grond waarvan de man de woonlasten van de beide panden diende te voldoen. Daarmee staan de posities van partijen ten opzichte van elkaar niet vast en zal nadere bewijslevering dienen plaats te vinden, waarvoor het kort geding zich niet leent. Daarmee staat niet vast dat de man een verrekenvordering op de vrouw heeft ten aanzien van de woonlasten van de panden te [plaats 2.] en [plaats 1.] en evenmin is dit in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk geworden. Het hof merkt daarbij nog op dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis de vorderingen van de man als geformuleerd onder 2a en2b (kort gezegd: betaling door de vrouw van de lasten van het pand te [plaats 2.]) en 2c (verrekening door de man van zijn gestelde vorderingen op de vrouw) van het petitum in eerste aanleg heeft afgewezen, zodat in dit vonnis geen titel gelegen is voor de man om tot verrekening over te gaan ter zake de lasten van het pand te [plaats 2.]. De conclusie is dat de grieven 5, 6 en 7 in zoverre slagen en dat het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd dient te worden voor zover daarbij de man gemachtigd is om de door de man ingevolge de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw te betalen termijnen ter zake van partneralimentatie te verrekenen met de lasten – indien en voor zover hij de hypothecaire- en eigenaarslasten van de woning in [plaats 1.] met ingang van 1 mei 2013 volledig zelf dan wel voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat zal hebben betaald – van de woning in [plaats 1.] vanaf 1 mei 2013.
4.12.
Ad f) de machtiging aan de man om tot verkoop van de woning te [plaats 1.] over te gaan (grief 8)
4.12.1.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man daartoe toegewezen en overwogen dat de gewisselde stukken en het verhandelde ter zitting voldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat de vrouw steeds, slechts met grote moeite en onder de ultieme druk van rechtsmaatregelen, bereid is tot het verlenen van de door de man verlangde medewerking.
4.12.2.
De vrouw stelt dat zij steeds heeft meegewerkt aan de verkoop van het pand. Zij heeft de man bij e-mail bericht van 10 november 2012 laten weten in te stemmen met de verlaging van de verkoopprijs. Voor beide panden zijn geen potentiële kopers. Ook de makelaar heeft aangegeven dat de kansen van verkoop door een verlaging van de vraagprijs niet aanzienlijk vergroot worden. De gevolgen van de toewijzing van de vordering zijn aanzienlijk. De man kan de woning alsdan zonder tussenkomst van de vrouw tegen elke prijs verkopen. De vrouw heeft evenwel de financiële middelen niet om de aanzienlijke restschuld die bij verkoop zal ontstaan te voldoen
4.12.3.
Het hof is van oordeel dat de vrouw geen belang meer heeft bij deze grief nu de woning inmiddels is verkocht. De vrouw zal haar standpunt in het kader van de verdeling naar voren dienen te brengen.
4.13.
Ad g) de door de voorzieningenrechter bevolen schorsing van de executie door de vrouw van de beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2012 voor zover de man de verschuldigde alimentatietermijnen kan verrekenen met de uit de wet en het vonnis voortvloeiende vorderingen op de vrouw (grieven 10 en 11)
4.13.1.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw de executie van de beschikking van 21 maart 2012 dient te schorsen.
4.13.2.
De vrouw stelt dat van misbruik van haar bevoegdheid tot executie van de beschikking van 21 maart 2012 geen sprake is. De man is reeds op voorhand tot verrekening van zijn vorderingen overgegaan. De vrouw heeft de man verzocht dit te staken omdat zij daardoor niet in staat was haar lasten te voldoen en er reeds door eerdere verrekeningen van de alimentatie aanzienlijke achterstanden waren ontstaan in de voldoening van de maandelijkse lasten. Voorts stelt de vrouw dat de vordering van de man onjuist is omdat hij een bruto bedrag van de vrouw vordert, doch de hypotheekrente zelf als aftrekpost in zijn IB-aangifte opvoert.
4.13.3.
Uit hetgeen het hof in rov. 4.11.5 heeft overwogen met betrekking tot de verrekening van de partneralimentatie met de door de vrouw verschuldigde woonlasten vloeit voort dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft beslist dat de vrouw niet tot executie van de beschikking van 21 maart 2012 mocht overgaan. Het bevel tot schorsing van de executie zal dan ook worden vernietigd. De grieven van de vrouw slagen.
4.14.
Ad h) het toegang verschaffen tot de woning in [plaats 1.] (grief 13)
4.14.1.
De vrouw stelt dat zij als mede-eigenaar van de woning recht en belang heeft bij toegang tot de woning te [plaats 1.].
4.14.2.
Het hof overweegt dat deze grief wegens het ontbreken van belang – de woning te [plaats 1.] is immers verkocht – dient te falen.
4.15.
Ad g) de veroordeling in de proceskosten (grief 12)
4.15.1.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, gezien de feiten en omstandigheden, de vrouw de man voor onnodige proceskosten heeft gesteld en heeft de vrouw als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie veroordeeld.
4.15.2.
De vrouw stelt, in de toelichting op grief 12, dat de proceskosten dienen te worden gecompenseerd.
4.15.3.
Het hof ziet, anders dan de voorzieningenrechter, in de feiten en omstandigheden van het geval, geen aanleiding om af te wijken van de in zaken als de onderhavige, waarbij partijen gewezen echtgenoten zijn, gebruikelijke regel dat de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof zal dan ook de proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. Grief 12 van de vrouw slaagt.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 19 april 2013 voor wat betreft:
- de machtiging van de man tot verrekening van de partneralimentatie met de hypothecaire- en eigenaarslasten van de woning te [plaats 1.];
- het bevel aan de vrouw de bij exploit van 4 februari 2013 gestarte executie te schorsen en de eventueel in het kader van deze executie gelegde beslagen op te heffen en geschorst en opgeheven te houden op straffe van een dwangsom;
- de veroordeling van de vrouw in de proceskosten van de eerste aanleg;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af de door de man bij dagvaarding van 28 januari 2013 onder 2c ingestelde vordering alsmede de bij akte houdende eisvermeerdering ingestelde vordering;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.D.M. Lamers, M.J. van Laarhoven en J.H.H. Theuws en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 maart 2014.