ECLI:NL:GHSHE:2014:804

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.088.769-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerder arrest op basis van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Sotel B.V. tegen Coöperatieve Rabobank Het Markiezaat U.A. Sotel had een vordering tot herroeping ingediend na het verkrijgen van stukken via de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), die tijdens de oorspronkelijke procedure alleen in gecensureerde vorm beschikbaar waren. Het hof heeft de vordering afgewezen, omdat Sotel onvoldoende grond heeft aangetoond voor de toepassing van artikel 382 onder a) of c) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De procedure volgde op eerdere tussenarresten van het hof van 2 juli 2013 en 22 oktober 2013, waarin Sotel was uitgenodigd om nadere toelichting te geven over de ontvangst van de stukken. Sotel stelde dat zij pas op 31 januari 2011 bekend was geworden met de feitelijke inhoud van de stukken, maar het hof oordeelde dat de Rabobank dit niet langer betwistte. Het hof concludeerde dat de vordering tot herroeping niet kon worden gehonoreerd, omdat de overgelegde stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die aanleiding konden geven tot heropening van het geding.

Het hof heeft de kosten van het geding aan Sotel opgelegd, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De uitspraak bevestigde het eerdere arrest van 27 januari 2004, waarbij de Rabobank in het gelijk was gesteld. Het hof verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Sotel direct aan deze kosten moet voldoen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanleveren van relevante informatie in juridische procedures en de strikte eisen die aan herroeping worden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.088.769/01
arrest van 25 maart 2014
in de zaak van
Sotel B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
verder: Sotel,
advocaat: mr. B.A. Boer,
tegen:
Coöperatieve Rabobank Het Markiezaat U.A.,voorheen Coöperatieve Rabobank [vestigingsnaam] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
verder: de Rabobank,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 2 juli 2013 en 22 oktober 2013 in het geding tot herroeping van het arrest dat dit hof op 27 januari 2004 onder rolnummer C0200370/BR tussen partijen heeft gewezen.

9.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 22 oktober 2013;
  • de akte na tussenarrest van Sotel van 19 november 2013 met twee producties;
  • de antwoordakte na tussenarrest van de Rabobank van 17 december 2013.
Het hof heeft daarna uitspraak bepaald op heden.

10.De verdere beoordeling

10.1
Bij tussenarrest van 22 oktober 2013 heeft het hof Sotel nogmaals in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te verstrekken over het traject tussen de toezending van de stukken door de gemeente aan de heer [betrokkene] op 9 december 2010 en de ontvangst van die stukken door Sotel op 31 januari 2011, en iedere verdere beslissing aangehouden.
10.2
Naar aanleiding hiervan heeft Sotel een schriftelijke verklaring van 8 november 2013 van de heer [betrokkene] overgelegd in antwoord op de brief van de advocaat van Sotel van 7 november 2013 waarin deze om informatie verzocht.
In deze verklaring geeft de heer [betrokkene] te kennen dat hij de stukken eind 2010 van de gemeente heeft ontvangen en deze later per e-mail op diens verzoek naar journalist [journalist] heeft gestuurd. Wat er daarna met de stukken is gebeurd, wist hij niet totdat hij de brief van de advocaat van Sotel kreeg, aldus de verklaring. Volgens Sotel blijkt hieruit dat [journalist] de stukken bij [betrokkene] heeft opgevraagd om deze weer voor commentaar aan Sotel voor te leggen. De Rabobank geeft aan dat zij niet kan nagaan of de verstrekte informatie juist is en refereert zich daarom aan het oordeel van het hof.
10.3
Naar het oordeel van het hof heeft Sotel met de verklaringen van [journalist] en [betrokkene], in onderling verband bezien, thans voldoende aannemelijk gemaakt dat zij eerst op 31 januari 2011 bekend is geworden met de feitelijke inhoud van de stukken waarop zij zich in deze procedure beroept. De Rabobank heeft dit, gelet op haar referte, niet langer betwist. Haar eerdere verzoek om [journalist] en [betrokkene] te doen horen (cva punt 37) heeft zij niet herhaald, zodat het hof ervan uitgaat dat dit verzoek niet langer wordt gehandhaafd. Een en ander betekent dat het verweer van de Rabobank dat Sotel wegens overschrijding van de termijn van artikel 383 Rv niet-ontvankelijk verklaard moet worden, niet opgaat.
10.4
In het tussenarrest van 2 juli 2013 heeft het hof de gronden voor het verzoek tot herroeping en het verweer daartegen, voor zover thans van belang, als volgt weergegeven: Sotel stelt dat zij op 31 januari 2011 de beschikking heeft gekregen over stukken waaruit blijkt dat sprake is geweest van een samenzwering tussen de gemeente en de Rabobank. Het gaat hierbij voornamelijk om correspondentie tussen (de advocaat van) de Rabobank en de gemeente, in totaal 31 stukken. Uit vergelijking van deze stukken met de grotendeels onleesbaar gemaakte stukken die in de procedure zijn overgelegd, blijkt volgens Sotel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 382 aanhef en sub a) en sub c) Rv, zodat het arrest van dit hof van 27 januari 2004 herroepen dient te worden. Sotel verwijst hierbij met name naar een besprekingsverslag van 4 oktober 1999 (stuk 7), een concept voorovereenkomst (stuk 17), een brief van 1 augustus 2000 (stuk 18), een brief van 10 november 2000 (stuk 21) en een brief van 27 december 2000 (stuk 23).
De Rabobank betwist dat de thans overgelegde ongecensureerde stukken nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die aanleiding kunnen zijn voor herroeping als door Sotel gevorderd.
10.5
Sotel beroept zich op artikel 382 aanhef en sub a) en sub c) Rv. Zoals in het tussenarrest van 2 juli 2013 aangehaald, gaat het hierbij om de situatie dat het vonnis berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd (a) dan wel dat de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden (c). Bezien dient nu te worden of hetgeen Sotel in dit verband heeft aangevoerd, grond oplevert voor (gedeeltelijke) heropening van het geding op de voet van artikel 387 Rv. Het hof zal hiertoe genoemde stukken achtereenvolgens bespreken.
Stuk 7
10.6
In het gespreksverslag is als opmerking van de directeur van de Rabobank vermeld dat volgens hem economische eigendomsoverdracht aan Sotel mogelijk is. Volgens Sotel blijkt hier uit dat de Rabobank dit als een optie beschouwde. De Rabobank stelt dat die opmerking ten onrechte in het verslag is gekomen, aangezien haar directeur die niet heeft gemaakt. Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of de opmerking al dan niet (op die manier) is gemaakt. Ook indien het gespreksverslag op dit punt juist blijkt te zijn en van de kant van de Rabobank toen de bewuste opmerking is gemaakt, betekent dat nog niet dat daardoor sprake is van een situatie als bedoeld onder (a) en/of onder (c).
Dat economische eigendomsoverdracht als mogelijkheid ter sprake is geweest, is op zich geen nieuw gegeven en of dat (ook) op 4 oktober 1999 het geval is geweest, is niet van belang. Een reële optie is het immers nooit geweest.
Stuk 17
10.7
Volgens Sotel blijkt uit de concept voorovereenkomst van april/mei 2000 dat de Rabobank en de gemeente hebben samengespannen om Sotel buiten spel te zetten. Naar het oordeel van het hof blijkt dat er niet uit. In dit stuk worden kennelijk de posities van de verschillende betrokken partijen in kaart gebracht na de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 april 2000 op het beroep van de Rabobank tegen de besluiten inzake het voorkeursrecht van de gemeente, welke besluiten voor de Rabobank in de weg stonden aan het nakomen van haar verplichtingen jegens Sotel. Aan Sotel was tijdens de procedure die tot het arrest van 27 januari 2004 heeft geleid uit de niet gecensureerde stukken bekend dat de Rabobank en de gemeente sinds de vestiging van het voorkeursrecht met elkaar in gesprek waren over een mogelijke koopovereenkomst. Daarin past een dergelijk stuk, dat volgens de Rabobank overigens niet tot een voorovereenkomst heeft geleid. Een samenspanning om Sotel hoe dan ook buiten de deur te houden is er naar het oordeel van het hof niet in te lezen. In ieder geval betekent het beschikbaar komen van de ongecensureerde versie van dit stuk niet dat sprake is van een situatie als bedoeld onder (a) en/of (c).
Stuk 18
10.8
Uit de brief van de advocaat van de Rabobank aan de gemeente van 1 augustus 2000 haalt Sotel het volgende gedeelte aan:
Ik heb overigens van u begrepen dat mr B.A. Boer namens Sotel BV op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur een verzoek om informatie heeft ingediend inzake de onderhandelingen tussen uw gemeente en de Rabobank. U deelde mij mede dat de gemeente dit verzoek zal afwijzen.
Deze passage was evenwel ook al zichtbaar in het gecensureerde stuk dat beschikbaar was in de procedure die tot het arrest van 27 januari 2004 heeft geleid (het is immers door Sotel zelf als onderdeel 18 van prod. 4 bij mvg in dat geding overgelegd), zodat in zoverre in ieder geval geen sprake is van een situatie als bedoeld onder (a) en/of (c). Volgens Sotel blijkt uit de brief dat de Rabobank, nadat zij eerst de belangen van Sotel nog mede voor ogen had gehouden, meeging in de afspraken met de gemeente om het voorkeursrecht niet verder aan te vallen. Het hof kan Sotel hierin niet volgen. De aangehaalde passage betreft kennelijk een bevestiging van een mededeling van de kant van de gemeente. Een afspraak of toezegging is er niet, in ieder geval niet zonder meer, in te lezen. Ook voor zover deze brief nog niet zichtbaar was in het gecensureerde stuk, kan niet worden gezegd dat de brief informatie bevatte die meebrengt dat zich een situatie voordoet als bedoeld onder (a) en/of (c).
Stuk 21
10.9
Volgens Sotel blijkt uit de brief van de advocaat van de Rabobank aan de gemeente van 10 november 2000 dat de Rabobank invloed had op de omstandigheden die zij in de procedures inroept om haar beroep op overmacht te onderbouwen. Dat beroep heeft de Rabobank volgens Sotel valselijk gedaan aangezien zij de omstandigheden manipuleerde. Daardoor heeft de Rabobank het hof bedrogen, aldus Sotel.
Naar het oordeel van het hof kan aan deze brief niet een dergelijke conclusie worden verbonden. Blijkens de eerste bladzijde van de brief gaat het om een reactie van de Rabobank op een klaarblijkelijk onaangenaam verlopen overleg tussen de Rabobank en de gemeente en een aanduiding van de consequenties van het handelen van de gemeente voor de Rabobank. De brief past in het gecompliceerde onderhandelingstraject waarin de Rabobank terecht gekomen was na het niet tijdig afnemen door Sotel en het vestigen van het voorkeursrecht door de gemeente.
Dat de Rabobank en de gemeente een onderhandelingstraject waren ingegaan was Sotel reeds geruime tijd bekend. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat deze brief erop wijst dat de Rabobank in de procedure die heeft geleid tot het arrest van 27 januari 2004 een valse voorstelling van zaken heeft gegeven of aan het hof relevante informatie heeft onthouden. In ieder geval biedt de brief geen grond voor de stelling dat zich een situatie voordoet als bedoeld onder (a) en/of (c).
Stuk 23
10.1
De brief van de advocaat van de Rabobank van 27 december 2000 is het antwoord op een voorstel van de gemeente in haar brief van 22 december 2000 naar aanleiding van de hiervoor besproken brief van 10 november 2000. Uit de brieven van 22 en 27 december 2000 blijkt dat partijen het moeizaam geworden onderlinge overleg weer vlot hebben willen trekken, waarbij de gemeente zonder meer wilde vasthouden aan het voorkeursrecht dat zij had gevestigd en de Rabobank geen financiële schade wilde lijden door de eerdere verkoop aan Sotel die na de vestiging van het voorkeursrecht op losse schroeven was komen te staan. Voor deze correspondentie geldt verder hetzelfde als voor de brief van 10 november 2000: deze biedt geen grond voor de stelling dat zich een situatie voordoet als bedoeld onder (a) en/of (c).
10.11
Met betrekking tot de stukken waar Sotel met name naar heeft verwezen ter onderbouwing van haar stelling dat het arrest van 27 januari 2004 op grond van artikel 382 aanhef en sub a) en sub c) Rv herroepen dient te worden, komt het hof tot de slotsom dat deze stukken daarvoor geen grond bieden. Ook wanneer de hiervoor besproken stukken in onderling verband worden bezien en wanneer de overige oorspronkelijk gecensureerde stukken daarbij worden betrokken, is de conclusie geen andere. Dit betekent dat voor heropening van het geding geen grond bestaat en de vordering van Sotel tot herroeping wordt afgewezen. Bekrachtiging van het arrest van 27 januari 2004, zoals de Rabobank blijkens haar conclusie van antwoord wil, is niet aan de orde.
10.12
Sotel wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. De beide antwoordaktes van de Rabobank laat het hof voor haar eigen rekening, nu het beroep van de Rabobank op overschrijding van de termijn niet is gehonoreerd.

11.De uitspraak

Het hof:
wijst de vordering van Sotel tot herroeping van het arrest van dit hof van 27 januari 2004 af;
veroordeelt Sotel in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Rabobank begroot op € 4.713,= aan vast recht en op € 9.160,= aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, P.Th. Gründemann en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 maart 2014.