ECLI:NL:GHSHE:2014:829

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.136.513-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een facultatief verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2014, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de uitleg van een facultatief verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden. De appellante, [de vrouw], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, dat op 18 september 2013 is gewezen. In het incident dat aan het hof is voorgelegd, heeft [de vrouw] een incidentele vordering ingediend op grond van artikel 351 Rv, waarin zij stelt dat er sprake is van misbruik van recht en dat nieuwe omstandigheden aanleiding geven om het vonnis te heroverwegen.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor toewijzing van de incidentele vordering slechts plaats is indien er sprake is van misbruik van recht of nieuwe omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de uitspraak in eerste aanleg. [de vrouw] heeft aangevoerd dat de rechtbank de huwelijkse voorwaarden onjuist heeft uitgelegd en dat haar belang om te wachten met betalen zwaarder dient te wegen dan het belang van [de man] bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden die [de vrouw] aanvoert, niet als nieuwe omstandigheden kunnen worden aangemerkt, aangezien deze reeds bekend waren ten tijde van de procedure in eerste aanleg.

Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van [de man] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [de vrouw] om te wachten op een onherroepelijke beslissing in de hoofdzaak. De incidentele vordering van [de vrouw] is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor beraad partijen, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.136.513/01
arrest van 25 maart 2014
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. K.G.J. Verbong te Hoensbroek,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. R.F. Cohen te Sittard,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 oktober 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht gewezen vonnis van 18 september 2013 tussen appellante - [de vrouw] - als gedaagde en geïntimeerde - [de man] - als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/142141/HA ZA 09-841)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 oktober 2013 met productie;
- de memorie van grieven, tevens de memorie in het incident met producties;
- de antwoordmemorie in het incident met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv is plaats in geval van misbruik van recht, dan wel in geval een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft. Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.2.
Van misbruik van recht kan sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische misslag berust. Van een dergelijke misslag is slechts sprake indien die misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Een incident als het onderhavige mag immers niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. [de vrouw] voert hieromtrent aan dat de rechtbank artikel 9.1 van de notariële akte, in welke akte de huwelijkse voorwaarden zijn opgenomen, onjuist heeft uitgelegd. Het hof overweegt dat bij de uitleg van een dergelijke bepaling verschillende omstandigheden tegen elkaar moeten worden afgewogen, rekening houdend met de over en weer aangevoerde stellingen en verweren. De uitkomst van die afweging is over het algemeen niet direct evident. Van een misslag in de hiervoor bedoelde zin is dan ook geen sprake.
3.4.
[de vrouw] voert voorts aan dat haar belang om nog niets te hoeven betalen voordat in de hoofdzaak onherroepelijk is beslist zwaarder dient te wegen dan het belang van [de man] bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Zij voert onder meer aan dat zij als gevolg van de tenuitvoerlegging in een noodtoestand zal komen te verkeren. Zij is door de rechtbank veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [de man] van € 206.451,53. Dit bedrag zit volgens haar vast in de haar in eigendom toebehorende woning, die reeds vanaf 2009 te koop staat, maar ondanks bijstelling van de koopprijs nog altijd niet is verkocht. Daarnaast voert zij aan dat zij in financiële problemen zal raken doordat [de man] beslag heeft laten leggen op de woning. Volgens haar was ten tijde van de procedure in eerste aanleg niet bekend dat verkoop van de woning zo lang op zich zou laten wachten en dat de verkoopprijs zo ver zou dalen. De inleidende dagvaarding is echter reeds in 2009 uitgebracht en het eindvonnis is op 18 september 2013 gewezen, terwijl de woning volgens [de vrouw] reeds vanaf 2009 te koop staat. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat reeds in eerste aanleg duidelijk was dat de verkoop lange tijd in beslag zou nemen. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de waardedaling zich eerst na het eindvonnis in significante mate heeft ontwikkeld. Ook het beslag is reeds lopende de procedure in eerste aanleg gelegd. Aldus is in zoverre geen sprake van nieuwe omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen.
3.5.
[de vrouw] voert voorts aan dat sprake is van een reëel restitutierisico, nu volgens haar de kans bestaat dat [de man] naar Thailand emigreert, hetgeen [de man] betwist. Gesteld noch gebleken is dat dit restitutierisico nog niet bestond, althans nog niet bekend was ten tijde van de procedure in eerste aanleg. Aldus staat niet vast dat dit een nieuwe omstandigheid betreft die de rechtbank niet in haar beoordeling heeft kunnen betrekken. [de vrouw] heeft ten slotte aangevoerd dat zij heeft aangeboden zekerheid te stellen door [de man] een recht van tweede hypotheek te verstrekken, op welk aanbod [de man] niet is ingegaan. Ook hiervan is echter niet gebleken dat dit een nieuwe omstandigheid is die eerst is opgekomen nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen.
3.6.
Het hof is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het belang van [de man] bij tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder dient te wegen dan het belang van [de vrouw] om te wachten totdat in de hoofdzaak onherroepelijk is beslist. De incidentele vordering wordt afgewezen.
3.7.
[de vrouw] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het incident als hierna onder de beslissing te vermelden.
In de hoofdzaak
3.8.
De hoofdzaak wordt naar de rol verwezen voor beraad partijen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [de vrouw] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [de man] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,00 aan salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 8 april 2014 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 maart 2014.