ECLI:NL:GHSHE:2015:1074

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
HD200.153.600_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huwelijksvermogensrecht en erfrechtelijke aanspraken ex-echtgenote

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die in kort geding informatie vordert over erfrechtelijke aanspraken van zijn ex-echtgenote, [geïntimeerde]. De partijen waren gehuwd van 29 februari 1980 tot 27 augustus 2007 en waren gehuwd in gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 25 februari 2010 is de gemeenschap van goederen deels verdeeld. De rechtbank heeft in een eerder vonnis van 27 november 2013 bepaald dat [geïntimeerde] aan [appellant] een bedrag van € 261.006,14 moet betalen. [geïntimeerde] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, wat leidt tot een parallelle procedure onder zaaknummer HD 200.160.024.

De moeder van [geïntimeerde] is overleden op 7 februari 2008 en haar testament bevat bepalingen die relevant zijn voor de erfrechtelijke aanspraken. [appellant] vordert in het kort geding onder andere de afgifte van een brief van de advocaat van [geïntimeerde] en verbiedt haar om opnieuw beslag te leggen op zijn onroerende zaken. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot afgifte van de brief toegewezen, maar de overige vorderingen van [appellant] zijn afgewezen.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn vorderingen gewijzigd en het hof heeft de vorderingen beoordeeld. Het hof oordeelt dat de vordering tot afgifte van de brief niet toewijsbaar is, omdat [appellant] geen rechtmatig belang heeft. Het hof oordeelt verder dat het beslag dat door [geïntimeerde] is gelegd onrechtmatig is en dat de vordering tot opheffing van het beslag moet worden toegewezen. Ook wordt [geïntimeerde] verboden om opnieuw beslag te leggen totdat er een eindarrest is gewezen in de boedelverdelingsprocedure. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.153.600/01
arrest van 24 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te Malta,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. J.A.A. van der Weijst te Gemonde,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 juli 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 17 juni 2014, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/278709/KG ZA 14-302)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij brief van 21 januari 2015 door mr. Van der Weijst toegezonden producties, die [appellant] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;
  • het bericht van mr. Knottenbelt op H16-formulier d.d. 2 maart 2015.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.1.1.
Partijen zijn gehuwd geweest van 29 februari 1980 tot 27 augustus 2007. Zij waren gehuwd in gemeenschap van goederen.
Bij beschikking van 25 februari 2010 is de gemeenschap van goederen deels verdeeld; voor het overige is in de beschikking de wijze van verdeling vastgesteld. Bij vonnis van 27 november 2013 is de verdeling van de gemeenschap van goederen, voor zover deze nog niet was bepaald in de beschikking van 25 februari 2010, concreet vastgesteld.
De verdeling van de gemeenschap houdt onder meer in dat de tot de gemeenschap behorende onroerende zaken op Malta en in [plaats] alsmede de daarmee verbonden hypothecaire leningen worden toegedeeld aan [appellant]. Omdat de schulden de waarde van de onroerende zaken overtreffen heeft de rechtbank in het vonnis van 27 november 2013 [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] een bedrag van € 261.006,14 te betalen.
[geïntimeerde] is het met die beslissing niet eens en heeft hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep is bij dit hof aanhangig onder zaaknummer HD 200.160.024/01.
3.1.2.
De moeder van [geïntimeerde] is op 7 februari 2008, dus ná de ontbinding van het huwelijk van partijen, overleden. Haar testament bevat de volgende bepalingen (voor zover in het kader van dit kort geding van belang):
IV. ERFSTELLING I
Indien ten tijde van mijn overlijden mijn dochter [geïntimeerde] nog gehuwd is met de heer [appellant], dan wel inmiddels van hem is gescheiden maar haar vermogen op dat moment negatief is dan benoem ik tot mijn enige erfgename: mijn dochter, mevrouw [zus van geïntimeerde] voornoemd.
(…)
V. TWEETRAPSMAKING
Definities:
Tweetrapsmaking: Dit is een making onder een ontbindende voorwaarde en een daarbij aansluitende making onder opschortende voorwaarde, volgens welke het vermaakte of het onverteerde deel daarvan op het tijdstip van overlijden van de bezwaarde of op een eerder tijdstip ten deel zal vallen aan de verwachter indien deze het aangewezen tijdstip overleeft.
Making:
Ik bepaal dat de helft van hetgeen mijn dochter [zus van geïntimeerde] ingeval van erfstelling I, hierna ook te noemen: “bezwaarde”, van het uit mijn nalatenschap aan haar nagelatene, hierna ook te noemen: “het bezwaarde vermogen” in de gevallen waarop de ontbindende voorwaarde in werking treedt onverteerd zal hebben nagelaten, ten deel zal vallen aan mijn dochter [geïntimeerde], hierna ook te noemen: “de verwachter”.
Bepalingen
(…)
2.Inwerkingtreding van de ontbindende voorwaarde
De ontbindende voorwaarde is vervuld zodra:
(…)
- de verwachter mijn dochter [geïntimeerde] van de heer [appellant] is gescheiden en haar
vermogen alsnog positief is, dan wel te zijner tijd positief wordt.
Als de ontbindende voorwaarde is vervuld dan treedt de opschortende voorwaarde in werking. De verwachter is vanaf dat moment de rechthebbende tot het vermogen.
Door notaris mr. [notaris] is met betrekking tot de nalatenschap van de moeder van [geïntimeerde] op 16 juli 2010 een verklaring van erfrecht opgesteld met onder meer de volgende inhoud:
Uit een aan deze akte gehechte brief de dato één juli tweeduizend tien van Mr. [advocaat], advocaat, verbonden aan [advocatenkantoor], kantoorhoudende te [postcode] [plaats], [het adres], volgt dat het vermogen van [geïntimeerde], voornoemd, ten tijde van het overlijden van Erflaatster negatief was.
Erflaatster heeft derhalve als haar enige erfgename achtergelaten: haar dochter [zus van geïntimeerde], voornoemd.
3.1.3.
In het onderhavige kort geding vordert [appellant] onder meer de veroordeling van [geïntimeerde] tot afgifte van voormelde brief van mr. [advocaat] d.d. 1 juli 2010, dit op verbeurte van een dwangsom.
Verder vorderde hij in eerste aanleg de veroordeling van [geïntimeerde]:
- tot opheffing van het door [geïntimeerde] gelegde executoriaal beslag op de onroerende
zaken te [plaats] op verbeurte van een dwangsom;
- tot afgifte van een “Power of attorney” teneinde te komen tot overdracht van het aandeel
van [geïntimeerde] in de onroerende zaken op Malta, zulks op verbeurte van een dwangsom,
met bepaling dat in het geval van niet-nakoming van laatstgenoemde veroordeling het te
wijzen vonnis dezelfde kracht zal hebben;
- tot betaling van een bedrag van € 150.000,- als voorschot op de door haar te betalen
dwangsommen.
[appellant] vorderde daarnaast [geïntimeerde] te verbieden om, na opheffing van het beslag op de onroerende zaken in [plaats], opnieuw beslag op die onroerende zaken te leggen, dit op verbeurte van een dwangsom.
3.1.4.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellant] met betrekking tot de “Power of attorney” toegewezen, in die zin dat deze geen blanco volmacht betreft, behoudens wat betreft de dwangsommen. De vordering de opheffing van het executoriaal beslag betreffende is ingetrokken. Voor het overige heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
3.2.
[appellant] kan zich met (onderdelen van) het vonnis van de voorzieningenrechter niet verenigen en is in hoger beroep gekomen. De eerste grief betreft de afwijzing van de vordering tot afgifte van de brief van mr. [advocaat] van 1 juli 2010; de tweede grief betreft de afwijzing van het gevorderde verbod tot hernieuwde beslaglegging; de derde grief betreft de beslissing met betrekking tot de proceskosten en heeft voor het overige geen zelfstandige betekenis.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn vorderingen gewijzigd, allereerst bij memorie van grieven; nadien heeft hij bij brief van zijn advocaat van 21 januari 2015 zijn eis weer verminderd. Tegen de eiswijzigingen heeft [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt. Het hof zal recht doen op de gewijzigde vorderingen van [appellant].
3.3.
In hoger beroep dient door het hof, gelet op de grieven en de wijzigingen van eis, te worden beslist op de volgende vorderingen van [appellant] (samengevat):
a. a) de vordering tot afgifte van de brief van mr. [advocaat] van 1 juli 2010;
b) de vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] om het door haar gelegde (executoriaal) beslag onder Balansa Logistics B.V. op te heffen en opgeheven te houden;
c) de vordering om [geïntimeerde] te bevelen aan [appellant] informatie te verstrekken omtrent haar inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen;
d) de vordering om [geïntimeerde] te verbieden hernieuwd beslag te doen leggen op basis van beweerdelijke achterstand in partneralimentatie dan wel anderszins;
e) de vordering tot bepaling dat [geïntimeerde] een dwangsom zal verbeuren van € 5.000,- per dag ingeval van overtreding van voormelde veroordelingen met een maximum van
€ 100.000,- en met veroordeling van [geïntimeerde] om op straffe van lijfsdwang aan voormelde veroordelingen te voldoen;
f) de vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
Het hof zal deze vorderingen hierna achtereenvolgens beoordelen.
3.4.
ad a) de vordering tot afgifte van de brief van mr. [advocaat] van 1 juli 2010
3.4.1.
[appellant] stelt dat hij belang heeft bij afgifte van de brief van mr. [advocaat] met het oog op het verhaal van zijn vordering op [geïntimeerde] ingevolge het vonnis van de rechtbank inzake de boedelverdeling d.d. 27 november 2013. Hij betwist dat, zoals in de verklaring van erfrecht staat, het vermogen van [geïntimeerde] negatief zou zijn. Hij wijst erop dat de notaris zijn verklaring uitsluitend heeft gebaseerd op de (partijdige) brief van mr. [advocaat]. Verder voert hij aan dat de “onterving” van [geïntimeerde] geconstrueerd is om hem in zijn verhaalsmogelijkheden te dwarsbomen en hij meent dat [geïntimeerde] door géén aanspraak te maken op haar legitieme portie jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, of in ieder geval in strijd met de jegens hem in acht te nemen redelijkheid en billijkheid.
[appellant] stelt voorts dat [geïntimeerde] geen belang heeft om te weigeren hem de brief van mr. [advocaat] ter beschikking te stellen, te meer nu mr. [advocaat] eerder heeft verklaard dat aan [appellant] al een exemplaar van de brief ter beschikking is gesteld.
[appellant] beroept zich tevens op het bepaalde in artikel 843a Rv.
3.4.2.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen belang heeft bij afgifte van de brief. Zij betwist dat de verklaring van erfrecht onjuist zou zijn.
Volgens [geïntimeerde] is haar belang bij het weigeren de brief aan [appellant] af te geven, gelegen in de uitdrukkelijke wens van haar moeder dat [appellant] zich op geen enkele wijze met de afwikkeling van de nalatenschap mag bemoeien.
Dat de brief al eerder aan [appellant] ter beschikking zou zijn gesteld is volgens [geïntimeerde] onjuist. Weliswaar is dit door mr. [advocaat] gesteld, maar die mededeling berust op een misverstand.
3.4.3.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[appellant] stelt weliswaar dat hij belang heeft bij afgifte van de brief van mr. [advocaat], teneinde de juistheid te kunnen beoordelen van de verklaring van erfrecht (inhoudende dat het vermogen van [geïntimeerde] ten tijde van het overlijden van erflaatster negatief was), maar dit standpunt kan niet worden aanvaard. Dat de verklaring van erfrecht op dit punt onjuist zou kunnen zijn wordt door [appellant] volstrekt ontoereikend onderbouwd. In de boedelverdelingsprocedure stelt [appellant] zelf dat het vermogen van partijen ten tijde van de ontbinding van het huwelijk een omvangrijk negatief saldo vertoonde. Als uitvloeisel hiervan is [geïntimeerde] bij vonnis van 27 november 2013 veroordeeld om aan [appellant] een bedrag van € 261.006,14 te betalen.
[appellant] stelt weliswaar dat, als rekening gehouden wordt met het (mogelijke) erfdeel van [geïntimeerde] in de nalatenschap van haar moeder, het vermogen van [geïntimeerde] positief is, maar hij gaat daarbij voorbij aan het feit dat de aanwezigheid van een positief vermogen aan de zijde van [geïntimeerde] nu juist een ontstaansvoorwaarde is om te kunnen delen in de nalatenschap van erflaatster.
Of [geïntimeerde] al dan niet aanspraak had moeten maken op haar legitieme portie zoals [appellant] stelt is voor de beoordeling van de hier aan de orde zijnde vordering van [appellant] niet van belang. Vast staat immers dat [geïntimeerde] binnen de hiervoor geldende vervaltermijn van vijf jaar géén aanspraak op haar legitieme portie heeft gemaakt.
[appellant] heeft bij gelegenheid van het pleidooi bij het hof nog wel gesteld dat [geïntimeerde] de beschikking heeft gekregen over het saldo op de rekening bij de Volksbank in Duitsland met nummer [rekeningnummer] (met dien verstande dat zij dat saldo ingevolge de beschikking van de rechtbank van 25 februari 2010 met [appellant] moet delen), maar [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het hierbij om een gering bedrag ging en dat de rekening is opgeheven.
Door [appellant] is deze stelling onvoldoende betwist zodat het hof uitgaat van de juistheid daarvan.
3.4.4.
Naar het oordeel volgt uit het voorgaande dat enig rechtmatig belang van [appellant] bij de afgifte van de brief van mr. [advocaat] ontbreekt. Reeds om die reden faalt ook het beroep van [appellant] op artikel 843a Rv.
3.4.5.
De conclusie is dat de hier bedoelde vordering van [appellant] terecht door de voorzieningenrechter is afgewezen en dat grief 1 van [appellant] faalt.
3.5.
ad b) de vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] om het door haar gelegde (executoriaal) beslag onder Balansa Logistics B.V. op te heffen en opgeheven te houden.
3.5.1.
[geïntimeerde] heeft op 29 juli 2014 executoriaal derdenbeslag doen leggen onder Balance Logistics B.V. Volgens het proces-verbaal van beslaglegging (productie 5 bij memorie van grieven) is dat beslag gelegd voor een vordering van [geïntimeerde] in hoofdsom groot € 40.193,77. Aanvankelijk stelde [geïntimeerde] dat de vordering betrekking had op achterstallige partneralimentatie, maar bij gelegenheid van het pleidooi bij het hof is gebleken dat de vordering deels betrekking heeft op de helft van de afkoopwaarde van de levensverzekering bij Allianz, te weten € 27.542,73, welk bedrag [appellant] aan [geïntimeerde] dient te betalen ingevolge de beschikking van de rechtbank d.d. 25 februari 2010, en voor het overige op partneralimentatie die [appellant] volgens [geïntimeerde] nog aan haar verschuldigd is.
3.5.2.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat het beslag ten onrechte is gelegd omdat hij van zijn kant een aanzienlijk grotere vordering op [geïntimeerde] heeft, namelijk het genoemde bedrag van € 261.006,14 ingevolge het vonnis van de rechtbank d.d. 27 november 2013. Omdat hij jegens [geïntimeerde] een beroep op verrekening heeft gedaan zijn, volgens [appellant], de vorderingen van [geïntimeerde] op hem – indien al juist – door verrekening teniet gegaan.
3.5.3.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[geïntimeerde] stelt een vordering op [appellant] te hebben van € 40.193,77. Daartegenover staat echter een tegenvordering van [appellant] van € 261.006,14 ingevolge het vonnis van de rechtbank d.d. 27 november 2013. Weliswaar is dit vonnis niet onherroepelijk, maar zolang niet in hoger beroep anders is beslist, dient van deze vordering van [appellant] op [geïntimeerde] te worden uitgegaan. [appellant] heeft zich beroepen op verrekening en hij heeft in verband met zijn vordering op [geïntimeerde] executoriaal loonbeslag onder de werkgever van [geïntimeerde] laten leggen, dit tot aan de beslagvrije voet (productie 12 bij de brief van de advocaat van [appellant] d.d. 21 januari 2015). [1]
Onder deze omstandigheden moet het door [geïntimeerde] gelegde beslag onder Balansa Logistics B.V. als onrechtmatig jegens [appellant] worden aangemerkt, zodat de vordering tot opheffing van het beslag dient te worden toegewezen.
3.6.
ad c) de vordering om [geïntimeerde] te bevelen aan [appellant] informatie te verstrekken omtrent haar inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen.
3.6.1.
[appellant] vordert, met het oog op een onderzoek naar de mogelijkheden van verhaal op [geïntimeerde], [appellant] te veroordelen aan hem informatie te verstrekken omtrent haar inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen.
3.6.2.
Deze vordering is niet toewijsbaar. Niet alleen heeft [appellant] bij zijn vordering geen rechtmatig belang: uit de boedelverdelingsprocedure is hem bekend wat de vermogenspositie van [geïntimeerde] is: het aandeel van [geïntimeerde] in het huwelijkse vermogen vertoont, gelet op het vonnis van de rechtbank d.d. 27 november 2013, een omvangrijk negatief saldo.
Ook haar inkomenssituatie is aan [appellant] bekend: hij heeft loonbeslag doen leggen onder de werkgever van [geïntimeerde] en hij heeft van de werkgever een verklaring omtrent het inkomen van [geïntimeerde] ontvangen.
Hierbij komt dat artikel 843a Rv, op welk artikel [appellant] zich op beroept, geen algemeen inzagerecht biedt: een partij kan slechts aanspraak maken op inzage van met name genoemde stukken, indien hij daarbij een rechtmatig belang heeft.
Aan geen van deze criteria is voldaan.
3.7.
ad d) de vordering om [geïntimeerde] te verbieden hernieuwd beslag te doen leggen op basis van beweerdelijke achterstand in partneralimentatie dan wel anderszins.
3.7.1.
Het hof begrijpt uit de stellingen van [geïntimeerde] dat zij – naast de hiervoor genoemde vordering op [appellant] in verband met de afkoop van de levensverzekering bij Allianz – een vordering op [appellant] pretendeert in verband met door hem verschuldigde partneralimentatie en dat zij zich in verband met die vordering op vermogensbestanddelen van [appellant] wenst te verhalen.
Blijkens mededelingen van partijen bij gelegenheid van het pleidooi bij het hof bedraagt de alimentatieverplichting van [appellant] circa € 300,- per maand.
Naar het oordeel van het hof dient, gelet op de omvang van deze alimentatieverplichting en gelet op de omvang van de tegenvordering van [appellant] ingevolge het vonnis van de rechtbank d.d. 27 november 2013, een eventueel nieuw executoriaal beslag van [geïntimeerde] op vermogensbestanddelen van [appellant] als onrechtmatig worden aangemerkt zolang die tegenvordering van [appellant] niet door een andersluidende beslissing in hoger beroep wordt vernietigd.
3.7.2.
Gelet op het voorgaande zal het hof het door [appellant] gevorderde verbod toewijzen met dien verstande dat dit verbod geldt totdat door het hof in de boedelverdelingsprocedure met zaaknummer HD 200.160.024 eindarrest wordt gewezen.
3.8.
ad e) de vordering tot bepaling dat [geïntimeerde] een dwangsom zal verbeuren van
€ 5.000,- per dag ingeval van overtreding van de gevraagde veroordelingen met een maximum van € 100.000,- en met veroordeling van [geïntimeerde] om op straffe van lijfsdwang aan de veroordelingen te voldoen.
3.8.1.
[appellant] vordert dat de door het hof uit te spreken veroordelingen zullen worden versterkt met een dwangsom en met lijfsdwang
3.8.2.
Deze vordering van [appellant] is in zoverre toewijsbaar dat het hof aan de hiervoor vermelde veroordelingen van [geïntimeerde] een dwangsom zal verbinden van € 1.000,- voor iedere dag dat [geïntimeerde] na betekening van dit arrest in strijd handelt met een van de voormelde veroordelingen, dit met een maximum van € 100.000,-.
3.8.3.
het hof ziet geen grond om dit arrest uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren. Ingevolge artikel 587 Rv is een rechterlijke uitspraak slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt.
Tot op heden heeft [geïntimeerde] zich gehouden aan rechterlijke uitspraken op verbeurte van een dwangsom die zijn gedaan naar aanleiding van door haar gelegde beslagen ten laste van [appellant]. Er is onvoldoende grond om aan te nemen dat [geïntimeerde] zich niet zal houden aan de hierna uit te spreken veroordelingen op verbeurte van een dwangsom.
Reeds om die reden is de vordering van [appellant] op dit punt niet toewijsbaar.
3.9.
ad f) de vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.9.1.
Het hof ziet geen grond om op het punt van de proceskosten anders te beslissen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. De derde grief van [appellant] faalt in zoverre.
3.10.
[appellant] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden. Dat bewijsaanbod wordt door het hof gepasseerd. Niet alleen zijn door [appellant] geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die, mits toegewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, maar bovendien heeft te gelden dat in een kort geding geen plaats is voor een uitgebreid feitenonderzoek bijvoorbeeld door middel van het horen van getuigen.
3.11.
De conclusie is dat het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
De gewijzigde vorderingen in hoger beroep zijn toewijsbaar op het punt van de opheffing van het onder Balansa Logistics B.V. gelegde beslag en wat betreft het gevorderde verbod opnieuw beslag te leggen.
3.12.
Het hof zal ook de kosten van het hoger beroep compenseren nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [geïntimeerde] om het op 29 juli 2014 onder Balansa Logistics B.V. gelegde beslag op te heffen en opgeheven te houden en bepaalt dat [geïntimeerde] een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- voor iedere dag dat [geïntimeerde] na betekening van dit arrest in strijd handelt met deze veroordeling, dit met een maximum van € 100.000,-;
verbiedt [geïntimeerde] om ten laste van [appellant] hernieuwd beslag te leggen, met dien verstande dat dit verbod geldt totdat door het hof in de boedelverdelingsprocedure met zaaknummer HD 200.160.024 eindarrest wordt gewezen en bepaalt dat [geïntimeerde] een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- voor iedere dag dat [geïntimeerde] na betekening van dit arrest in strijd handelt met een van dit verbod, dit met een maximum van € 100.000,-;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 maart 2015.
griffier rolraadsheer

Voetnoten

1.Ik vermeld dit met het oog op artikel 6:135 BW