ECLI:NL:GHSHE:2015:1159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
20-001611-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen na onderzoek naar consignatieovereenkomst en ongeloofwaardige verklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van witwassen en kreeg een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, en de pleitnota van de raadsman, die vrijspraak bepleitte.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het niet te verenigen was met de beslissing die het hof heeft genomen. De tenlastelegging betrof het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 60.000,--, dat voortvloeide uit een consignatieovereenkomst die de verdachte had gesloten met een vertegenwoordiger van een handelsmaatschappij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende wettige bewijsmiddelen had om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring van de verdachte werd als ongeloofwaardig beschouwd, maar het hof oordeelde dat dit op zichzelf niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.

Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte de kunstwerken van Joan Miró niet in zijn bezit had gehad en deze niet aan de vertegenwoordiger had overgedragen met het doel deze te verkopen. De enkele omstandigheid dat de vertegenwoordiger betrokken was bij valse consignatieovereenkomsten, was niet voldoende om de overeenkomst met de verdachte als vals te beschouwen. Daarom sprak het hof de verdachte integraal vrij van het ten laste gelegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001611-09
Uitspraak : 2 april 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 21 april 2009 (ECLI:NL:RBMAA:2009:BI3159) in de strafzaak met parketnummer 03/703850-07 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [datum in het jaar] 1973,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van medeplegen van witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu dat niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 april 2005 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (van in totaal ongeveer € 60.000,--), welk(e) hoeveelhe(i)d(en) geld voortvloeide(n) als opbrengst uit/resultaat van een consignatieovereenkomst door hem, verdachte, op 12 april 2005 gesloten met [A] in diens hoedanigheid van vertegenwoordiger van [handelsmaatschappij], de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, was/waren of wie voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en) dat voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 april 2005 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (van in totaal ongeveer € 60.000,--), welk(e) hoeveelhe(i)d(en) geld voortvloeide(n) als opbrengst uit/resultaat van een consignatieovereenkomst door hem, verdachte, op 12 april 2005 gesloten met [A] in diens hoedanigheid van vertegenwoordiger van [handelsmaatschappij], de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, was/waren of wie voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) redelijkerwijs moeste(n) vermoeden dat voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Integrale vrijspraak
De voorliggende verdenking dat de verdachte een geldbedrag van ongeveer € 60.000,-- heeft witgewassen, komt voort uit een tijdens de doorzoeking van verdachtes woning gevonden consignatieovereenkomst. Volgens die overeenkomst zou de verdachte opdracht hebben gegeven aan de besloten vennootschap [handelsmaatschappij], vertegenwoordigd door medeverdachte [A], om zes kunstwerken van Joan Miró te verkopen. Van deze [A] is uit onderzoek bekend geworden dat hij in kunst handelde, dat hij in dat verband vaker consignatieovereenkomsten aanging en dat een aantal van die overeenkomsten vals was. Zo heeft medeverdachte [B] ten aanzien van de door hem met [A] gesloten consignatieovereenkomst verklaard dat die vals is: anders dan die overeenkomst vermeldt, heeft hij de kunstwerken nooit in zijn bezit gehad en ook nooit aan [A] overgedragen.
De bedoeling van [B] was om zwart geld een legale status te geven. [B] wist, zo heeft hij verklaard, dat [A] mensen die zwart geld bezaten behulpzaam was geweest; om die reden heeft hij [A] benaderd.
Dat van een dergelijke witwasconstructie ook sprake is geweest in het geval van de verdachte, wordt door het openbaar ministerie en de rechtbank bewezen geacht, zo begrijpt het hof, gelet op de vast te stellen witwasconstructie in andere gevallen en de ongeloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte omtrent de wijze waarop hij de kunstwerken van Miró zou hebben verkregen en zou hebben overgedragen.
Het hof stelt voorop dat, hoewel de verklaring van de verdachte zeer te denken geeft, eerst zal moeten worden bezien of voldoende wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat een ongeloofwaardige verklaring op zichzelf niet aan het bewijs kan bijdragen; dat is pas mogelijk indien die verklaring ook als kennelijk leugenachtig te bestempelen is. Bewijsmateriaal dat een dergelijke conclusie zou kunnen rechtvaardigen, is naar het oordeel van het hof niet voorhanden.
Het hof is bovendien van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [A] met anderen valse consignatieovereenkomsten heeft gesloten, nog niet betekent dat ook de met de verdachte gesloten consignatieovereenkomst vals is. Dat klemt temeer omdat vast staat dat [A] in die periode wel degelijk in kunst handelde.
Het hof komt daarom tot de conclusie dat het voorhanden bewijs tekortschiet om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte de kunstwerken van Miró niet in zijn bezit heeft gehad en evenmin aan [A] heeft overgedragen met het doel die te verkopen, zoals de consignatieovereenkomst vermeldt. Het hof komt daarom niet toe aan beantwoording van de vraag of het al dan niet de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Een en ander betekent dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 2 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.