Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger 2 van de stichting].
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op (naar het hof begrijpt:)
- het v-formulier d.d. 24 februari 2015 van de advocaat van de moeder met bijlagen;
- de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnota.
3.De beoordeling
- Er wordt ten onrechte gesteld dat de moeder [minderjarige] niet zou laten deelnemen aan stage en buitenschoolse activiteiten, waardoor [minderjarige] niet zou kunnen doorstromen naar het laatste leerjaar. De moeder ondersteunt de deelname van [minderjarige] aan buitenschoolse activiteiten. [minderjarige] wil in januari 2015 stage gaan lopen in het grimeren en doorloopt ook nu een maatschappelijke stage bij haar leraar Duits voor wie zij tekeningen maakt. Verder heeft [minderjarige] vanuit school meegedaan aan een paintballactiviteit en aan een kersttoneelstuk. De moeder wijst erop dat [minderjarige] goede schoolresultaten behaalt.
- Ten tweede wordt ten onrechte gesteld dat, omdat het traject bij Blixembosch is stopgezet door de moeder, [minderjarige] geen verdere behandeling en therapie zal krijgen om zelfstandig te leren lopen. [minderjarige] is al sinds 24 januari 2014 in behandeling bij [fysiotherapeute], verbonden aan Fysiotherapie [vestigingsplaats]. De rolstoel wordt niet meer gebruikt en [minderjarige] gebruikt een rollator voor langere afstanden en krukken voor korte afstanden.
- Verder wordt ten onrechte gesteld dat [minderjarige] geen eigen mening zou hebben en dat de moeder [minderjarige] haar vrijheid zou ontnemen en daarmee ook de kans voor [minderjarige] om zich vrij te ontwikkelen. [minderjarige] onderneemt voor haar leeftijd normale activiteiten met haar vrienden en vriendinnen en zij krijgt voldoende vrijheid. Voorts voert de moeder hieromtrent aan dat zij naar [minderjarige] toe niet zo bepalend is als men vermoedt. [minderjarige] kan goed haar mening verwoorden en de moeder luistert hiernaar en neemt [minderjarige]’s mening mee in haar overweging.
- Tot slot wordt ten onrechte gesteld dat de moeder [minderjarige] zou laten bellen met instanties en dat [minderjarige] hierdoor te zeer wordt belast met zaken, bestemd voor volwassenen. [minderjarige] heeft wel eens uit eigen beweging gebeld. De moeder stelt dat er voldoende hulpverlening binnen een vrijwillig kader bij de moeder is betrokken om haar te ondersteunen wanneer zij vragen heeft aan instanties, zodat dit niet langer iets is waarover [minderjarige] zich zorgen hoeft te maken.