ECLI:NL:GHSHE:2015:1212

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
HR 200.164.764-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregeling wegens ontstaan bovenmatige schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 4 februari 2015 de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub d van de Faillissementswet, omdat de appellante nieuwe, bovenmatige schulden had laten ontstaan. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.C.R. de Lyon, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling onverkort van toepassing te verklaren, dan wel om de looptijd te verlengen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2015 heeft het hof kennisgenomen van de omstandigheden van de appellante, waaronder haar persoonlijke situatie en de reden voor het ontstaan van de nieuwe schulden. De appellante had haar woning moeten verlaten vanwege bedreigingen door haar ex-vriend, wat leidde tot dubbele woonlasten en een huurachterstand. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het ontstaan van de nieuwe schulden niet aan haar kan worden toegerekend. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een nieuwe, bovenmatige schuld heeft laten ontstaan, en dat deze tekortkoming haar kan worden verweten.

Het hof heeft de argumenten van de appellante, waaronder haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te verlengen en de omstandigheden die hebben geleid tot de nieuwe schulden, zorgvuldig gewogen. Desondanks heeft het hof geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellante tussentijds dient te worden beëindigd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 31 maart 2015
Zaaknummer : HR 200.164.764/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/12/12/182 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.C.R. de Lyon.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 februari 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair de schuldsaneringsregeling onverkort van toepassing te verklaren en de looptijd te verlengen met de maximale duur, subsidiair de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub d en daarbij te bepalen dat het ontstaan of onbetaald laten van de nieuwe bovenmatige schulden haar niet kan worden toegerekend.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. De Lyon;
  • de heer [de bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [de beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te
noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 8 oktober 2014 en 28 januari 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 27 februari 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 12 maart 2015;
- de ter zitting door de advocaat van [appellante] overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat deze bewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 5 juni 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 15 juli 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellante] bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank constateert dat schuldenaar haar verplichtingen geruime tijd niet is nagekomen. (…)
Inmiddels lijkt schuldenaar haar leven weer redelijk op orde te hebben en komt ze haar verplichtingen weer naar behoren na. Er is echter nog wel sprake van een nieuwe, bovenmatige, schuld van € 5.526,25. (…)
Hoewel de schuldenaar heeft aangegeven dat zij er alles aan wil doen om deze schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen is de rechtbank van oordeel dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de nieuw ontstane schuld binnen de (maximaal verlengde) looptijd van de regeling kan aflossen. Zij heeft weliswaar een plan opgesteld om door middel van een verlenging van de looptijd deze schulden in te lopen doch niet aannemelijk is dat aflossing van de schuld mogelijk is zonder een ontoelaatbare vermindering van de voor het kind bestemde financiële middelen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij haar beoordeling heeft nagelaten (voldoende) acht te slaan op haar persoonlijke omstandigheden. [appellante] is immers op 4 januari 2014 ten gevolge van bedreigingen en mishandeling door haar ex-vriend en tevens vader van haar kind uit haar woning te [plaats] gevlucht en zij heeft, omdat haar ex-vriend nog regelmatig in omgeving van deze woning verbleef, deze woning niet leeg kunnen halen zodat zij ook haar huur niet terstond kon opzeggen. De huur is uiteindelijk eerst per 10 juni 2014 opgezegd. [appellante] heeft in de periode van 4 januari 2014 tot 10 juni 2014, nu zij opvang had in [woonplaats], echter wel dubbele woonlasten gehad waarbij zij de huur van de woning in [plaats] niet heeft voldaan. De verhuurder stelt [appellante] thans aansprakelijk voor de huurachterstand alsmede voor het herstel aan de voordeur van die betreffende woning die door haar ex-vriend is vernield en het terugbrengen van de woning in de oude staat. [appellante] is evenwel van mening dat het ontstaan en onbetaald laten van deze totale schuld aan de verhuurder haar evenwel niet kan worden toegerekend. Voorts stelt [appellante] dat haar beschermingsbewindvoerder meent dat, anders dan door de rechtbank is overwogen, voor het aflossen van schulden en voor de dagelijkse gang van zaken in het gezin het soms noodzakelijk is om gelden te gebruiken die bestemd zijn voor het kind. Tot slot stelt [appellante] met het oog op de tienjaarstermijn wel degelijk belang te hebben bij een antwoord op de vraag of de nieuwe bovenmatige schuld haar al dan niet is toe te rekenen. Een uitzondering om binnen de tienjaarstermijn alsnog tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten is immers dat de eerdere toepassing van deze regeling is beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub d Fw om redenen die de schuldenaar niet zijn toegerekend.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] heeft een voorstel gemaakt om de schuld aan de woningbouwvereniging af te lossen. Hierbij gaat zij uit van een maximale verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling zodat deze termijn, te rekenen vanaf maart 2015, nog 27 maanden, en derhalve tot en met juni 2017, zal duren. De beschermingsbewindvoerder heeft hiertoe op de beheerrekening een bedrag van € 1.000,00 gereserveerd en een liefdadigheidsinstelling is bereid om een gift van € 800,00 te verstrekken. Het restantbedrag, zijnde € 5.526,25 minus € 1.000,00 minus € 800,00 is
€ 3.726,25 kan alsdan worden afgelost in 27 maandelijkse termijn van € 66,00 en 9 kwartaaltermijnen van € 230,00.
3.7.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De huidige boedelstand is € 1.604,82. Na de zitting bij de rechtbank op 8 oktober 2014 heeft de bewindvoerder niets meer van [appellante] vernomen, wel van haar beschermingsbewindvoerder. Voorts merkt de bewindvoerder op dat, hoewel het vonnis van 4 februari 2015 stelt dat [appellante] haar sollicitatieverplichting nakomt, hij na 5 december 2014 geen informatie meer van haar heeft ontvangen. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat hij niet weet of er na de laatste zitting bij de rechtbank nog nieuwe schulden zijn ontstaan.
3.8.
De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen ter zitting in hoger beroep gemotiveerd gehandhaafd.
3.9.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep gesteld dat het vanwege het feit dat de ex-partner van [appellante] iedereen die zich in de voormalige woning van [appellante] te [plaats] begaf bedreigde voor [appellante], nog los van de hieraan verbonden kosten, alleen al om die reden onmogelijk was om de woning (in een eerder stadium) te (laten) ontruimen waarmee de huurovereenkomst eerder had kunnen worden opgezegd dan thans het geval is geweest.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een nieuwe, en daarbij bovendien bovenmatige, schuld heeft laten ontstaan. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat deze nieuwe, bovenmatige schuld [appellante] niet kan worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Het hof acht het weliswaar voorstelbaar dat [appellante] op het moment dat zij de door haar gehuurde woning ontvluchtte niet in staat was om deze woning terstond, of althans op zeer korte termijn, te ontruimen zodat zij haar huurovereenkomst kon beëindigen, maar acht het daarentegen onvoldoende aannemelijk dat [appellante] gedurende de relatief lange periode vanaf het moment dat zij haar woning op 4 januari 2014 verliet tot aan het moment dat zij de huurovereenkomst van deze woning op 10 juni 2014 beëindigde niet in staat is geweest om haar woning op enig moment te kunnen (laten) ontruimen en aldus de huurovereenkomst in een eerder stadium op had kunnen zeggen dan thans het geval is gebleken, hetgeen zou hebben geresulteerd in een (wellicht aanzienlijk) lagere nieuwe schuld. Het hof merkt hierbij nog op dat [appellante] het door haar gestelde, dat de verhuurder haar te kennen zou hebben gegeven dat zij haar huurovereenkomst pas kon opzeggen nadat de woning ontruimd was, niet middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins voldoende aannemelijk heeft weten te maken.
3.10.3.
Nu deze geconstateerde tekortkoming [appellante] kan worden verweten acht het hof voorts geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen. Daarbij komt dat, nu deze geconstateerde tekortkoming [appellante] kan worden verweten, het hof bovendien geen enkele aanleiding ziet om, zoals door [appellante] subsidiair is verzocht, op grond van artikel 350 lid 3 sub d te bepalen dat het ontstaan of onbetaald laten van deze nieuwe bovenmatige schuld haar niet kan worden toegerekend.
3.10.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, P.J.M. Bongaarts en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.