ECLI:NL:GHSHE:2015:1215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
HR 200.164.918-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling wegens verwijtbare tekortkomingen van de saniet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Limburg had eerder op 10 februari 2015 geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank en constateert dat [appellant] in hoger beroep heeft verzocht om vernietiging van dit vonnis en om alsnog de schone lei te verlenen, dan wel om verlenging van de schuldsaneringsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2015 zijn zowel [appellant] als zijn bewindvoerder gehoord. De bewindvoerder heeft aangegeven dat [appellant] na het arrest van 15 oktober 2013 geen contact meer met hem heeft opgenomen, wat de uitvoering van de schuldsaneringsregeling ernstig heeft bemoeilijkt. De beschermingsbewindvoerder heeft eveneens verklaard dat er nauwelijks contact was met [appellant], wat leidde tot een gebrek aan ondersteuning en begeleiding. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet aan zijn kernverplichtingen heeft voldaan en dat hij verwijtbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft de argumenten van [appellant] in hoger beroep overwogen, waaronder zijn stelling dat hij onvoldoende ondersteuning heeft ontvangen en dat hij niet in staat is om zijn administratie bij te houden. Echter, het hof oordeelt dat de tekortkomingen aan [appellant] kunnen worden verweten en dat hij onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de geboden hulp. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd zonder toekenning van de schone lei. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 31 maart 2015
Zaaknummer : HR 200.164.918/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/93 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A. Cinar.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 februari 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hem primair alsnog de schone lei te verlenen, subsidiair de schuldsaneringsregeling met één jaar te verlengen, althans een zodanig beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. N.B.E. van Kan, waarnemend voor mr. Cinar en mevrouw G. Dogruyol, beëdigd tolk;
- de heer [de bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
Mevrouw [de beschermingsbewindvoerder], hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 3 maart 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 20 februari 2015;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 16 maart 2015;
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder in haar brief van 16 maart 2015 naar voren is gebracht blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 7 februari 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 3 september 2013 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, waarna bij arrest van dit hof d.d. 15 oktober 2013 is de schuldsaneringsregeling weer van toepassing verklaard.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Uit de verslaglegging van de bewindvoerder blijkt echter dat de saniet thans wederom niet aan zijn kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling voldoet. De beschermingsbewindvoerder heeft aangevoerd dat de communicatie met de saniet moeizaam verloopt. Zo heeft hij na het door het hof gewezen arrest niet meer van de saniet vernomen. De saniet heeft geen contact meer met hem gezocht, in weerwil van daartoe gedane verzoeken. (…)
De beschermingsbewindvoerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij van de Turkssprekende maatschappelijk werker van de gemeente had begrepen dat ook deze niets meer van saniet had vernomen, waarna de hulp is beëindigd. Ook met haar zoekt de saniet geen contact. (…)
De advocaat van saniet benadrukt ter zitting dat hij de indruk heeft dat saniet niet alles voldoende begrijpt. (…)
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de saniet had gelegen zorg te dragen voor een goede uitvoering van de schuldsanering. De saniet heeft daar geen uitvoering aan gegeven.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt vast dat het eindverslag van de bewindvoerder niet wordt onderbouwd door onderliggende stukken. Voorts is [appellant] van mening dat hij wel heeft voldaan aan zijn verplichtingen, maar dat hij, na het wegvallen van zijn brugconsulente, nog steeds onvoldoende wordt ondersteund door hulpverleners. Tot slot benadrukt [appellant] dat hij psychosociale problemen heeft, zijn eigen administratie niet kan bijhouden en dat zijn advocaat, hoewel dat niet zijn taak is, op dit moment tracht om een baan voor hem te vinden.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Reeds ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling was bekend dat [appellant] niet in staat zou zijn om zonder hulp van derden aan zijn verplichtingen te voldoen. Door het plotseling wegvallen van zijn brugconsulent is het dan ook fout gegaan en fout blijven gaan; de gemeente heeft niet gezorgd voor vervanging of een passend alternatief. Voorts stelt [appellant] dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en dat dit er bij gebreke van de juiste hulpverlening toe leidt dat hij niet regelmatig informatie kan verstrekken. Van onwil is daarbij echter geen sprake, wel van onmacht. Daarbij komt dat de psycholoog en begeleiding die hem zijn aangeboden er niet gekomen zijn omdat de beschermingsbewindvoerder van [appellant] hiervoor geen geld beschikbaar heeft gesteld, waarbij de heer [begeleider van appellant], die zich bereid had verklaard om [appellant] te begeleiden, zelfs het gevoel kreeg dat hij werd tegengewerkt. Voorts heeft [appellant] aangegeven dat het psychische gezien al zeker zeven jaar niet goed met hem gaat. [appellant] sluit zich naar eigen zeggen af voor brieven die hij ontvangt, beschrijft zichzelf als paranoïde, komt nauwelijks de deur nog uit en heeft het idee dat, waar hij ook voor hulp aanklopt, hij geen gehoor vindt en soms zelfs wordt tegengewerkt.
3.7.
De bewindvoerder heeft bij brief van 20 februari 2015 het arrest van dit hof d.d. 15 oktober 2013, de verslagen ex artikel 318 Fw no. 5, 6 en 7, de crediteurenlijst en twee van zijn brieven aan de saniet overgelegd.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellant] na het arrest van dit hof d.d. 15 oktober 2013 op geen enkele wijze meer contact met hem heeft opgenomen. Daarbij komt dat de bewindvoerder van mening is dat de aanwezigheid van een tolk bij de zitting in hoger beroep een verkeerd beeld geeft van de mate waarin [appellant] de Nederlandse taal machtig is. [appellant] kan volgens de bewindvoerder, zij het niet perfect, in het Nederlands communiceren; [appellant] heeft per slot van rekening ook in Nederland een uitkering aan weten te vragen en hij woont hier ook al geruime tijd. De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei te beëindigen dan ook gemotiveerd gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat het, zeker gezien het feit dat dit hof bij arrest van 15 oktober 2013 nog eens uitdrukkelijk uiteen heeft gezet wat er in het kader van de schuldsaneringsregeling van hem werd verwacht, nadrukkelijk op de weg van [appellant] heeft gelegen om zorg te dragen voor een goede uitvoering van de schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft dit echter, en naar het oordeel van het hof verwijtbaar, nagelaten. Uit de verslaglegging van de bewindvoerder en uit hetgeen door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken is gesteld, blijkt dat [appellant] na voornoemd arrest van dit hof nimmer meer contact met de bewindvoerder heeft opgenomen, de schriftelijke verzoeken hiertoe van de bewindvoerder ten spijt. Daardoor is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op hem rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Daarbij komt dat de beschermingsbewindvoerder bij brief van 16 maart 2015 heeft verklaard dat ook zij, nadat de hulpverlening vanuit de gemeente Maastricht was gestopt, nauwelijks tot geen contact meer met [appellant] heeft gehad en dat de Turkssprekende maatschappelijk werker van de gemeente Maastricht de hulp heeft beëindigd nu [appellant] ook met haar geen contact heeft gezocht. Voorts blijkt uit de brief van de gemeente Maastricht d.d. 7 januari 2014 dat [appellant] onvoldoende coöperatief is en tot twee keer toe niet verscheen op een oproep voor een doelmatigheidscontrole.
3.9.3.
Het hof is op grond van het vorengaande dan ook van oordeel dat het [appellant], anders dan door hem is gesteld, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet aan (aan)geboden hulp, ondersteuning en begeleiding heeft ontbroken en dat het daarbij [appellant] in ernstige mate valt te verwijten dat hij, onder meer door het bij herhaling verzuimen om met zijn hulpverleners en begeleiders contact op te nemen, van deze hulp geen, of althans onvoldoende gebruik heeft gemaakt. De gevolgen hiervan dienen naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van [appellant] te komen. Het hof stelt dan ook vast dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waarbij het hof geen aanleiding ziet om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Nu de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof voorts geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, P.J.M. Bongaarts en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.