ECLI:NL:GHSHE:2015:1253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
HD200.111.834_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst en bewijsopdracht tussen MRO-nieuw en [geïntimeerde]

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van MAG 45 B.V. (hierna: MRO-nieuw) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. MRO-nieuw vordert betaling van een bedrag van € 19.753,68 van [geïntimeerde], die goederen had besteld bij de failliete MRO Industries Nederland B.V. (MRO-oud). De rechtszaak is gestart na een dagvaarding op 7 augustus 2012, en betreft een koopovereenkomst die volgens MRO-nieuw tot stand zou zijn gekomen na het faillissement van MRO-oud. De rechtbank had eerder geoordeeld dat MRO-nieuw niet in het bewijs was geslaagd dat er een koopovereenkomst was gesloten met [geïntimeerde].

Het hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat MRO-nieuw bewijs moet leveren van de stelling dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Het hof heeft de grieven van MRO-nieuw tegen de eerdere afwijzing van de vordering gezamenlijk behandeld. MRO-nieuw heeft aangevoerd dat er overleg is geweest met [geïntimeerde] en dat er een nieuwe koopovereenkomst is ontstaan. Het hof heeft MRO-nieuw toegelaten tot bewijslevering, waarbij getuigen zullen worden gehoord. De zaak is verwezen naar de rol voor opgave van het aantal getuigen en verhinderdata.

De uitspraak van het hof houdt in dat MRO-nieuw de gelegenheid krijgt om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat er een koopovereenkomst is gesloten en dat de gefactureerde goederen zijn geleverd. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en zal na de bewijslevering oordelen over de vordering van MRO-nieuw.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.111.834/01
arrest van 7 april 2015
in de zaak van
MAG 45 B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: MRO-nieuw,
advocaat: mr. E. Hermsen te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 augustus 2012 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Roermond gewezen vonnissen van 18 augustus 2010, 1 december 2010, 10 augustus 2011 en 18 juli 2012 tussen MRO-nieuw als eiseres en [geïntimeerde] als geïntimeerde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr 100922/HAZA 10-359)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 5 februari 2013;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte houdende uitlating van de zijde van appellante d.d. 4 juni 2013;
  • de antwoordakte van de zijde van geïntimeerde.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Bij genoemde rolbeslissing heeft het hof het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de wijziging van de grondslag van de vordering ongegrond verklaard en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord.
3.2.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
MRO Industries Nederland B.V. (hierna te noemen: MRO-oud) was een groothandel in technische handelsgoederen, industriematerialen en andere technische goederen. [geïntimeerde] handelt in bakkerijmachines.
[geïntimeerde] heeft op 2, 3 en 4 mei 2007 een drietal inkooporders geplaatst bij MRO-oud.
Op 26 juli 2007 is MRO-oud failliet verklaard.
MRO Industries B.V. (zoals hiervoor genoemd en hierna te noemen: MRO-nieuw) is op 27 juli 2007 opgericht. Bestuurder van MRO-nieuw is MAG 45 Holding B.V. Uit de faillissementsverslagen blijkt dat de activa van MRO-oud op 29 juli 2007 zijn verkocht aan Nimbus Investments XXVI B.V. destijds handelende onder de naam MRO Industries. Nimbus Investments XXVI B.V. is daarna overgenomen door het hiervoor genoemde MAG 45 Holding B.V. Partijen spreken in de processtukken in dit verband ook van een doorstart van het gefailleerde MRO-oud. MAG 45 B.V. is de rechtsopvolgster van MRO-nieuw.
(Een deel van) de door [geïntimeerde] op 2, 3 en 4 mei 2007 bestelde goederen (is) zijn na het faillissement van MRO-oud aan [geïntimeerde] geleverd.
Aan [geïntimeerde] zijn drie facturen gedateerd 4 augustus 2007 verzonden (productie 1 bij inleidende dagvaarding) voor in totaal € 21.682,-:
1. factuurnummer 1603040 voor € 9.980,49 te betalen voor 3 oktober 2007,
2. factuurnummer 1603041 voor € 1.866,15 eveneens te betalen voor 3 oktober 2007 en
3. factuurnummer 1603042 voor € 9.835,36 te betalen voor 1 november 2007
De eerste twee facturen zijn gesteld op briefpapier ten name van MRO-oud. en de derde factuur op briefpapier ten name van MRO-nieuw.
Op 7 november 2007 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 1.928,32 betaald met betrekking tot bovengenoemde goederen. Voor het overige – te weten € 19.753,68 – heeft [geïntimeerde] de facturen onbetaald gelaten.
3.3.
MRO-nieuw heeft [geïntimeerde] in rechte betrokken en betaling gevorderd van € 19.753,68 met rente en kosten. MRO-nieuw heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat tussen haar en [geïntimeerde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen doordat [geïntimeerde] heeft ingestemd met het alsnog leveren van de door [geïntimeerde] op 2, 3 en 4 mei 2007 bij MRO-oud bestelde goederen. Vervolgens heeft MRO-nieuw lopende de procedure verzocht de grondslag van haar eis te mogen wijzigen in die zin dat de vordering subsidiair op contractoverneming wordt gebaseerd.
3.4
Nadat [geïntimeerde] verweer heeft gevoerd, heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 1 december 2010 MRO-nieuw opgedragen bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat zij een koopovereenkomst met [geïntimeerde] heeft gesloten betreffende de verkoop en levering van de goederen waarvan betaling wordt gevorderd. Daartoe zijn vervolgens in enquête gehoord [salesmanager] (salesmanager bij MAG 45) en [directeur inkoop] (directeur inkoop bij MAG 45 Holding B.V.). Tevens heeft de rechtbank het verzoek van MRO-nieuw tot wijziging van de grondslag van haar vorderingen afgewezen.
Bij eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat MRO-nieuw niet in het opgedragen bewijs is geslaagd en dat geen geslaagd beroep is gedaan op artikel 3:61 lid 2 BW. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
3.5.
De grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vordering in eerste aanleg en tegen de overwegingen waarop die afwijzing is gestoeld. Voorts heeft MRO-nieuw bij memorie van grieven subsidiair aan de vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt doordat zij van MRO-nieuw zaken heeft ontvangen waarvoor zij niet heeft betaald en dat [geïntimeerde] gehouden is de daardoor ontstane schade – ter hoogte van de genoemde facturen – te vergoeden.
Het hof zal de grieven tegen de afwijzing van de vordering ad € 19.753,68 gezamenlijk behandelen.
MRO-nieuw komt in haar tweede grief op tegen buiten beschouwing laten door de kantonrechter van de bij de conclusie na enquête door MRO-nieuw in het geding gebrachte brief. MRO-nieuw heeft geen belang bij deze grief nu zij de genoemde brief in hoger beroep alsnog in het geding heeft gebracht.
3.6.
MRO-nieuw legt – kort samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [geïntimeerde] terzake van de geleverde goederen een koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat [geïntimeerde] gehouden is het nog openstaande bedrag van de drie facturen te betalen. MRO-nieuw voert daartoe aan dat er overleg is geweest tussen MRO-nieuw en [geïntimeerde], in het bijzonder met [medewerker van geïntimeerde]. Uit de verklaring van getuige [salesmanager] blijkt overduidelijk dat [geïntimeerde] uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij wilde contracteren met MRO-nieuw en dat MRO-nieuw de eerder bestelde producten moest leveren. Door te erkennen dat de bestelde producten nog uitgeleverd moesten worden is een nieuwe koopovereenkomst tot stand gekomen op basis van de destijds gemaakte afspraak.
MRO-nieuw heeft als subsidiaire grondslag voor haar vordering gesteld dat [geïntimeerde] door de levering van de goederen ongerechtvaardigd is verrijkt en MRO-nieuw is verarmd en dat [geïntimeerde] ingevolge artikel 6:212 BW gehouden is tot schadevergoeding, aldus MRO-nieuw.
3.7.
Het verweer van [geïntimeerde] houdt in dat tussen haar en MRO-nieuw geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Voorts voert zij aan dat zij niet ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg van verrekening van de facturen met de tussen haar en MRO-oud overeengekomen bonusregeling en de betaling van € 1.928,32 aan MRO-nieuw. Tenslotte stelt zij dat de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking is verjaard.
3.8.
Aan de orde is als eerste de vraag of en in welke zin tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof stelt voorop dat het antwoord op deze vraag afhangt van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen.
3.9.1.
MRO-nieuw heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden van haar stelling dat tussen haar en [geïntimeerde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen, onder meer door het horen van getuigen.
Gelet op artikel 166 Rv zal het hof MRO-nieuw tot dit bewijs toelaten, zoals hierna in het dictum is vermeld. Beide partijen dienen schriftelijke bewijsstukken op voorhand aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij toe te zenden.
3.9.2.
Met het oog op de bewijslevering overweegt het hof nog als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] tegenover de onder meer met de getuigenverklaring van [salesmanager] onderbouwde stellingen onvoldoende betwist dat het telefonisch contact van [salesmanager] met [geïntimeerde] over de vraag of de goederen nog geleverd moesten worden heeft plaatsgevonden met [medewerker van geïntimeerde] van [geïntimeerde]. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerde] in de conclusie na enquête onder nr 3 zelf stelt dat er sprake is geweest van een dergelijk contact. Of en in hoeverre [geïntimeerde] gebonden is aan de verklaringen en gedragingen van [medewerker van geïntimeerde] zal het hof na de bewijslevering beoordelen.
3.10.
Door [geïntimeerde] wordt betwist dat MRO-nieuw de op 4 augustus 2007 gefactureerde goederen in een drietal leveringen na het faillissement van MRO-oud aan [geïntimeerde] heeft geleverd. Nu MRO-nieuw betaling van de gefactureerde goederen verlangt is het aan haar te bewijzen dat zij de gefactureerde goederen aan [geïntimeerde] heeft geleverd. Het hof zal MRO-nieuw daartoe in de gelegenheid stellen.
Voor zover (een deel van) de op 2, 3 en 4 mei 2007 bestelde goederen voor het faillissement van MRO-oud zijn geleverd, kan MRO-nieuw daarvan geen betaling cq vergoeding vorderen.
3.11.
Indien vast komt te staan dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen en de gefactureerde goederen zoals vermeld in rov. 3.2 onder f door MRO-nieuw aan [geïntimeerde] zijn geleverd, dan is [geïntimeerde] gehouden het openstaande bedrag van € 19.753,68 aan MRO-nieuw te voldoen. Het beroep van [geïntimeerde] op verrekening slaagt in dat geval niet, nu de bonusregeling waarop de verrekening betrekking heeft ziet op een overeenkomst tussen [geïntimeerde] en MRO-oud. MRO-nieuw kan niet aan de overeenkomst waarbij zij geen partij is gehouden worden.
3.12.
Aldus wordt als volgt beslist.

4.De uitspraak

Het hof:
laat MRO-nieuw toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen:
  • i) dat tussen haar en [geïntimeerde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen en
  • ii) dat MRO-nieuw de gefactureerde goederen zoals vermeld in rov. 3.2 onder f aan [geïntimeerde] heeft geleverd;
bepaalt, voor het geval MRO-nieuw bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. P.M. Arnoldus-Smit als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 21 april 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van MRO-nieuw tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, S.M.A.M. Venhuizen en P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 april 2015.
griffier rolraadsheer