Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.CZ Zorgkantoor B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats], hierna aan te duiden als “CZ Zorgkantoor”,
Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A.,gevestigd te [vestigingsplaats], hierna aan te duiden als “CZ”,
[zorgverzekeringen 1] Zorgverzekeringen N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
[zorgverzekeringen 2] zorgverzekeringen N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
[ziektekostenverzekering] Ziektekostenverzekeringen N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/290039/KG ZA 14-746)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in spoedappel met grieven en producties;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in deels voorwaardelijk incidenteel appel met producties;
- de memorie van antwoord in deels voorwaardelijk incidenteel appel;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd en waarbij HVP met toestemming van CZ c.s. op voorhand toegezonden nadere producties in het geding heeft gebracht.
3.De beoordeling
“3.1. Overgangsrecht”onder meer opgenomen:
Statutair is vastgelegd op welke gronden de Raad van Toezicht respectievelijk de Algemene Vergadering een lid van de Raad van Toezicht kan schorsen of ontslaan, welke meerderheid van stemmen hiertoe vereist is en welke eventuele daarbij te hanteren procedures worden gevolgd.
De Raad van Toezicht is zodanig samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, de Raad van Bestuur en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren.
De Raad van Toezicht kan een lid van de Raad schorsen; de schorsing vervalt van rechtswege indien de Raad niet binnen een maand na de schorsing overgaat tot ontslag op een van de gronden als in lid 1 van dit artikel zijn genoemd.(…)”.
HVP heeft gevorderd:
een bevel aan CZ Zorgkantoor om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis met Stichting HVP Zorg een overeenkomst aan te gaan waarvoor zij zich heeft ingeschreven bij Inschrijving AWBZ, zoals bijgevoegd als productie 2 bij de dagvaarding van dezelfde orde en grootte als de thans reeds bij CZ lopende overeenkomsten, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,= per dag voor iedere dag dat zij met dit bevel in gebreke blijft;
subsidiair:
een bevel aan CZ Zorgkantoor het door haar op 1 oktober 2014 genomen besluit op de Inschrijving AWBZ te heroverwegen en daarover binnen 4 weken na betekening van dit vonnis opnieuw te beslissen, zulks op straffe van en dwangsom van € 10.000,= per dag voor iedere dag dat zij met dit bevel in gebreke blijft;
een bevel aan thans geïntimeerden 2 t/m 5 om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis met Stichting HVP Zorg een overeenkomst aan te gaan waarvoor Stichting HVP Zorg zich heeft ingeschreven bij Inschrijving Wijkverpleging, zoals bijgevoegd als productie 1 bij de dagvaarding, van dezelfde orde en grootte als de thans reeds bij CZ Zorgkantoor lopende overeenkomsten, zulks op straffe van en dwangsom van € 10.000,= per dag voor iedere dag dat zij met dit bevel in gebreke blijven;
subsidiair:
een bevel aan thans geïntimeerden 2 t/m 5 het door hen op 1 oktober 2014 genomen besluit op de Inschrijving Wijkverpleging te heroverwegen en daarover binnen 4 weken na betekening van dit vonnis opnieuw te beslissen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,= per dag voor iedere dag dat zij met dit bevel in gebreke blijven;
Dat HVP geen productieafspraak Wlz meer zou kunnen krijgen is door haar bestreden onder meer onder verwijzing naar prod. 46 aan de zijde van HVP. Daaruit blijkt en zo is ook door CZ ter gelegenheid van het pleidooi erkend dat het door HVP eenzijdig bij de NZa ingediende verzoek om voor een productieafspraak in aanmerking te komen is aangehouden totdat onderhavig arrest is gewezen.
Wat er ook zij van het door CZ weersproken verweer van HVP - dat dit geen alternatief is omdat de meeste klanten van HVP een budgetpolis hebben, op de website van CZ te lezen is dat zij haar verzekerden dan slechts 60% vergoedt en HVP dan haar rekening aan de klanten zou moeten sturen en niet betaald zou krijgen - , vast staat dat HVP in dat geval minimaal 25% van haar omzet Wijkverpleging misloopt. Het hof acht het daarnaast allerminst onwaarschijnlijk dat het feit dat er een beroep moet worden gedaan op artikel 13 Zvw voor veel klanten van HVP problemen op zal leveren en reden zal zijn voor een overstap naar wel gecontracteerde zorgaanbieders.
Dat HVP geen belang meer zou hebben bij haar vordering 2 volgt dan ook niet uit wat CZ c.s. hebben aangevoerd.
Ook genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag brengt het hof niet tot een ander oordeel nu daarin de vraag wanneer er sprake kan zijn van een kennelijke omissie die zich voor herstel leent niet aan de orde was. Grief 2 in voorwaardelijk incidenteel appel faalt.
Nu in de statuten van HVP in artikel 11 lid 1 de gronden voor ontslag van de leden van de RvT zijn opgenomen en in lid 2 van datzelfde artikel is opgenomen dat leden van de RvT ook kunnen worden geschorst en dat die schorsing vervalt als de RvT niet binnen een maand na de schorsing is overgegaan tot ontslag op een van de gronden als in lid 1 van hetzelfde artikel genoemd, heeft HVP naar het voorlopig oordeel van het hof voldaan aan de eisen die artikel 4.2. lid 9 van de ZGC aan zorgaanbieders stelt, althans mocht haar inschrijving niet vanwege het op dit punt niet voldoen aan de in het inkoopdocument WVP 2015 gestelde eisen worden geweigerd.
Naar het voorlopig oordeel van het hof wordt dit beroep op de redelijkheid en billijkheid door HVP terecht gedaan.
Bij de beoordeling van de vraag of in dit geval van een dergelijke onaanvaardbaarheid sprake is neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking. Dat CZ Zorgkantoor bij HVP in 2011 al onderzoek heeft gedaan naar de vraag of er sprake was van onderaanbesteding is door CZ c.s. niet bestreden, evenmin als dat er in eerdere jaren dezelfde eisen golden (waaraan HVP dan eveneens niet zou hebben voldaan). In dit hoger beroep is verder (onder meer ter gelegenheid van het pleidooi) gebleken dat CZ Zorgkantoor in 2013 het schema met de organisatiestructuur van HVP heeft ontvangen, dat zij toen HVP ook heeft gevraagd waarom er niet geconsolideerd werd en dat zij in elk geval medio 2014 ermee op de hoogte was dat er niet geconsolideerd kon worden omdat HVP Zorg BV geen deelneming van HVP was. Gezien die omstandigheden en in het licht van het feit dat CZ zelf in haar inkoopdocument WVP 2015 het hiervoor onder 3.1. ad h genoemde overgangsrecht opnam, mocht HVP er daarom in 2014 in redelijkheid (nog) op vertrouwen dat CZ c.s. HVP Zorg BV beschouwde als een volle dochter en dat HVP (net als andere jaren) kon verklaren dat er van onderaanneming geen sprake was zonder dat dat kon leiden tot tussentijdse opzegging van de overeenkomst van 2014 door CZ c.s. en zonder dat CZ c.s. haar een overeenkomst voor 2015 zouden weigeren vanwege het op dat punt niet juist invullen van de bestuursverklaring. Gelet hierop stond het CZ c.s. niet vrij de in 2014 lopende overeenkomst met de HVP op te zeggen omdat niet volledig werd voldaan aan de gestelde eisen en stond het haar niet vrij HVP een overeenkomst voor 2015 te weigeren.
HVP bestrijdt dat CZ bij de inkoopprocedure WVP niet mede namens [zorgverzekeringen 1] c.s. zou hebben opgetreden en verwijst daartoe naar het feit dat in het inkoopdocument uitsluitend over CZ wordt gesproken zonder aan te duiden welke rechtspersoon daarmee wordt bedoeld. Verder wijst zij erop dat [zorgverzekeringen 1] c.s. deel uitmaken van het CZ concern en wijst zij op briefpapier waarop alle logo’s voorkomen.