ECLI:NL:GHSHE:2015:1318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
HR 200.165.066-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg, bij vonnis van de rechtbank Limburg op 10 februari 2015, te horen gekregen dat hij toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank oordeelde dat de appellant, ondanks waarschuwingen van de rechter-commissaris en de bewindvoerder, zijn informatie- en sollicitatieplicht niet naar behoren was nagekomen. De appellant had in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij lijdt aan een ernstige depressie en andere medische klachten, waardoor hij niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 april 2015 zijn zowel de appellant als de beschermingsbewindvoerder gehoord, maar beiden zijn niet ter zitting verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder correspondentie van de bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat zijn tekortkomingen niet aan hem kunnen worden toegerekend.

Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant is beëindigd zonder toekenning van een schone lei. De appellant heeft niet aangetoond dat hij door zijn psychosociale problematiek niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van de appellant in hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 april 2015
Zaaknummer : HR 200.165.066/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/88 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.W. Pieters.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 februari 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hem een schone lei te verlenen dan wel hem wederom toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • Mr. Pieters;
  • mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellant] alsmede mevrouw [de beschermingsbewindvoerder], hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, zijn, met bericht van verhindering, beiden niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 februari 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 20 maart 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 17 maart 2015;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 17 maart 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 17 maart 2015 blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 7 februari 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [appellant] zodanig in de nakoming van zijn verplichtingen is tekortgeschoten dat geen toepassing wordt gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat, ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 21 november 2013 en diverse aan de saniet verzonden brieven en verslagen van de bewindvoerder, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)
Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. (…)
De saniet heeft niet gesolliciteerd en heeft de bewindvoerder onvoldoende geïnformeerd. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de saniet (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de saniet de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. “
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt absoluut arbeidsongeschikt te zijn, hij lijdt sinds het overlijden van zijn dochtertje in 1999 aan een stevige depressie en heeft daarnaast ook nog last van een aantal gewone medische klachten welke het werken voor hem onmogelijk maken. [appellant] erkent door de rechter-commissaris en de bewindvoerder te zijn gewaarschuwd, maar vanwege zijn destructieve levensinstelling die door zijn depressie wordt veroorzaakt heeft hij niet op de hem gegeven prikkels gereageerd. [appellant] is, aldus de tekst van het beroepschrift, derhalve primair van mening dat hij niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de op hem in het kader van de schuldsaneringsregeling rustende verplichtingen en subsidiair dat er sprake is van zodanige omstandigheden dat dit niet aan hem kan worden toegerekend. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte artikel 354 lid 2 Fw. niet toegepast.
3.6.
Hieraan is namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Dat [appellant] niet aan de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan is een gevolg van zijn psychosociale problematiek, [appellant] heeft borderline, is depressief en fatalistisch en was enige tijd zelfs suïcidaal. Concreet gezegd negeerde [appellant] de brieven die hij van de bewindvoerder en de rechter-commissaris ontving.
3.7.
De bewindvoerder heeft bij brief van 17 maart 2015 de verslagleggingen aan de rechter-commissaris, het mutatieoverzicht van de boedel, een kopie van de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris, de door [appellant] ingeleverde driemaandverslagen over periode februari 2012 t/m juli 2013, haar correspondentie aan [appellant], kopieën van de beschikkingen van de gemeente Sittard-Geleen inzake de aan [appellant] opgelegde arbeidsverplichtingen, een kopie de arbeidsovereenkomst van Vixia, een kopie van de toekenning van de WW-uitkering, een kopie van het participatiecontract van de gemeente Sittard-Geleen en het crediteurenoverzicht overgelegd.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat haar gedurende het eerste huisbezoek niets van de psychosociale problematiek van [appellant] is gebleken. [appellant] had op dat moment ook een betaalde arbeidsbetrekking. Vervolgens heeft [appellant] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling de bewindvoerder nimmer over zijn psychosociale problematiek geïnformeerd zodat de bewindvoerder dan ook nooit enige aanleiding heeft gezien/kunnen zien om namens [appellant] bij de rechter-commissaris een verzoek tot vrijstelling van de arbeidsplicht in te dienen.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks nadrukkelijk en bij herhaling in zijn beroepschrift heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, in het bijzonder de sollicitatie- en informatieverplichting, ondanks herhaalde herinneringen van de bewindvoerder en een waarschuwing van de rechter-commissaris, niet naar behoren is nagekomen. [appellant] stelt hieromtrent dat hij vanwege zijn psychosociale en medische problematiek volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht en derhalve ook niet aan voornoemde verplichtingen kon voldoen. Het hof is van oordeel dat het, gelet op deze stelling van [appellant], in dat geval evenwel nadrukkelijk op zijn weg had gelegen om de bewindvoerder hierover, al dan niet onderbouwd door medische verklaringen dan wel keuringsrapporten, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling te informeren, hetgeen niet is geschied. Daarbij komt dat niet is gebleken van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van de arbeidsverplichtingen zodat deze verplichting derhalve gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling onverkort voor [appellant] van kracht is geweest. Het hof is voorts van oordeel dat niet, althans onvoldoende is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en informatieverplichting [appellant] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Uit de ten behoeve van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde stukken met betrekking tot de psychosociale problematiek van [appellant] (persoonlijk vragenformulier, behandelingsovereenkomst geestelijke gezondheidszorg en intakeverslagen) blijkt weliswaar van problematiek, maar niet van ontoerekenbaarheid in die zin dat [appellant] vanwege zijn problematiek niet aan de verplichtingen op grond van de wet schuldsanering zou hebben kunnen voldoen. Evenmin blijkt van het niet in staat zijn geweest te solliciteren en/of arbeid te verrichten. Op grond van al het bovenstaande acht het hof voldoende duidelijke aanwijzingen aanwezig dat het bij [appellant] aan de van hem, zelfs met inachtneming van wat het hof is gebleken inzake zijn problematiek, te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Het hof ziet, in het bijzonder gelet op de lange periode waarin [appellant] zijn verplichtingen niet is nagekomen en dat dat ondanks uitdrukkelijke waarschuwingen het geval is geweest, evenmin aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen, gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijven.
3.9.3.
Op grond hiervan is het hof dan ook van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Nu de geconstateerde tekortkomingen [appellant] worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof voorts geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen. Daarbij speelt uitdrukkelijk een rol dat niet is gebleken dat de problematiek van [appellant] nu wel onder controle zou zijn en er ook voorts geen aanwijzingen zijn dat [appellant] in de toekomst wel zijn verplichtingen zou nakomen.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Het in hoger beroep meer of anders verzochte wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, P.J.M. Bongaarts en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.