ECLI:NL:GHSHE:2015:1322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
HR 200.165.594-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming kernverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had op 17 februari 2015 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellante haar verplichtingen uit de regeling niet naar behoren was nagekomen. De appellante had erkend dat zij tot voor kort niet had gesolliciteerd en geen bewijsstukken van sollicitaties had overgelegd. Ze stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was, maar had zich recentelijk ingeschreven bij een uitzendbureau en had enkele sollicitaties verricht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks herhaalde herinneringen van de bewindvoerder, haar sollicitatie- en informatieplicht niet had nagekomen. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen aan de appellante konden worden verweten en dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 april 2015
Zaaknummer : HR 200.165.594/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/268 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.F.E. Kikken.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 februari 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, naar het hof begrijpt, de toepassing van de schuldsaneringsregeling te continueren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. G. Bordes, waarnemend voor mr. Kikken;
- mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
De heer [de beschermingsbewindvoerder], hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder is, zonder
opgave van reden, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 februari 2015;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 13 maart 2015 en 27 maart 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder ingekomen ter griffie d.d. 27 maart 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de advocaat van [appellante] ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 23 april 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 4 november 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat, ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 2 december 2013, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)
Zij heeft echter geen bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat schuldenares in voldoende mate heeft gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat schuldenares (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat zij de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. (…)
Nu schuldenares nimmer bewijsstukken van sollicitaties heeft overgelegd en niet heeft aangetoond dat zij (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht is niet aannemelijk geworden zijn [het hof leest: dat zij] de spontane inlichtingenplicht (in voldoende) mate is nagekomen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat zij tot voor kort niet heeft gesolliciteerd en derhalve ook geen bewijzen van sollicitaties aan de bewindvoerder heeft doen toekomen. [appellante] stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat ten dele ook nog steeds is. Sinds kort staat zij evenwel ingeschreven bij één uitzendbureau en heeft zij een tweetal gerichte sollicitaties als schoonmaakster verricht. [appellante] stelt tot slot bereid te zijn om zich ten volle in te zetten om, voor zover dat voor haar medisch mogelijk is, aan de door de bewindvoerder opgelegde verplichtingen te voldoen. [appellante] is dan ook van mening dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat zij niet aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Voorts heeft der rechtbank volgens [appellante] ten onrechte geoordeeld dat door haar toedoen de uitvoering van de schuldsaneringsregeling is belemmerd dan wel gefrustreerd, dat deze tekortkomingen haar kunnen worden aangerekend en dat deze van dien aard zijn dat tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat het vanaf november 2014 psychisch aanzienlijk beter met haar gaat en dat zij op dit moment dan ook kan voldoen aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Zij geeft voorts aan graag weer aan het arbeidsproces te willen gaan deelnemen, maar merkt hierbij op dat de baantjes waarvoor zij gelet op haar opleidingsniveau en beperkte beheersing van de Nederlandse taal in aanmerking zou kunnen komen in haar regio niet voor het oprapen liggen. Desgevraagd geeft [appellante] aan dat er bij gelegenheid van de toelatingszitting wel ook gesproken is over haar psychosociale problematiek en dat het hieraan voorafgegane toelatingsverzoek met name op instigatie van haar beschermingsbewindvoerder is gedaan. Tot slot verzoekt [appellante], indien haar primaire verzoek tot continuering van de schuldsaneringsregeling zonder verlenging van de looptijd niet wordt gehonoreerd, subsidiair om een continuering van de schuldsaneringsregeling met verlenging van de looptijd.
3.7.
De bewindvoerder heeft bij brief haar verzoek tot tussentijdse beëindiging, een kopie van een aan [appellante] gerichte brief van de SVB, de verslagen ex artikel 318 Fw d.d. 4 juni 2013, 30 oktober 2013 en 12 mei 2014, een kopie van de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 2 december 2013, een kopie van een brief van Bureau Jeugdzorg Limburg d.d. 10 november 2013, een verklaring van de huisarts van 14 juni 2013 alsmede een aantal afschriften van mailwisselingen tussen haarzelf en derden overgelegd.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellante] gedurende de gehele looptijd de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en informatieplicht niet naar behoren is nagekomen en dat [appellante] feitelijk pas na de beëindiging van haar schuldsaneringsregeling in aktie is gekomen door zich in te schrijven bij een uitzendbureau en een aantal sollicitaties te verrichten. Dit is naar mening van de bewindvoerder evenwel in een te laat stadium. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, in het bijzonder de sollicitatie- en informatieplicht, ondanks herhaalde herinneringen van de bewindvoerder en een waarschuwing van de rechter-commissaris, niet naar behoren is nagekomen. [appellante] stelt evenwel dat zij vanwege haar psychosociale problematiek gedurende nagenoeg de gehele inmiddels verstreken looptijd van de schuldsaneringsregeling, in casu tot november 2014, volledig arbeidsongeschikt moest worden geacht en derhalve ook niet aan voornoemde verplichtingen kon voldoen. Het hof is van oordeel dat het, gelet op deze stelling van [appellante], in dat geval evenwel nadrukkelijk op haar weg heeft gelegen om de bewindvoerder hieromtrent, al dan niet onderbouwd door medische verklaringen dan wel keuringsrapporten, te informeren, hetgeen niet is geschied. Daarbij komt dat niet is gebleken van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van de arbeidsverplichtingen en deze verplichting derhalve gedurende de gehele verstreken looptijd van de schuldsaneringsregeling onverkort voor [appellante] van kracht is geweest. Het hof is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en informatieverplichting [appellante] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Ook op dat punt acht het hof van belang dat onderbouwing van bijvoorbeeld (volledige) arbeidsongeschiktheid. Hierbij merkt het hof ten aanzien van de toerekenbaarheid gedurende de maanden december 2014 tot en met heden met klem op dat [appellante], hoewel zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft gesteld dat het reeds vanaf november 2014 aanmerkelijk beter met haar gaat, eerst na de beëindigingszitting van 10 februari 2015, door middel van een inschrijving bij een uitzendbureau en het verrichten van een drietal sollicitaties, een aanvang heeft gemaakt met pogingen een betaalde arbeidsbetrekking te verwerven. Deze omstandigheid geeft naar het oordeel van het hof niet alleen weinig blijk van een saneringsgezinde houding, het maakt naar het oordeel van het hof bovendien ook de stelling van [appellante] onvoldoende aannemelijk , dat zij de omstandigheden welke bepalend zijn geweest voor het feit dat zij de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, inmiddels duurzaam onder controle heeft gekregen. Naar het oordeel van het hof staat dit dan ook in de weg aan de verzochte verlenging.
3.9.3.
Op grond hiervan is het hof dan ook van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht tussentijds heeft beëindigd. Nu de geconstateerde tekortkomingen [appellante] worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof ook voorts geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.