ECLI:NL:GHSHE:2015:1392

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
14-00054
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak tegen Waterschap Peel en Maasvallei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een belastingzaak. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing voor het jaar 2013, opgelegd door de Heffingsambtenaar van Waterschap Peel en Maasvallei. De Rechtbank Limburg had in eerste aanleg de kosten van het bezwaar vastgesteld op € 58,75, maar de belanghebbende was van mening dat dit bedrag te laag was en dat de wegingsfactor voor de zaak op 1 moest worden gesteld in plaats van 0,25. De Rechtbank had de belanghebbende in het gelijk gesteld, maar de Heffingsambtenaar had in hoger beroep de proceskostenvergoeding niet willen verhogen.

Het Hof heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de Rechtbank de kosten van het bezwaar ten onrechte had vastgesteld op het tarief voor 2013, en heeft dit gecorrigeerd naar het tarief voor 2015. Het Hof heeft de kosten van het bezwaar vastgesteld op € 244 en de tegemoetkoming voor de proceskosten in beroep op € 245. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een tegemoetkoming voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 367,50. De slotsom van het Hof was dat het hoger beroep gegrond was en dat de Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar, het geding bij de Rechtbank en het Hof moest worden veroordeeld tot een totaalbedrag van € 856,50. Tevens diende de Heffingsambtenaar het griffierecht van de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige
Belastingkamer
Kenmerk: 14/00054
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 10 januari 2014, nummer AWB 13/1633 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Waterschap Peel en Maasvallei,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de aan belanghebbende met dagtekening 28 februari 2013 opgelegde aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing voor het jaar 2013.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2013 de volgende aanslagen in de watersysteemheffing opgelegd:
- categorie gebouwd, [a-straat] 2 [woonplaats] naar een te betalen bedrag van € 94,64,
- categorie gebouwd, [a-straat] 2A [woonplaats] naar een te betalen bedrag van € 29,59 en
- categorie ingezetene, [a-straat] 2 [woonplaats] naar een te betalen bedrag van € 44,54.
Daarnaast zijn aan belanghebbende voor het jaar 2013 de volgende aanslagen in de zuiveringsheffing opgelegd:
- woonruimte [a-straat] 2A [woonplaats], 3 VE naar een te betalen bedrag van € 148,05
- woonruimte [a-straat] 2 [woonplaats], 3 VE naar een te betalen bedrag van € 148,05
De vijf aanslagen zijn verenigd op één aanslagbiljet.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 maart 2013 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen in de zuiveringsheffing en concludeert tot vernietiging van de aanslag voor de woonruimte [a-straat] 2A [woonplaats] en vermindering naar een te betalen bedrag van € 49,35 van de aanslag voor de woonruimte [a-straat] 2 [woonplaats]. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 3 mei 2013 is de Heffingsambtenaar volledig aan de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen en is daarnaast een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase toegekend voor het indienen van het bezwaar van € 58,75 (0,25 punt x € 235).
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 23 mei 2013 bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen deze uitspraken. Belanghebbende stelt zich daarbij op het standpunt dat niet wegingsfactor 0,25 maar wegingsfactor 1 aan de orde is, nu sprake is van een materiele zaak die ziet op de zuiveringsheffing.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.4.
In reactie op dit beroepschrift heeft de Heffingsambtenaar bij brief van 19 juni 2013 aan belanghebbende bericht dat hij voornemens is de proceskostenvergoeding te verhogen tot
€ 235 (wegingsfactor 1 punt x € 235), aangezien ten onrechte niet is gemotiveerd waarom is afgeweken van wegingsfactor 1. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende voorgesteld het beroepschrift in te trekken, in welk geval hij ook het griffierecht zal vergoeden.
1.5.
Bij brief van 24 juni 2013 heeft belanghebbende aan de Heffingsambtenaar bericht slechts tot intrekking van het beroep te willen overgaan indien de Heffingsambtenaar bereid is, naast de proceskostenvergoeding voor het indienen van het bezwaar van € 235 en de vergoeding van het griffierecht voor het indienen van het beroep van € 44, zijn proceskosten in beroep van € 472 te vergoeden. De Heffingsambtenaar heeft zich niet bereid verklaard de proceskosten in beroep te vergoeden en heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover de Heffingsambtenaar daarbij de proceskostenvergoeding in bezwaar heeft bepaald op € 58,75, deze vergoeding vastgesteld op in totaal € 235, de proceskosten in beroep vastgesteld op een bedrag van € 236 en bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 44 moet vergoeden.
1.7.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122,00.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De Heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een conclusie van dupliek in te dienen.
1.9.
De zitting heeft plaatsgehad op 2 maart 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Op deze zitting is geen van beide partijen verschenen. Zij hebben het Hof schriftelijk bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
1.10.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.11.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Aan belanghebbende is door een derde, te weten zijn gemachtigde [A] van [B], beroepsmatig rechtsbijstand verleend in de bezwaarfase, de beroepsfase en de hoger beroepsfase.
2.2.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 3 mei 2013 is de Heffingsambtenaar volledig aan de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Heeft de Rechtbank de kosten van het bezwaar terecht vastgesteld op een bedrag van
€ 235 [1 punt (indienen bezwaarschrift) x € 235 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak)]?
Heeft de Rechtbank de tegemoetkoming voor de in beroep gemaakte proceskosten terecht vastgesteld op een bedrag van € 236 [1 punt (indienen beroepschrift) x € 472 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak)]?
Heeft belanghebbende recht op een tegemoetkoming voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten?
Belanghebbende is van mening dat de vragen 1 en 2 ontkennend moeten worden beantwoord en vraag 3 bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten van de procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep, vast te stellen in overeenstemming met het geldende Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb).
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
1.
Heeft de Rechtbank de kosten van het bezwaar terecht vastgesteld op een bedrag van€ 235 [1 punt (indienen bezwaarschrift) x € 235 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak)]?
4.1.
Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat de Rechtbank bij het vaststellen van de kosten van het bezwaar ten onrechte is uitgegaan van het in het Bpb voor het jaar 2013 geldende tarief van € 235 per punt. Voor de waarde per punt is immers beslissend de datum waarop de uitspraak wordt gedaan, in het geval van de Rechtbank op 10 januari 2014. Op die datum gold het tarief voor het jaar 2014 van € 243 per punt.
4.2.
Inmiddels geldt het tarief voor het jaar 2015 en om die reden zal het Hof de kosten van het bezwaar vaststellen op een bedrag van € 244 [1 punt (indienen bezwaarschrift) x € 244 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak)].
2.
Heeft de Rechtbank de tegemoetkoming voor de in beroep gemaakte proceskosten terecht vastgesteld op een bedrag van € 236 [1 punt (indienen beroepschrift) x € 472 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak)]?
4.3.
Ook bij het vaststellen van de tegemoetkoming voor de in beroep gemaakt proceskosten is de Rechtbank ten onrechte uitgegaan van het in het Bpb voor het jaar 2013 geldende tarief van € 472 per punt. Op 10 januari 2014 gold immers het tarief voor het jaar 2014 van € 487 per punt.
4.4.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat het gewicht van de zaak moet worden bepaald op “licht” - hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 0,5 – nu de procedure in beroep enkel nog de hoogte van de vergoeding voor de kosten in de bezwaarfase betreft. Tussen partijen staat immers vast dat de Heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 3 mei 2013 volledig aan de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen.
4.5.
Inmiddels geldt het tarief voor het jaar 2015 en om die reden zal het Hof de tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken, vaststellen op een bedrag van
€ 245 [1 punt (indienen beroepschrift) x € 490 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak)].
3.
Heeft belanghebbende recht op een tegemoetkoming voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten?
4.6.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.7.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Bpb, op 1,5 punt (indienen beroepschrift en conclusie van repliek) x € 490 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) is € 367,50.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De Heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de kosten van het bezwaar van € 244, de kosten van het geding bij de Rechtbank van
€ 245 en de kosten van het geding bij het Hof van € 367,50.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 44 respectievelijk € 122 te vergoeden.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraken van de Heffingsambtenaar, doch uitsluitend voor zover daarbij de vergoeding voor de kosten in de bezwaarfase is vastgesteld op een bedrag van
€ 58,75,
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar, het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 856,50, en
  • gelast dat het Waterschap Peel en Maasvallei aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 166 vergoedt.
Aldus gedaan op 17 april 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.