ECLI:NL:GHSHE:2015:1411

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
F 200.154.204-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van een meerderjarige met geestelijke aandoeningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een meerderjarige, aangeduid als [appellant], die onder bewind en mentorschap is gesteld. De appellant, die sinds 2009 verblijft in een AWBZ-instelling, heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin zijn ondercuratelestelling was ingetrokken en in plaats daarvan een bewind en mentorschap werd ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de appellant voldoende beschermd konden worden door middel van bewind en mentorschap, zonder dat ondercuratelestelling noodzakelijk was. De appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. Hij betwist de diagnose die aan zijn geestelijke toestand ten grondslag ligt en stelt dat hij niet goed geïnformeerd was over de gevolgen van bewindvoering en mentorschap.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2015 is de appellant niet verschenen, ondanks dat hij opgeroepen was. Zijn advocaat, mr. W.J.M. Engels, heeft verklaard dat de appellant ziek was, maar het hof heeft deze afwezigheid geaccepteerd en de zaak behandeld. De stichting, die de appellant ondersteunt, heeft aangegeven dat er een noodzaak is voor bewind en mentorschap vanwege de geestelijke aandoeningen van de appellant, waaronder een obsessief-compulsieve stoornis en verzamelwoede. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet in staat is om zijn belangen zelf te behartigen en dat de onderbewindstelling en het mentorschap gerechtvaardigd zijn. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het bewind en mentorschap zijn gehandhaafd, en wijst het verzoek van de appellant af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 april 2015
Zaaknummer: F 200.154.204/01
Zaaknummers eerste aanleg: 3073133 OV VERZ 14-3814 en 3073141 OV VERZ 14-3815
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. W.J.M. Engels,
tegen
Stichting Maatschappelijke Ondersteuning Opvang Breda en Omstreken,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. I.M. ten Oever.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[bewindvoerder en mentor],
bewindvoerder en mentor van [appellant],
werkzaam bij [Bewindvoering] Bewindvoering te [vestigingsplaats],
hierna: [bewindvoerder en mentor],
advocaat: mr. F.P. Aarts.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton Tilburg, van 16 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2014, heeft [appellant] verzocht (naar het hof begrijpt) voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2014, heeft de stichting verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2014, heeft [bewindvoerder en mentor] verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Engels;
  • de stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger stichting], bijgestaan door mr. Ten Oever;
  • [bewindvoerder en mentor], bijgestaan door mr. Aarts.
[appellant] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.2.
Het hof merkt op dat mr. Engels op 5 maart 2015, vanwege ziekte van [appellant], heeft verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling en dat dit verzoek is afgewezen.
Ter zitting heeft mr. Engels verklaard dat zij een dag vóór de zitting nog contact heeft gehad met [appellant] en dat ze met [appellant] heeft afgesproken dat hij zou verschijnen om de mondelinge behandeling bij te wonen; van een eventuele ziekte was geen sprake (meer).
Mr. Engels heeft verder verklaard dat zij [appellant] op de dag van de zitting niet heeft kunnen bereiken en dat zij niet weet waarom hij niet is verschenen. Zij heeft echter verklaard dat de zaak door het hof behandeld kan worden, zonder aanwezigheid van [appellant].

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat [appellant] sinds 2009 verblijft binnen de locatie[locatie] van de stichting: een AWBZ-instelling op basis van een indicatie voor een 24-uurs woonvoorziening.
3.2.
De stichting heeft verzocht om [appellant] onder curatele te stellen. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter verstaan dat het verzoek tot ondercuratelestelling is ingetrokken en het verzoek aangemerkt als een verzoek tot instelling van een bewind en mentorschap met benoeming van mevrouw [bewindvoerder en mentor] als bewindvoerder en mentor.
De kantonrechterheeft daartoe – zakelijk weergegeven – overwogen dat niet is gebleken van een noodzaak tot ondercuratelestelling en dat de belangen van [appellant] afdoende kunnen worden beschermd door middel van een bewind en een mentorschap.
3.3.
[appellant] kan zich hiermee niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat, aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft bepaald dat [appellant] niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Daarnaast kan [appellant] zich niet vinden in het in eerste aanleg overgelegde herstelplan hetgeen is ingebracht ter onderbouwing van zijn (medische) toestand. Dit plan is eenzijdig en negatief opgesteld. Enkel deze verklaring heeft geleid tot de door de kantonrechter genomen beslissing. Om die reden is [appellant] van mening dat er ten onrechte en op onterechte gronden een bewind en mentorschap is ingesteld. Op het moment dat [appellant] nadere medische informatie beschikbaar heeft, zal dit worden toegezonden.
Verder voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] zou instemmen met de benoeming van een bewindvoerder en mentor. [appellant] heeft ter zitting slechts aangegeven dat hij wel eens een beetje hulp zou kunnen gebruiken. Dit betrof géén akkoord. Daarnaast had [appellant] geen idee wat bewindvoering en mentorschap inhield, zodat hij daarover op dat moment ook geen gedegen beslissing kon nemen.
3.4.
De stichting stelt in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, dat er binnen de organisatie van de stichting altijd wordt gewerkt met een multidisciplinair team met een persoonlijke begeleider en een casemanager. Een herstelplan / begeleidingsplan wordt eerst opgesteld nadat er een diagnose is gesteld door een psychiater of een psycholoog. [appellant] is destijds uitvoerig onderzocht door een arts met psychiatrische deskundigheid. Aan de hand van de diagnose die in 2009 bij [appellant] is gesteld – obsessief, compulsieve stoornis, verzamelwoede met kans op herhaling – heeft de stichting getracht een herstelplan op te stellen en met [appellant] aan de slag te gaan. Met [appellant] zijn afspraken gemaakt over zijn persoonlijke verzorging en de verzorging van zijn woon- en opslagruimte. Door de afspraken strak te handhaven, is zijn woonruimte op dit moment brandveilig en toegankelijk.
De stichting is ook zelf geconfronteerd met de verzamelwoede van [appellant]; zijn kamer is al meerdere malen ontruimd vanwege brandgevaar en vervuiling. [appellant] verzameldrang heeft er meerdere malen toe heeft geleid dat zijn kamer dermate was volgebouwd, dat hij moest slapen, zittend op een stoel. Omdat [appellant] geen enkele hulp met betrekking tot het sorteren, ordenen en weggooien van spullen accepteerde en bovendien elke andere vorm van behandeling weigerde, heeft de stichting gemeend de ondercuratelestelling aan te vragen. [appellant] weigert echter nog steeds iedere medewerking ten aanzien van zijn begeleiding en met betrekking tot het bewind en het mentorschap. [appellant] heeft recentelijk geweigerd afstand te doen van drie oude brommers die van zijn vader zijn geweest. Nu deze brommers staan geregistreerd op naam van [appellant] en hij zijn daaruit voortvloeiende wettelijke verplichting om de brommers te laten verzekeren, niet nakomt, heeft hij al meerdere malen een Wahv-boete (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) gekregen.
3.5.
In haar verweerschrift voert [bewindvoerder en mentor], kort samengevat, aan dat zowel het bewind als het mentorschap terecht zijn uitgesproken. Zij wil graag haar taken als bewindvoerder en mentor uitvoeren, maar zij wordt hierin gehinderd omdat [appellant] weigert mee te werken. Zonder zijn instemming kan [bewindvoerder en mentor] haar taken niet volledig uitvoeren.
[appellant] is niet handelingsonbekwaam verklaard, hij zal met behulp van [bewindvoerder en mentor] zijn beslissingen zelf moeten nemen. Het is het streven van [bewindvoerder en mentor] om toe te werken naar volledige zelfstandigheid van [appellant].
3.6.1.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.2.
Mentorschap
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:450 lid 1 BW kan de rechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, te zijnen behoeve een mentorschap instellen.
3.6.3.
Onderbewindstelling
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
3.6.4.
Het hof constateert dat [appellant] zijn toezegging dat hij gedurende de procedure in hoger beroep medische informatie in het geding zal brengen om zijn stelling te staven, niet is nagekomen. Ook is hij niet ter zitting van het hof verschenen om zijn standpunt nader te onderbouwen en de bij het hof levende vragen te beantwoorden. Het hof kan dan ook niet anders dan oordelen op grond van de stukken die zich thans in het dossier bevinden. Anders dan [appellant] stelt, is het hof van oordeel dat er sprake is van een heldere diagnose, die thans nog onverminderd van kracht is. Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat een arts met psychiatrische deskundigheid, [de psychiater], op 18 juni 2009 heeft geconstateerd dat er bij [appellant] sprake is van een obsessief compulsieve stoornis met dwang om een huis te bouwen en een verzamelwoede alsmede een dissociatieve stoornis.
Het is een feit van algemene bekendheid dat deze aandoeningen niet van voorbijgaande aard zijn, temeer in het geval van [appellant] waarbij er geen sprake is van een hulpvraag hetgeen hem verhindert in het krijgen van de behandeling die hij nodig heeft. Verder constateert het hof dat [appellant] het gedrag, behorende bij de gestelde diagnose, nog steeds in volle omvang laat zien en dat het voor de stichting en [bewindvoerder en mentor] lastig is om [appellant] hierin te begrenzen. De stichting heeft onbetwist gesteld dat [appellant] verzameldrang er meerdere malen toe heeft geleid dat zijn kamer dermate was volgebouwd, dat hij moest slapen op een stoel.
Verder heeft de stichting verklaard, hetgeen evenmin is betwist, dat [appellant] recentelijk heeft geweigerd afstand te doen van drie oude brommers hetgeen heeft geleid tot meerdere Wahv-boetes (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften).
Dat [appellant] verkeert in een toestand waarin hij niet in staat is zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen, staat voor het hof dan ook vast.
3.6.5.
Met betrekking tot de vermogensrechtelijke belangen van [appellant] heeft [bewindvoerder en mentor] ter zitting verklaard dat [appellant] onverantwoorde keuzes maakt in het uitgeven van zijn geld, waardoor er te weinig geld resteert voor noodzakelijke dingen, zoals persoonlijke verzorging. De stelling van [bewindvoerder en mentor], dat [appellant] € 350,= per maand uitgaf aan opslagkosten terwijl hij slechts een inkomen had van € 400,= per maand uit hoofde van een WAO-uitkering, is door [appellant] niet betwist. Voor het hof staat derhalve vast dat het op deze manier aanwenden van zijn financiële middelen, niet stroken met de door [appellant] ingenomen stelling dat hij in staat is zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te beheren.
3.6.6.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de onderbewindstelling en het mentorschap dan ook gehandhaafd dienen te worden. Dat [appellant] hiermee in eerste aanleg mogelijk niet heeft ingestemd, en in hoger beroep evenmin, maakt dit niet anders, nu het hof, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel is dat zowel aan de wettelijke maatstaf van artikel 1:431 lid 1 BW als van artikel 1:450 lid 1 BW is voldaan.
De beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2015.