In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een meerderjarige, aangeduid als [appellant], die onder bewind en mentorschap is gesteld. De appellant, die sinds 2009 verblijft in een AWBZ-instelling, heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin zijn ondercuratelestelling was ingetrokken en in plaats daarvan een bewind en mentorschap werd ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de appellant voldoende beschermd konden worden door middel van bewind en mentorschap, zonder dat ondercuratelestelling noodzakelijk was. De appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. Hij betwist de diagnose die aan zijn geestelijke toestand ten grondslag ligt en stelt dat hij niet goed geïnformeerd was over de gevolgen van bewindvoering en mentorschap.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2015 is de appellant niet verschenen, ondanks dat hij opgeroepen was. Zijn advocaat, mr. W.J.M. Engels, heeft verklaard dat de appellant ziek was, maar het hof heeft deze afwezigheid geaccepteerd en de zaak behandeld. De stichting, die de appellant ondersteunt, heeft aangegeven dat er een noodzaak is voor bewind en mentorschap vanwege de geestelijke aandoeningen van de appellant, waaronder een obsessief-compulsieve stoornis en verzamelwoede. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet in staat is om zijn belangen zelf te behartigen en dat de onderbewindstelling en het mentorschap gerechtvaardigd zijn. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het bewind en mentorschap zijn gehandhaafd, en wijst het verzoek van de appellant af.