ECLI:NL:GHSHE:2015:1462

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
20-000790-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodsbedreiging, mishandeling en verboden wapenbezit met zware gevolgen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder doodsbedreiging met een pistool, mishandeling van zijn ex-vrouw, en het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij zijn huidige partner door onvoorzichtigheid met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 20 augustus 2013 in Vlissingen. De verdachte had zijn ex-vrouw bedreigd door een vuurwapen op haar te richten en haar met het wapen te slaan, wat resulteerde in letsel. Daarnaast raakte zijn huidige partner gewond door een schot dat per ongeluk werd afgevuurd terwijl de verdachte het wapen aan het demonteren was in de auto. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de poging tot moord. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en kreeg een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-000790-14
Uitspraak: 21 april 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-
West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 maart 2014 in de strafzaak met parketnummer 02-811202-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970 ,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte:
  • heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven te beroven (poging tot moord, feit 1 primair);
  • die [slachtoffer 1] heeft mishandeld (feit 2);
  • zich roekeloos heeft gedragen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (feit 3 primair);
  • een onderdeel van een vuurwapen (patroonhouder) en munitie voorhanden heeft gehad (feit 4).
De rechtbank heeft de verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank beslist tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 5 februari 2015 gevorderd dat het hof,
evenals de rechtbank, bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 heeft begaan. De advocaat-generaal heeft echter, in afwijking van de beslissing van de rechtbank, voor wat betreft het onder 1 primair ten laste gelegde geconcludeerd tot bewezenverklaring van de delictsvariant ‘poging tot doodslag’. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren, met aftrek van voorarrest, en dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten bedrage van
€ 2.295,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, geheel zal toewijzen en ter zake tevens de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De verdediging heeft:
  • vrijspraak bepleit van beide onder 1 primair ten laste gelegde delictsvarianten alsmede van het onder 3 primair ten laste gelegde;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de bewezen-verklaring van hetgeen onder 1 subsidiair, 2, 3 subsidiair en 4 aan de verdachte ten laste is gelegd;
  • bepleit dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet, althans niet in haar geheel, zal toewijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd omdat het hof voor wat betreft de feiten onder 1 en 3 tot een wezenlijk andere bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - nadat de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg nader is omschreven - ten laste gelegd:
1. dat hij op 20 augustus 2013 te Vlissingen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (op zeer korte afstand) een vuurwapen heeft gericht (gehouden) op het hoofd, althans (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] en vervolgens een of meermalen de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op 20 augustus 2013 te Vlissingen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer 1] een vuurwapen getoond en/of
op haar gericht;
2. dat hij op 20 augustus 2013 te Vlissingen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) een of meermalen (met een vuurwapen) op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3. dat hij op 20 augustus 2013 in het arrondissement Zeeland-West-Brabant en/of in België, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een vuurwapen uit elkaar heeft gehaald en/of heeft gedemonteerd en/of de slede van een/dat vuurwapen naar achteren heeft gehaald/getrokken en/of daarbij of vervolgens de trekker heeft overgehaald, althans een of meerdere handeling(en) met een/dat vuurwapen heeft verricht, zonder zich ervan te vergewissen of zich nog een kogel/projectiel in het vuurwapen bevond en/of de veiligheidspal wel op veilig stond, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in haar rug, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze [slachtoffer 2] is ontstaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op 20 augustus 2013 in het arrondissement Zeeland-West-Brabant en/of in België grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, een vuurwapen uit elkaar heeft gehaald en/of heeft gedemonteerd en/of de slede van een/dat vuurwapen naar achteren heeft gehaald/getrokken en/of daarbij of vervolgens de trekker heeft overgehaald, althans een of meerdere
(het hof leest in:andere) handeling(en) met een/dat vuurwapen heeft verricht, zonder zich ervan te vergewissen of zich nog een kogel/projectiel in het vuurwapen bevond en/of de veiligheidspal wel op veilig stond, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in haar rug, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze [slachtoffer 2] is ontstaan;
4. dat hij op 20 augustus 2013 te Vlissingen een onderdeel van een wapen van categorie III als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een patroonhouder, en/of munitie van categorie III als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten meerdere (vijf) patronen, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn door het hof verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
Inleiding
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof het volgende vast.
Uit het huwelijk van de verdachte en [slachtoffer 1] is een zoon geboren, [naam kind] , die ten tijde van het ten laste gelegde twee jaren oud was. Door de rechter is bepaald dat de verdachte zijn zoontje twee uren per veertien dagen mag zien. Deze contacten vonden onder begeleiding van Juvent plaats in het omgangshuis in Middelburg. Dat was niet de wijze van omgang met zijn zoon die de verdachte voor ogen stond. Hij hield [slachtoffer 1] ervoor verantwoordelijk dat hij niet op een normale manier omgang met zijn zoon kon hebben.
De verdachte heeft verklaard dat hij daarom op 20 augustus 2013 in de loop van de avond samen met zijn [hof: toenmalige] vriendin [slachtoffer 2] in zijn auto naar de woning van [slachtoffer 1] in Vlissingen is gereden met de bedoeling ‘een statement te maken’: door onverwacht in de woning van [slachtoffer 1] te verschijnen en haar als het ware te overrompelen wilde de verdachte [slachtoffer 1] zó laten schrikken en angst inboezemen dat het voor haar voor eens en voor altijd duidelijk zou zijn dat hij als vader op een gewone manier omgang met zijn zoon wilde.
In Vlissingen is de verdachte nabij de woning van [slachtoffer 1] uit de auto gestapt, waarna hij via een gangetje naar de achterzijde van de woning van [slachtoffer 1] is gelopen om te kijken of de achterdeur open stond. De verdachte hoopte dat dat het geval zou zijn, zodat hij via die deur ongezien de woning van [slachtoffer 1] binnen zou kunnen gaan. Toen de verdachte zag dat de achterdeur inderdaad open stond, is hij teruggegaan naar de auto. Daar heeft hij een overall en handschoenen aangetrokken. Ook heeft de verdachte uit de kofferbak van de auto een pistool gepakt en in de zak van zijn overall gestoken. Hij wist dat er patronen in de houder zaten.
Vervolgens is de verdachte via de openstaande achterdeur de woning van [slachtoffer 1] binnengegaan. Via de keuken kwam hij in een halletje. De verdachte is in het halletje in een nisje gaan staan en toen [slachtoffer 1] vanuit de woonkamer het halletje in kwam heeft de verdachte het pistool uit de zak van zijn overall gepakt om het aan [slachtoffer 1] te laten zien. [2]
[slachtoffer 1] bevond zich op 20 augustus 2013 ’s avonds in haar woning aan de [adres 1] te Vlissingen. De achterdeur stond helemaal open. Op een gegeven moment liep [slachtoffer 1] naar de gang om de achterdeur dicht te doen. [3] Toen [slachtoffer 1] vanuit de woonkamer de gang inliep, zag zij ineens de verdachte staan. Hij richtte direct een vuurwapen op haar hoofd. De verdachte stond een kleine meter van haar vandaan. Op het moment dat de verdachte het wapen op het hoofd van [slachtoffer 1] richtte was de loop ongeveer 10 cm van haar hoofd verwijderd. [slachtoffer 1] keek op dat moment in de loop. De verdachte pakte vervolgens het vuurwapen over, waarna [slachtoffer 1] met de achterzijde van het vuurwapen een klap tegen haar voorhoofd kreeg. [slachtoffer 1] voelde direct een hevige pijn aan haar voorhoofd. [4]
Het letsel van [slachtoffer 1] bestond onder meer uit een barstwond van de huid boven de linkerwenkbrauw van een halve centimeter lengte. [5]
De verdachte heeft verklaard dat hij een slaande beweging in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. [6]
Op 20 augustus 2013 omstreeks 22.35 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de meldkamer de melding dat er op de [adres 1] [hof: te Vlissingen] problemen zouden zijn met een ex. Ter plaatse zagen zij dat een vrouw met een bloedende wond op haar voorhoofd uit de woning aan de [adres 2] kwam. Dit bleek het slachtoffer, [slachtoffer 1] , te zijn. [7]
Op 21 augustus 2013 te 00.25 uur werd een forensisch sporenonderzoek verricht in de woning aan de [adres 1] te Vlissingen. Daarbij werd op de inloopmat in de gang een zwarte patroonhouder aangetroffen, die onder goednummer 283847 in beslag werd genomen. In de patroonhouder waren twee kogelpatronen aanwezig (goednummers 283850 en 283852). In de directe nabijheid van de patroonhouder werd nog een kogelpatroon aangetroffen. Het slaghoedje aan de achterzijde van deze kogelpatroon was onbeschadigd. Deze kogelpatroon werd onder goednummer 283844 in beslag genomen. Verderop in de gang, in de richting van de keuken, lag nog een kogelpatroon op de grond. Het slaghoedje aan de achterzijde van deze kogelpatroon was ingeslagen. De patroon was nog voorzien van de kogelpunt. Deze kogelpatroon werd in beslag genomen onder goednummer 283577. [8]
Het onder goednummer 283847 in beslag genomen magazijn van een vuurwapen is een onderdeel/hulpstuk van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De onder de goednummers 283577, 283844, 283850 en 283852 in beslag genomen identieke kogelpatronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [9]
Na het incident in de woning van [slachtoffer 1] is de verdachte teruggelopen naar de auto en is aan de bestuurderskant op de achterbank gaan zitten. Zijn vriendin, [slachtoffer 2] , had inmiddels plaatsgenomen op de bestuurdersplaats en is met de auto weggereden. Na een tijdje (…) heeft de verdachte, zittend op de achterbank, zijn overall uitgetrokken. Daarbij voelde de verdachte het pistool in de zak van de overall. De verdachte heeft toen het pistool gepakt om het te demonteren. Terwijl hij in de auto daarmee bezig was, schoot de slede uit de handen van de verdachte waardoor het wapen afging. [slachtoffer 2] werd door de afgevuurde kogel in haar rug geraakt. [10]
Na te zijn gestopt heeft de verdachte [slachtoffer 2] op de achterbank geholpen. Daar heeft de verdachte het wapen weggegooid in het veld naast de snelweg, ergens tussen Vlissingen en Antwerpen. Het was in ieder geval voorbij het knooppunt Markiezaat. [11]
Na het verhoor is met de verdachte het traject vanaf het knooppunt Markiezaat in Nederland tot aan de Antwerpse ring afgelegd. Daarbij is gebleken dat de mogelijke plaatsen waar het wapen werd weggegooid zich alle op Nederlands grondgebied bevinden. [12]
[slachtoffer 2] dacht op een gegeven moment, zittend op de bestuurderszetel, dat er een airbag ontploft was. Haar rechterbeen sloeg weg naar achteren in combinatie met een harde knal. Dit was tijdens het rijden. [slachtoffer 2] zei tegen de verdachte dat zij niet kon remmen. Zij kon haar been niet bewegen. De verdachte heeft [slachtoffer 2] op de achterbank van de auto gelegd en is met haar naar het ziekenhuis gereden. [13]
[slachtoffer 2] werd op 20 augustus 2013 om 23.39 uur opgenomen in het ziekenhuis in Brasschaat (België) met ‘potentieel dodelijke verwondingen met levensgevaar’. [14] De kogel werd operatief verwijderd. [15]
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Algemeen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel is - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Met betrekking tot het ten laste gelegde onder 1
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de verdachte, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door een - doorgeladen - pistool op haar hoofd te richten en vervolgens de trekker over te halen. Dusdoende heeft de verdachte welbewust het risico genomen dat de kogelpunt van de patroon die bij het doorladen vanuit de patroonhouder in de patroonkamer van het pistool terecht was gekomen zou worden afgevuurd en dat deze [slachtoffer 1] dodelijk zou hebben verwond. Enkel doordat het pistool weigerde, is het bij een poging tot doodslag gebleven, aldus de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal baseert zijn standpunt op de volgende redenering:
In deze zaak staat vast dat de in de woning van [slachtoffer 1] achtergebleven patroonhouder en kogelpatronen afkomstig zijn uit het pistool dat de verdachte op de achterbank van de auto wilde demonteren en dat toen afging, waardoor [slachtoffer 2] door de afgevuurde kogelpunt in haar rug getroffen werd. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 21 augustus 2013 tegenover de politie verklaard dat de verdachte een pistool op haar hoofd richtte en dat zij toen een ‘klik’ hoorde. Deze verklaring is duidelijk, aldus de advocaat-generaal: de ‘klik’ hoort bij het afvuren van het pistool (het hof begrijpt: het overhalen van de trekker). Maar er gebeurde niets. Volgens [slachtoffer 1] deed de verdachte toen iets aan het wapen, hij richtte het weer op haar hoofd en zij hoorde weer een ‘klik’. Maar weer gebeurde er niets. Die tweede klik duidt op een tweede poging om af te vuren en het ‘iets-doen-aan-het-wapen’ was dan het doorladen van het wapen, aldus de advocaat-generaal. De advocaat-generaal wijst er hierbij op dat, blijkens de door de deskundige Kerkhoff ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring, bij het doorladen van het wapen de (eerste) blindganger wordt uitgeworpen. En volgens de advocaat-generaal wordt die blindganger in de woning van [slachtoffer 1] aangetroffen: een hele kogelpatroon met de afdruk van de slagpin erin. Omdat de tweede ‘klik’ ook geen schot opleverde, moet de doorgeladen kogelpatroon zich op dat moment nog in het pistool bevinden, aldus de advocaat-generaal, die hiervoor verwijst naar de verklaring van de deskundige Kerkhoff dat een blindganger na een afvuurstoring zonder daaropvolgend menselijk handelen in de kamer van het vuurwapen blijft zitten. De advocaat-generaal heeft er in dit verband voorts op gewezen dat in deze zaak nergens uit blijkt dat de verdachte na de tweede afvuurpoging nogmaals iets aan het wapen heeft gedaan, met andere woorden: niet is gebleken dat de verdachte het wapen nogmaals heeft doorgeladen, waarbij de (tweede) blindganger uit het wapen werd geworpen. Wel heeft de verdachte het wapen gebruikt om [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan, aldus de advocaat-generaal, en daardoor kan volgens de deskundige Kerkhoff de patroonhouder met de daarin nog aanwezige patronen uit het wapen zijn gevallen. En doordat de patroonhouder uit het wapen op de grond is gevallen, kunnen er volgens die deskundige ook een of meer patronen uit de patroonhouder los zijn gekomen en op de grond terecht zijn gekomen. Buiten de vier in de woning van [slachtoffer 1] aangetroffen kogelpatronen, waarvan één met de afdruk van de slagpin in het slaghoedje, moet er echter nog een vijfde patroon zijn geweest, te weten de patroon die in de auto werd afgevuurd en [slachtoffer 2] verwondde. Volgens de advocaat-generaal is die vijfde kogelpatroon logischerwijs de kogelpatroon die in de woning van [slachtoffer 1] werd ‘doorgeladen’ en die na de tweede afvuurpoging in de kamer van het pistool is achtergebleven.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe is, in de kern, aangevoerd dat geen steunbewijs voorhanden is voor het door aangeefster [slachtoffer 1] geschetste scenario en dat er geen bewijs is dat pleit tegen de door de verdachte geschetste gang van zaken, kort gezegd inhoudende dat verdachte [slachtoffer 1] enkel wilde laten schrikken en het wapen niet op haar heeft gericht, laat staan dat hij op haar heeft proberen te schieten.
Het hof overweegt als volgt.
In de kern komen de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] erop neer dat de verdachte het pistool op haar hoofd heeft gericht en de trekker heeft overgehaald en dat de verdachte vervolgens, toen er niets gebeurde, ‘iets met het wapen deed’ waarna hij het weer op haar richtte en de trekker overhaalde.
De verklaringen van de verdachte houden daarentegen in dat hij het pistool in de woning van [slachtoffer 1] slechts te voorschijn heeft gehaald om het aan haar te laten zien en haar daardoor schrik aan te jagen. Volgens de verdachte heeft hij het pistool met zijn rechterhand uit de zak van de overall gepakt en het vervolgens (naar het hof begrijpt: voor [slachtoffer 1] zichtbaar) voor zijn lichaam langs overgegeven in zijn linkerhand. De verdachte betwist dat hij het pistool op [slachtoffer 1] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald.
Er zijn geen verklaringen van getuigen die steun bieden aan één van beide lezingen over de gebeurtenissen in de woning van [slachtoffer 1] . Weliswaar heeft de buurman van [slachtoffer 1] verklaard dat hij haar hoorde gillen en schreeuwen, waarop hij naar haar woning is gekomen en op de voordeur heeft gebonsd, maar zijn auditieve waarnemingen zeggen op zichzelf niets over de precieze aard van hetgeen zich in de woning van [slachtoffer 1] heeft afgespeeld. Denkbaar is dat de enkele onverhoedse verschijning van de verdachte in de woning van [slachtoffer 1] met, voor haar zichtbaar, een wapen in zijn handen, voor haar al aanleiding is geweest om te gaan gillen en schreeuwen.
Het hof neemt, evenals de advocaat-generaal, de verklaringen die aangeefster [slachtoffer 1] tegenover de politie heeft afgelegd tot uitgangspunt. Het hof acht die verklaringen in de kern, ondanks de door de verdediging - op detailniveau - gesignaleerde discrepanties en inconsistenties daarin, betrouwbaar en geloofwaardig omdat zij in grote lijnen steun vinden in de door de verdachte afgelegde verklaringen en in andere bewijsmiddelen.
De kernvraag in deze zaak is of de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] moeten leiden tot de slotsom dat de verdachte, al dan niet met voorbedachten raad, heeft geprobeerd opzettelijk haar van het leven te beroven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De deskundige Kerkhoff, forensisch wapendeskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut, heeft op 13 januari 2015 ten overstaan van de raadsheer-commissaris alsmede
ter terechtzitting van het hof van 25 maart 2015 uitgebreid verklaard over een aantal (technische) aspecten van een pistool, soortgelijk aan het pistool dat de verdachte op
20 augustus 2013 voorhanden had. Dat pistool zelf is in deze zaak niet aangetroffen en is derhalve geen onderwerp van onderzoek geweest. Uit de verklaringen van de deskundige Kerkhoff en ook overigens uit het dossier volgt dat het pistool van de verdachte van oorsprong een zogenoemd 8 mm knalpistool was en dat dit is omgebouwd tot een pistool waarmee scherpe munitie van het kaliber 6.35 mm verschoten kan worden. Volgens de deskundige wordt een pistool als het onderhavige gebruikelijk doorgeladen door het naar achteren trekken van de slede die zich op de loop bevindt. Daardoor wordt de kogelpatroon die zich bovenin de patroonhouder bevindt naar de patroonkamer in het pistool getrans-porteerd en tegelijkertijd wordt de haan gespannen. Hierdoor is het pistool schietklaar.
De verdachte heeft ontkend dat hij het wapen in de woning van [slachtoffer 1] heeft doorgeladen. Hij heeft ook verklaard niet te weten of het wapen al dan niet was doorgeladen toen hij het uit de kofferbak van de auto pakte en bij zich stak. Volgens de verdachte heeft hij het pistool, nadat hij het had aangeschaft, een keer gedeeltelijk uit elkaar gehaald. Hij heeft toen de patroonhouder uit het pistool genomen - waarbij hij heeft gezien dat er vier of vijf patronen in de houder zaten - en hij heeft voorts de veiligheidspin verwijderd en de slede zo ver mogelijk naar achteren geschoven, waardoor hij deze aan de achterzijde vijf tot tien millimeter kon optillen. Ook heeft de verdachte de trekker overgehaald waarbij hij een klik hoorde alsof de haan terugsprong. Vervolgens heeft hij het wapen weer in elkaar gezet en in een koffertje opgeborgen. Naar zijn zeggen heeft de verdachte verder niets met het pistool gedaan totdat hij het op de avond van 20 augustus 2013 bij zich stak.
Daarnaar gevraagd heeft de deskundige Kerkhoff verklaard dat een kogelpatroon, die zich in de kamer bevindt, bij het uitnemen van de patroonhouder in de regel via de ruimte waar de patroonhouder zich bevond uit de kamer zal vallen, maar dat het ook voorkomt dat de kogelpatroon in de kamer blijft ‘hangen’, bijvoorbeeld door een gebrekkig functioneren van de patroontrekkerhaak. Volgens de deskundige Kerkhoff zijn bij onderzoek van soortgelijke omgebouwde vuurwapens herhaaldelijk diverse storingen waargenomen. Volgens de deskundige is er ten aanzien van storingen bij dergelijke omgebouwde vuurwapens geen sprake van een zeldzaamheid.
Voorts heeft de deskundige Kerkhoff desgevraagd, naar aanleiding van de verklaring van de verdachte dat hij bij het (gedeeltelijk) demonteren van het pistool de slede zo ver mogelijk naar achteren had geschoven waardoor hij het achterste deel van de slede kon optillen, verklaard en ter terechtzitting van het hof getoond dat het in die situatie mogelijk is in de kamer van het pistool te kijken. Volgens de deskundige is het dan ook mogelijk om te zien of er een kogelpatroon in de kamer ligt: je ziet dan geen donker gaatje van de afvuuropening (de loop) maar het achterste platte schijfje van de kogelpatroon. Volgens de deskundige is dan wel vereist dat je weet waar je moet kijken en ook dat je weet hoe de achterkant van een kogelpatroon eruit ziet.
Desgevraagd heeft de verdachte verklaard niet meer te weten of er op het moment van de gedeeltelijke demontage van het pistool al dan niet een kogelpatroon in de kamer zat.
De deskundige Kerkhoff heeft voorts verklaard dat een pistool, behalve op de gebruikelijke wijze, ook kan worden doorgeladen als na een gedeeltelijke demontage als door de verdachte beschreven eerst de patroonhouder wordt teruggeplaatst en pas daarna de slede weer in positie wordt gebracht. Voorwaarde is dan wel, aldus de deskundige, dat zich in de patroonhouder een of meer kogelpatronen bevinden. Wordt eerst de slede en pas daarna de patroonhouder met patronen teruggeplaatst, dan wordt het pistool niet doorgeladen, zo verklaarde de deskundige.
De verdachte heeft verklaard niet meer te weten in welke volgorde hij het wapen na de gedeeltelijke demontage weer in de oorspronkelijke toestand heeft gebracht.
Op grond van hetgeen de deskundige Kerkhoff daarover heeft verklaard acht het hof niet volstrekt onwaarschijnlijk dat de kogelpatroon die na de gebeurtenissen in de woning van aangeefster [slachtoffer 1] in de auto van de verdachte werd afgevuurd en het slachtoffer [slachtoffer 2] in de rug trof, mogelijk reeds vóór die gebeurtenissen, toen de verdachte het pistool uit de auto pakte en bij zich stak, in de patroonkamer van het pistool lag. Naar het oordeel van het hof kan op grond van de verklaringen van de deskundige Kerkhoff zelfs niet uitgesloten worden dat die kogelpatroon al in de patroonkamer heeft gezeten vanaf het moment dat de verdachte het pistool in zijn bezit had. Het is immers mogelijk dat deze kogelpatroon bij het verwijderen van de patroonhouder door de verdachte in de patroonkamer is blijven hangen en dat de verdachte dat niet heeft gezien. Ook is het mogelijk dat deze kogelpatroon zonder dat de verdachte dat wist in de patroonkamer terecht is gekomen als de verdachte bij het weer monteren van de onderdelen van het wapen eerst de patroonhouder en daarna de slede heeft teruggeplaatst, welke volgorde er volgens de deskundige Kerkhoff toe leidt dat een pistool wordt doorgeladen.
Met de advocaat-generaal deelt het hof de conclusie dat het gegeven dat in de auto van de verdachte een schot is afgegaan betekent dat op dat moment een kogelpatroon in de patroonkamer van het pistool van de verdachte aanwezig moet zijn geweest. Anders dan de advocaat-generaal is het hof evenwel van oordeel dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet zonder meer aan de hand van het schot dat in de auto is afgegaan kan worden vastgesteld dat de verdachte het pistool in de woning van [slachtoffer 1] moet hebben doorgeladen.
In de visie van de advocaat-generaal duidt ook het gegeven dat in de woning van aangeefster [slachtoffer 1] een kogelpatroon met een ‘indent’, een beschadiging in het slaghoedje van de kogelpatroon, veroorzaakt door de slagpin van het pistool, erop dat de verdachte de trekker van het doorgeladen pistool heeft overgehaald, met alle mogelijke (fatale) gevolgen van dien.
Het hof deelt deze visie niet. In dit verband acht het hof van belang dat de deskundige Kerkhoff heeft verklaard dat het gegeven dat een kogelpatroon is aangetroffen met een ingedrukt slaghoedje niet per se hoeft te betekenen dat er een afvuurstoring is geweest. Een deukje in een slaghoedje kan op meerdere manieren ontstaan, aldus de deskundige. Bij sommige wapens kan zo’n deukje ontstaan bij het doorladen. Voorts acht het hof van belang dat de deskundige Kerkhoff heeft verklaard dat het vaker voor komt dat bij het Nederlands Forensisch Instituut patronen met een deukje in het slaghoedje worden aangetroffen in een patroonhouder; ook is het de deskundige bekend dat in het illegale circuit weleens patronen worden verhandeld of aangetroffen die in een ander wapen hebben gezeten en er kan dan zelfs sprake zijn geweest van een storing in het andere wapen waarbij mogelijk het slaghoedje is ingedrukt.
Het hof merkt hierbij op dat er in deze zaak geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden naar de vraag of de beschadiging van het slaghoedje van de aangetroffen kogelpatroon door de slagpin van het pistool van de verdachte is veroorzaakt, nu het pistool van de verdachte niet meer is aangetroffen. Maar zelfs als dat onderzoek had kunnen plaatsvinden met als resultaat dat het slaghoedje was beschadigd door de slagpin van het pistool van de verdachte, dan was daarmee – indachtig de verklaring van de deskundige Kerkhoff – nog niet zonder meer komen vast te staan dat de beschadiging van het slaghoedje op 20 augustus 2013 in de woning van aangeefster [slachtoffer 1] was ontstaan als gevolg van het overhalen van de trekker.
Ook uit het gegeven dat de kogelpatroon met het beschadigde slaghoedje is aangetroffen
nabij het nisje in de gang waarin de verdachte zich vóór de confrontatie met [slachtoffer 1] verdekt had opgesteld, kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat de kogelpatroon dáár werd uitgeworpen, nadat - in de visie van de advocaat-generaal - (daar) een afvuurpoging had plaatsgevonden en het wapen door de verdachte was doorgeladen. Uit het dossier blijkt immers dat in de gang van de woning van [slachtoffer 1] een schermutseling tussen haar en de verdachte heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer 1] met het pistool tegen het hoofd is geslagen. Naar het oordeel van het hof moet het ervoor gehouden worden dat daarbij of daardoor de patroonhouder met de daarin aanwezige kogelpatronen uit het pistool is gevallen. De deskundige Kerkhoff heeft immers tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat, als het wapen wordt omgedraaid om er mee te slaan, het kan zijn dat de patroonhouder uit het wapen valt omdat de ontgrendelingspal van de patroonhouder aan de onderkant zit. Volgens de deskundige Kerkhoff is het ook mogelijk dat er dan, als er op dat moment meerdere patronen in de patroonhouder zitten, [het hof leest in: meerdere] patronen uit de patroonhouder vallen.
Hiervoor is al overwogen dat het aantreffen van een kogelpatroon met een ingedeukt slaghoedje in de gang van de woning van [slachtoffer 1] niet zonder meer betekent dat er ter plaatse een afvuurpoging heeft plaatsgevonden gevolgd door het doorladen van het pistool waarbij de ‘blindganger’ is uitgeworpen. Naar het oordeel van het hof moet op grond van de hiervoor weergegeven verklaring van de deskundige Kerkhoff ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de kogelpatroon met het ingedeukte slaghoedje tijdens de schermutseling tussen de verdachte en aangeefster [slachtoffer 1] nog in de patroonhouder zat en, evenals de kogelpatroon met het onbeschadigde slaghoedje, eerst uit de patroonhouder is losgekomen toen de patroonhouder uit het pistool viel en op de grond terechtkwam. Ook blijkt uit het dossier dat verschillende personen (aangeefster, haar kinderen, de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) alsmede het hondje van aangeefster in de gang hebben gelopen, waardoor de kogelpatroon met het beschadigde slaghoedje kan zijn verplaatst naar de locatie waar deze later werd aangetroffen. Bezien tegen de achtergrond van het voorgaande zijn de plaatsen waar de patroonhouder en de losse patronen zijn aangetroffen niet van betekenis voor de vaststelling van de toedracht van de gebeurtenissen als door de advocaat generaal geschetst.
Volgens de advocaat-generaal wijzen ook de klik-geluiden waarover aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard erop dat de verdachte de trekker van het pistool heeft overgehaald.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] , dat de verdachte de trekker heeft overgehaald, uitsluitend is gebaseerd op haar waarneming van een tweetal ‘klik’-geluiden. Uit de door aangeefster afgelegde verklaringen volgt niet dat zij heeft gezien dat de verdachte de trekker van het pistool heeft overgehaald. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat het ten tijde van confrontatie met [slachtoffer 1] donker was in de gang.
De deskundige Kerkhoff heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris alsmede ter terechtzitting van het hof verklaard, kort gezegd, dat nagenoeg iedere mechanische handeling aan een vuurwapen een zeker ‘klik’-geluid veroorzaakt; daarbij heeft de deskundige tegenover de raadsheer-commissaris in concreto het overhalen van de trekker, het laden, de bediening, en ook het spannen (van de haan) benoemd, alsmede het naar achteren trekken van de slede. In het laatste geval heeft de raadsheer-commissaris waargenomen dat meerdere geluiden hoorbaar zijn, waaronder een slepend geluid.
Uit de verklaring van de deskundige Kerkhoff volgt derhalve dat de ‘klik’-geluiden die aangeefster [slachtoffer 1] heeft waargenomen niet noodzakelijk veroorzaakt zijn door het overhalen van de trekker van het pistool.
Gelet hierop en tegen de achtergrond van de door de deskundige Kerkhoff afgelegde verklaring over de veelheid aan mechanische handelingen die alle in meer of mindere mate gepaard gaan met een ‘klik’-geluid, gaat het hof voorbij aan de aanname van de deskundige Kerkhoff, dat in de gegeven context het scenario zoals in de zaak omschreven past bij een afvuurpoging, doorladen en nog een afvuurpoging.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot de slotsom dat het overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte heeft geprobeerd aangeefster [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door een doorgeladen pistool op haar hoofd te richten en de trekker over te halen. Dit betekent dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Het hof acht wel bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met de dood door een pistool op haar te richten, zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd. Het hof acht niet aannemelijk, zoals de verdachte heeft verklaard, dat hij het pistool slechts aan [slachtoffer 1] heeft getoond door het, voor [slachtoffer 1] zichtbaar, van zijn ene hand naar zijn andere hand over te brengen. Daarvoor is de verklaring van [slachtoffer 1] naar het oordeel van het hof te specifiek.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Met de advocaat-generaal acht het hof voorts bewezen dat de verdachte aangeefster [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar met het pistool tegen het hoofd te slaan. Het hof acht niet aannemelijk, zoals door de verdediging te berde is gebracht, dat de verdachte, doordat hij in de haast om de woning van [slachtoffer 1] te verlaten, over haar of over het hondje is gestruikeld en daarbij [slachtoffer 1] met het pistool tegen het hoofd heeft geraakt. Hiervoor is de verklaring van [slachtoffer 1] , dat de verdachte het pistool heeft ‘omgepakt’ en haar met de achterkant van het pistool tegen het hoofd heeft geslagen, te specifiek. Bovendien vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaring van de verdachte dat hij een slaande beweging naar [slachtoffer 1] maakte.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
Vast staat dat de verdachte op de achterbank van de auto doende is geweest met het uit elkaar halen/demonteren van het pistool. Voorts staat vast dat als gevolg van de daarbij door de verdachte verrichte handelingen een kogel is afgevuurd waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De advocaat-generaal meent dat verdachtes gedragingen gekwalificeerd dienen te worden als ‘roekeloos’, zodat het hof het onder 3 primair ten laste gelegde bewezen dient te verklaren. De advocaat-generaal baseert zijn standpunt onder meer op de opvatting dat de verdachte, toen hij in de auto bezig was met het demonteren van het pistool, wist dat er een kogelpatroon in de kamer van het pistool aanwezig was, omdat de verdachte het pistool in de woning van [slachtoffer 1] had doorgeladen en vervolgens tevergeefs had geprobeerd het pistool af te vuren.
Volgens de verdediging moet de verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde vrijgesproken worden, omdat zijn gedragingen hooguit als ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ gekwalificeerd kunnen worden, zoals onder 3 subsidiair ten laste is gelegd. De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring in zoverre gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat volgens de wetsgeschiedenis met de invoering van een afzonderlijk strafmaximum voor roekeloosheid is beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Anders gezegd: er zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.
De gedragingen van de verdachte, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer 2] zwaar gewond is geraakt, bestaan volgens de steller van de tenlastelegging hieruit dat de verdachte, zonder zich ervan te vergewissen of zich nog een kogelpatroon in het pistool bevond en/of de veiligheidspal wel op veilig stond:
- een pistool uit elkaar heeft gehaald/gedemonteerd en/of
- de slede van dat pistool naar achteren heeft gehaald/getrokken en/of
- daarbij of daarna de trekker heeft overgehaald,
dan wel (een) andere handeling(en) met dat vuurwapen heeft verricht.
De verdachte heeft erkend dat hij met het oog op de demontage van het pistool in de auto de veiligheidspin heeft verwijderd en de slede naar achteren heeft getrokken. Volgens zijn verklaringen heeft de verdachte daarbij of daarna niet de trekker overgehaald, maar is het pistool afgegaan doordat de slede bij het naar achteren trekken uit zijn handen schoot.
Het hof stelt vast dat er in deze zaak geen bewijs voorhanden is dat de verdachte in de auto (bewust of onbewust) de trekker van het pistool heeft overgehaald. De verdachte ontkent dat hij de trekker heeft overgehaald en in dit verband acht het hof voorts van belang dat de deskundige Kerkhoff heeft verklaard dat hij niet kan uitsluiten dat een wapen kan afgaan bij het naar achteren halen van de slede en dat volgens deze deskundige meerdere onhandige bewegingen met het wapen mogelijk zijn waardoor veroorzaakt wordt dat het na een afvuurstoring alsnog afgaat.
Uit de door de verdachte afgelegde verklaringen volgt dat hij, toen hij na de gebeurtenissen in de woning van [slachtoffer 1] in de auto op de achterbank zat, zag dat de patroonhouder niet meer in het pistool aanwezig was en dat hij er daarom van uitging dat er ‘niets’ meer kon gebeuren.
Naar het oordeel van het hof getuigt de veronderstelling van de verdachte dat er niets kon gebeuren omdat de patroonhouder ontbrak op zichzelf niet van lichtzinnigheid, te meer niet nu de verdachte van zichzelf zegt niet deskundig te zijn op het gebied van vuurwapens en de werking ervan, en aanwijzingen van het tegendeel het hof niet zijn gebleken.
Het hof is voorts van oordeel, zoals hiervoor is overwogen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde, dat niet is komen vast te staan dat de verdachte het pistool in de woning van [slachtoffer 1] heeft doorgeladen en dat zich vervolgens een afvuurstoring zou hebben voorgedaan. De opvatting van de advocaat-generaal, dat de verdachte ten tijde van het demonteren van het pistool wist of in ieder geval geweten moet hebben dat er, ondanks het ontbreken van de patroonhouder, een kogelpatroon in de patroonkamer aanwezig was, vindt daarom naar het oordeel van het hof geen steun in de gebeurtenissen in de woning van [slachtoffer 1] . Zoals hiervoor met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde voorts is overwogen, bestaan overigens ook andere mogelijkheden waardoor een patroon onopgemerkt vanuit de patroonhouder naar de patroonkamer wordt getransporteerd.
Met betrekking tot het verwijt dat de verdachte zich niet ervan heeft vergewist dat de veiligheidspal op veilig stond, overweegt het hof als volgt. De deskundige Van Iersel heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 17 februari 2014 in dit verband verklaard dat, wanneer men het wapen wil demonteren, de veiligheidspal eraf gehaald dient te worden en dat daarna het wapen uit elkaar gehaald kan worden. Deze deskundige noemt de veiligheidspal in dit verband ook een demontagepal. Voorts heeft de deskundige Kerkhoff ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat de slede alleen verwijderd kan worden nadat de veiligheidspal verwijderd is.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft vastgesteld niet gezegd worden dat de verdachte bij het demonteren van het pistool welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen, zodat roekeloosheid, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, aan de verdachte niet verweten kan worden. Dat de gevolgen van zijn handelen ernstig zijn te noemen staat aan dit oordeel niet in de weg.
Naar het oordeel van het hof moet het uit elkaar halen van een vuurwapen en het in dat kader naar achteren halen van de slede, zonder zich ervan te vergewissen of een kogelpatroon in het pistool aanwezig is, wel gezien worden als zeer onvoorzichtig gedrag en in die zin komt het hof, anders dan door de verdediging bepleit, tot een bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde.
Het hof merkt overigens nog op dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het wapen na het schietincident in de auto op Nederlands grondgebied heeft weggegooid. Op grond hiervan acht het hof bewezen dat het schietincident, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opliep, eveneens op Nederlands grondgebied, meer bepaald in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer reed immers op dat moment in de richting van België.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
1.
dat hij op 20 augustus 2013 te Vlissingen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend aan
die [slachtoffer 1] een vuurwapen getoond en op haar gericht;
2.
dat hij op 20 augustus 2013 te Vlissingen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) met een vuurwapen op/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
dat hij op 20 augustus 2013 in het arrondissement Zeeland-West-Brabant zeer onvoorzichtig een vuurwapen uit elkaar heeft gehaald en de slede van dat vuurwapen naar achteren heeft gehaald/getrokken, zonder zich ervan te vergewissen of zich nog een kogel/projectiel in het vuurwapen bevond, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in haar rug, heeft bekomen;
4.
dat hij op 20 augustus 2013 te Vlissingen een onderdeel van een wapen van categorie III als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een patroonhouder, en munitie van categorie III als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten meerdere (vijf) patronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling.

Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:

Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.

Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot (een onderdeel van) een vuurwapen van categorie III als bedoeld in die wet
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van - kort gezegd - poging tot moord (feit 1), mishandeling (feit 2), het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel in de roekeloosheids-variant (feit 3) en verboden wapenbezit (feit 4) veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Voor de in zijn visie op lichtere (feit 1) dan wel gelijke (feiten 2, 3 en 4) wijze te kwalificeren feiten vordert de advocaat-generaal oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren, met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Voorop wordt gesteld dat het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, voor wat betreft feit 1 slechts bewezen acht dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft bedreigd met de dood en voorts dat het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, voor wat betreft feit 3 van oordeel is dat de verdachte niet in die mate schuld heeft aan het letsel dat het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft opgelopen dat sprake is van roekeloosheid. Voor beide door het hof bewezen verklaarde feiten gelden (aanzienlijk) lagere wettelijke strafmaxima dan voor de feiten die volgens de rechtbank en de advocaat-generaal bewezen kunnen worden.
Met betrekking tot de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft een omgebouwd alarmpistool, voorzien van de bijbehorende patroonhouder en munitie, voorhanden gehad. Op 20 augustus 2013 heeft de verdachte het pistool meegenomen naar de woning van het slachtoffer [slachtoffer 1] , zijn ex-echtgenote en de moeder van zijn zoontje, waar hij naar eigen zeggen naar toe was gegaan om haar voor eens en voor altijd duidelijk te maken dat hij op een ‘normale’ wijze omgang met zijn zoontje wilde hebben. Verdachte is de woning van [slachtoffer 1] binnengeslopen, waarna hij haar heeft bedreigd met de dood door het pistool op haar te richten. Ook heeft de verdachte [slachtoffer 1] mishandeld door haar met het pistool tegen het hoofd te slaan, waardoor zij pijn heeft ondervonden en een hoofdwond heeft opgelopen.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij op deze gewelddadige wijze heeft willen komen tot een oplossing voor de door hem ervaren problemen rondom de omgangsregeling met zijn zoontje. Het moet voor [slachtoffer 1] alleen al een uitermate beangstigende ervaring zijn geweest om op een laat tijdstip op de avond in haar woning plotseling met de verdachte geconfronteerd te worden, te meer nu [slachtoffer 1] , naar de verdachte bekend was, naar aanleiding van eerder gewelddadig gedrag van zijn kant haar toevlucht had genomen tot een ‘Blijf-van-mijn-lijf’-huis. Daarnaast rekent het hof de wijze waarop [slachtoffer 1] met de dood is bedreigd tot de meest ernstige in zijn soort.
Naast de jegens [slachtoffer 1] gepleegde feiten heeft de verdachte zich op 20 augustus 2013 ook jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] onverantwoord gedragen. De verdachte heeft immers, terwijl hij op de achterbank van de op dat moment door [slachtoffer 2] bestuurde auto zat, het pistool waarmee [slachtoffer 1] was bedreigd en geslagen, uit elkaar willen halen. Daarbij is de verdachte zo onvoorzichtig te werk gegaan dat het pistool is afgegaan en [slachtoffer 2] door de afgevuurde kogel in haar rug werd geraakt.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt het hof als volgt.
Door J. Nys, psycholoog, is een onderzoek verricht naar de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. In zijn rapport van 14 november 2013 concludeert de psycholoog dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, die te diagnosticeren is als een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Door de psycholoog wordt geadviseerd de verdachte, vanwege de doorwerking van de stoornis in de door hem gepleegde delicten, licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof sluit zich aan bij de bevindingen en het advies van de psycholoog en het zal de bewezen verklaarde feiten in licht verminderde mate aan hem toerekenen.
Het hof heeft daarnaast voor wat betreft de persoon van de verdachte met het oog op de op te leggen straf gelet op het gegeven dat de verdachte, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 september 2014, reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, waaronder twee veroordelingen ter zake van huiselijk geweld.
Ter voorkoming van recidive adviseert de psycholoog Nys voornoemd een ambulante behandeling van de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte in een forensische zorginstelling gespecialiseerd in de behandeling van cluster B-persoonlijkheids-problematiek met een behandelprogramma voor plegers van huiselijk geweld. De psycholoog adviseert voorts toezicht en controle en opname van het zorgtraject als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen strafdeel met verplicht reclasseringstoezicht. Het hof schaart zich achter dit advies.
Door de reclasseringswerker M. Roorda van Eijsinga van de stichting Reclassering Nederland te Maastricht is, onder meer aan de hand van het rapport en advies van de psycholoog J. Nys, een plan van aanpak opgesteld, dat is neergelegd in het reclasseringsadvies van 4 februari 2014. Daarin wordt geadviseerd om, ingeval van oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, in de uitspraak als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] op te nemen.
Alles afwegend acht het hof oplegging van de hierna te vermelden gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Met het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf en het aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden van de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Van de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal de teruggave worden gelast aan de verdachte respectievelijk aan [slachtoffer 2] .
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd en een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.295,00,
te vermeerderen met, kort gezegd, de wettelijke rente. De schadevordering heeft tot een bedrag van € 2.250,00 betrekking op immateriële schade en voor een bedrag van € 45,00
op materiële schade.
De vordering tot schadevergoeding is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding eveneens geheel zal toewijzen en tevens ter zake de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
De verdediging meent dat de schadevordering niet althans niet geheel toewijsbaar is. Met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade is daartoe aangevoerd dat niet vast staat dat de benadeelde partij haar voornemen om psychologische hulp te zoeken heeft gerealiseerd en voorts dat onduidelijk is of de hulpvraag van de benadeelde partij uitsluitend gerelateerd is aan de gebeurtenissen van 20 augustus 2013.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade is door of namens de verdachte niet betwist en ligt reeds daarom voor toewijzing gereed. Met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat deze, gezien de ernst van de bedreiging en de mishandeling die de benadeelde partij ten deel zijn gevallen, zonder meer billijk voorkomt.
Het hof acht derhalve, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal en anders dan de verdediging, de schadevordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar, met een veroordeling omtrent de kosten als hierna te vermelden.
Het hof ziet tevens aanleiding om te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als hierna te melden. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 5, 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 63, 285, 300 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2,
3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de
gevangenisstraf,
groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen
bijzondere voorwaardenniet heeft nageleefd;

stelt als bijzondere voorwaarden:

- dat de veroordeelde verplicht is zich (uiterlijk) drie dagen na zijn invrijheidstelling te melden bij de stichting Reclassering Nederland te Maastricht, Heerderweg 25
(043 - 36 39 333);
  • dat de veroordeelde verplicht is zich vervolgens gedurende de proeftijd te melden bij de stichting Reclassering Nederland voornoemd, zo lang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd voor zijn agressieproblematiek/persoonlijkheidsstoornis zal laten behandelen door een instelling voor ambulante (forensische) psychiatrie - zulks ter beoordeling van de reclassering - en zich daarbij zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens die instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd verboden is, behoudens bij gelegenheid van de (door de reclassering begeleide) omgang met zijn kind, contact te hebben of te leggen of te laten leggen met [slachtoffer 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de stichting Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft ophet tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 299972: 1.00 STK Overall, OS 12963/13;
  • 299978: 1.00 PR Handschoen, kleur wit, werkhandschoenen, OS 12963/13;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 283577: 1.00 STK Patroon GECO kal. 6.35, goudkleur, SIN: [SIN] , kogelpatroon met inslag in slaghoed;
  • 283844: 1.00 STK Munitie GECO volmantel kal. 6.35, goudkleur, SIN: [SIN] , volledige kogelpatroon;
  • 283847: 1.00 STK Wapen, kleur zwart, patroonhouder pistool met daarin twee kogelpatronen;
  • 283850: 1.00 STK Patroon kal. 6.35, goudkleur, SIN: [SIN] , bovenste patroon in patroonhouder;
  • 283852: 1.00 STK Patroon kal. 6.35, SIN: [SIN] , onderste patroon in patroonhouder;
  • 299968: 1.00 STK Munitie, kogelpunt uit lichaam [slachtoffer 2] ;
gelast de
teruggave aan verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 299966: 1.00 STK Broek, denim, OS 12970/13;
  • 299967: 1.00 STK Shirt, ZEEMAN, OS 12970/13;
  • 299984: 1.00 STK Navigator, OS 13168/13;
gelast de
teruggave aan [slachtoffer 2]van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 288833: 1.00 STK Broek, jeans, OS 12969/13;
  • 299962: 2.00 STK Kous, OS 12969/13;
  • 299963: 1.00 STK Schoeisel, linker, OS 12969/13;
  • 299964: 1.00 STK Hemd, OKAY topje, OS 12969/13;
  • 299965: 1.00 STK Ondergoed, OS 12969/13;
  • 299980: 1.00 STK Schoeisel, rechter, OS 12969/13;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.295,00 (tweeduizend tweehonderdvijfennegentig euro), bestaande uit € 45,00 (vijfenveertig euro) materiële schade en € 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.295,00 (tweeduizend tweehonderdvijfennegentig euro), bestaande uit
€ 45,00 (vijfenveertig euro) materiële schade en € 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, het totaalbedrag bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom, dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 21 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover de hierna te vermelden feiten en omstandigheden door het hof redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van een of meer van de ten laste gelegde feiten wordt hierna in voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan het hof deze feiten en omstandigheden ontleent.
2.De verklaring van de verdachte in hoger beroep, afgelegd ter terechtzitting van 5 februari 2015.
3.Het proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 16).
4.Het proces-verbaal verhoor aangeefster (dossierpagina 28).
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een schrijven van J. Vrencken, forensisch geneeskundige
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte (dossierpagina 315).
7.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (dossierpagina’s 36 tot en
8.Het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina’s 135 tot en met 139).
9.Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 4] van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant met proces-verbaalnummer PL19 / 2013 057 853 (dit proces-verbaal is niet opgenomen in voormeld dossier van de politie Zeeland).
10.De verklaring van de verdachte in hoger beroep, afgelegd ter terechtzitting van 5 februari 2015.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een verhoorblad inhoudende de verklaring die de verdachte op 21 augustus 2013 tegenover de politie in Brasschaat (België) heeft afgelegd (dossierpagina 223).
12.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van de Lokale Politie Brasschaat, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (dossierpagina 218).
13.Een schriftelijk bescheid, te weten een verhoorblad inhoudende de verklaring die [slachtoffer 2] op 27 augustus 2013 tegenover de politie in Brasschaat (België) heeft afgelegd (dossierpagina’s 234 en 235).
14.Een schriftelijk bescheid, te weten een politie-attest d.d. 21 augustus 2013 van het AZ Klina te Brasschaat betreffende [slachtoffer 2] (dossierpagina 211).
15.Een schriftelijk bescheid, te weten een - niet gedateerde - nota voor de politie van dr. [naam] , ASO Anesthesie-Reanimatie, AZ Klina te Brasschaat, betreffende patiënte [slachtoffer 2] (dossierpagina 213).