ECLI:NL:GHSHE:2015:1525

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
F 200.164.333_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met zorgen over de ontwikkeling en hulpverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij hun kinderen onder toezicht zijn gesteld. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.G.A. Mattheussens, zijn van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van hun kinderen. De ouders stellen dat zij in staat zijn om de kinderen zelf op te voeden en dat de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg niet gerechtvaardigd zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2015 hebben de ouders hun standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukken dat de zorgen voornamelijk zijn gebaseerd op aannames en een incident met de buren. De Raad voor de Kinderbescherming en de stichting hebben echter aangegeven dat er wel degelijk zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en dat hulpverlening noodzakelijk is. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders geen medewerking hebben verleend aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en dat de zorgen over de kinderen ernstig genoeg zijn om de ondertoezichtstelling voort te zetten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 april 2015
Zaaknummer : F 200.164.333/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/290305 JE RK 14-2158
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de vader en de moeder respectievelijk de ouders,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg West-Brabant West (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 februari 2015, hebben de ouders verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de raad strekkende tot het opleggen van een maatregel van ondertoezichtstelling alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Mattheussens;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger 2 van de stichting].
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan beiden gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, welke ter griffie zijn ingekomen op 18 maart 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de raad d.d. 25 februari 2015 met als bijlage het rapport van de raad d.d. 6 november 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats];
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats];
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats];
- [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank voornoemde kinderen met ingang van 1 december 2014 tot uiterlijk 30 november 2015 onder toezicht van de stichting gesteld.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat voldaan is aan de wettelijke voorwaarden voor een ondertoezichtstelling en dat deze maatregel in het belang van de kinderen is. De ouders zijn van mening zijn dat zij zeer wel in staat zijn om de kinderen alleen op te voeden. De ouders hebben ter zitting van het hof aangevoerd dat het onduidelijk is waar de door de raad en stichting gestelde ontwikkelingsbedreiging van de kinderen uit bestaat. De ondertoezichtstelling van de kinderen is – naar de mening van de ouders – slechts gebaseerd op één incident met de buren. De ouders stellen dat de omstandigheden die de rechtbank bij de beslissing in aanmerking heeft genomen onjuist zijn, dan wel niet van zodanige ernstige aard zijn dat de maatregel van ondertoezichtstelling in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft op basis van het rapport van de raad ten onrechte geconcludeerd dat er ernstige zorgen omtrent de kinderen bestaan, omdat dit rapport veelal is gebaseerd op aannames. Daarbij komt dat uit het rapport van de raad ook kan worden afgeleid dat het goed gaat met de kinderen: ze gaan graag naar school, doen daar goed hun best, halen alle van belang zijnde omstandigheden in acht genomen behoorlijke resultaten, zij hebben de nodige vriendjes en vriendinnetjes en de moeder heeft een goed contact met de leerkrachten van de kinderen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat vanuit de verschillende scholen zorgen omtrent de kinderen worden gesignaleerd. Uit het rapport van de raad volgt dat [kind 1] in de klas een stil meisje is dat geen opvallend of buitensporig gedrag vertoont. Zij lijkt goede contacten te hebben met haar klasgenootjes. De prestaties van [kind 1] variëren, maar zijn geen reden tot zorg. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [kind 1] onvoldoende aan haar ontwikkeling zou toekomen. De moeder heeft ter zitting van het hof betwist betwist dat [kind 1] voor haar en de andere kinderen zorgt. Het veelvuldige schoolverzuim van [kind 2] en [kind 3] is in het rapport van de raad niet als zodanig terug te vinden. [kind 2] is vorig jaar wel veelvuldig naar het ziekenhuis geweest in verband met haar nierklachten. Dat [kind 2] op een iets lager niveau op school functioneert dan van haar mag worden verwacht, hiermee verband houden. [kind 3] is een rustige en stille leerling. De contacten met zijn klasgenoten zijn goed en hij werkt hard en doet goed zijn best op school. [kind 4] heeft het weliswaar zwaar qua leren op school maar één en ander kan volgens de ouders ook worden verklaard vanuit de IQ-scores van [kind 4]. De ouders stellen dat er geen specifieke zorgen omtrent [kind 4] bestaan.
De stichting stelt ten onrechte dat de kinderen zich enorm de ouders voegen en daardoor tekort worden gedaan in hun ontwikkeling. De stichting beschikt echter niet over concrete feiten en voorbeelden. Bovendien strookt dit niet met het feit dat de kinderen door de scholen worden omschreven als vrolijk en sociaal vaardig.
De ouders voeren verder aan dat ten aanzien van de gezondheidsproblematiek van de kinderen gesteld noch gebleken is dat die problemen aan hen te wijten zijn.
De ouders betwisten dat zij de kinderen bij de procedures betrekken en hen daarmee belasten. Zij merken op dat uit de bestreden beschikking niet volgt waaruit deze belasting heeft bestaan en in welke mate deze is geschied.
Ten aanzien van de relatie met de buren geldt dat de ouders een eenmalig geschil met de buurman over de schutting hebben gehad. Van agressie en/of bedreigingen is geen sprake.
Het feit dat de ouders beperkte inkomsten hebben, betekent niet dat sprake is van financiële problematiek; er zijn geen schulden.
De ouders erkennen dat de vader lichamelijke klachten heeft. De vader betwist dat sprake is van psychische klachten. De vader erkent dat hij last heeft van stemmingswisselingen ten gevolge van zijn suikerziekte. De vader betwist echter dat hij de kinderen mishandelt. De ouders hebben ter zitting van het hof verklaard dat zij een enorme weerstand hebben tegen de door de stichting gewenste KOPP-training voor de kinderen. De vader heeft verder verklaard dat zijn medische klachten door de ondertoezichtstelling verergeren. De rechtbank is er dan ook volledig aan voorbij gegaan dat de ondertoezichtstelling een zeer grote druk op het gezin legt; de ouders en de kinderen ervaren de ondertoezichtstelling als een straf. Het hof heeft in het verleden in een situatie die ernstiger was dan nu – mede vanwege deze druk – de ondertoezichtstelling van de kinderen beëindigd. De ondertoezichtstelling dient daarom ook nu te worden beëindigd.
3.5.
De raad heeft ter zitting - samengevat - verklaard dat er zorgen omtrent de kinderen bestaan. Deze zorgen worden door de ouders ontkend maar worden wel steeds opnieuw gesignaleerd. Er is sprake van een gesloten gezinssysteem. Er dient hulpverlening binnen het gezin te worden ingezet om zicht te krijgen op het gezin en de thuissituatie zodat kan worden vastgesteld of de zorgen terecht zijn of niet. De raad heeft geconstateerd dat de vader problemen heeft, maar onduidelijk is of sprake is van psychische problemen omdat daar evenmin zicht op bestaat. Tot op heden is er door de ondertoezichtstelling nog geen duidelijkheid ontstaan. De raad is van mening dat de ondertoezichtstelling moet worden gecontinueerd, maar er dient dan wel hulpverlening te worden ingezet. De raad betreurt het dat de ouders en de kinderen de ondertoezichtstelling als een straf ervaren.
3.6.
De stichting voert ter zitting in hoger beroep - samengevat - het volgende aan.
De stichting deelt de zorgen van de raad zoals deze zijn verwoord in het rapport van de raad. De stichting heeft verder geconstateerd dat [kind 3] op school vaak afwezig is vanwege nierproblemen, [kind 2] geen realistische kijk heeft op haar schoolresultaten waardoor zij op een lager niveau functioneert en [kind 1] voor haar moeder en broertje en zusjes zorgt en daardoor niet aan haar ontwikkeling toekomt. Verder bestaat er weinig zicht op de gezondheid en het psychisch functioneren van de vader. De vader heeft last van stemmings-wisselingen waardoor hij soms tegen de kinderen schreeuwt, hetgeen een impact op de kinderen heeft. De stichting heeft daarom met de ouders en de kinderen over het volgen van een KOPP-training gesproken, maar is daarbij op hevige weerstand gestuit. De KOPP-training kan de kinderen helpen om met de stemmingswisselingen van de vader om te gaan. De ouders bagatelliseren de zorgen en leggen de oorzaken hiervan buiten zichzelf.
De stichting is van mening dat de ondertoezichtstelling dient te worden gecontinueerd. De stichting zal dan opnieuw gaan inzetten op een KOPP-training voor de kinderen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (hierna: wet HKBM) in werking getreden. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake de ondertoezichtstelling van minderjarigen waarbij het inleidend verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet HKBM volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidend verzoekschrift is ingediend op 6 november 2014 is derhalve artikel 1:254 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing op de onderhavige zaak.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:254 (oud) BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.7.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 (oud) BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Het hof constateert dat de ouders tot op heden geen medewerking aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling hebben verleend. Er bestaat bij de ouders geen enkele ingang om samen met de gezinsvoogd stil te staan bij wat de kinderen nodig hebben. Ter zitting van het hof is gebleken dat de gezinsvoogd hierover zelfs niet met de ouders in gesprek kan treden. Het hof is naar aanleiding van de door de raad en de stichting geuite zorgen van oordeel dat deze ernstig genoeg zijn om te veronderstellen dat de kinderen dringend behoefte hebben aan bijvoorbeeld een KOPP-training of een andere vorm van hulpverlening. Het hof is van oordeel dat door het feit dat de ouders de noodzaak hiervan niet inzien, in combinatie met de zorgen omtrent de kinderen, die de rechtbank heeft vastgesteld en die het hof onderschrijft, de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dat de kinderen het volgens de ouders goed doen op school maakt dat – naar het oordeel van het hof – niet anders. Het hof is verder van oordeel dat de ontwikkelings-bedreiging van de kinderen niet op een minder ingrijpende wijze kan worden weggenomen, zodat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De grief van de ouders faalt.
3.7.4.
Het hof onderkent dat de voortzetting van de ondertoezichtstelling – gelet op de bij de ouders aanwezige weerstand tegen deze maatregel – lastig is, maar het hof acht dit wel in het belang van de kinderen noodzakelijk. Het hof heeft ter zitting in hoger beroep voorts vastgesteld dat de inzet van zeer professionele ondersteuning en begeleiding voor deze ouders noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling een kans van slagen te geven. Het hof vraagt hiervoor de bijzondere aandacht van de stichting.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 december 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.A.R.M. van Leuven en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.