ECLI:NL:GHSHE:2015:1528

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
F 200 163 744_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], werd verlengd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A. van Vliet, verzocht om de beschikking van 14 november 2014 te vernietigen en het verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 april 2015, waarbij de moeder, de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vader van de kinderen was niet verschenen, maar de minderjarige [minderjarige 1] had wel een brief gestuurd naar het hof.

Het hof overwoog dat de kinderen sinds 16 november 2010 onder toezicht stonden en dat de moeder en haar huidige partner, de stiefvader, een positieve ontwikkeling hadden doorgemaakt. De stichting bevestigde dat de omgang met de vader goed verliep en dat er geen bezwaren waren tegen een beëindiging van de ondertoezichtstelling. Het hof concludeerde dat er geen sprake meer was van een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd was.

Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, besloot het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, met ingang van 2 april 2015. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd voor de periode van 16 november 2014 tot 2 april 2015. De uitspraak werd gedaan door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en M.J. van Laarhoven, en op schrift gesteld op 23 april 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 2 april 2015
Zaaknummer : F 200.163.744/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/288086 JE RK 14-1860 en C/02/288087 JE RK 14-1861
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van Vliet,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader)
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 januari 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de stichting tot verlenging van ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode van 16 november 2014 tot 16 mei 2015 alsnog af te wijzen.
2.2.
Het hof heeft geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. N. van Vliet, waarnemend voor mr. A. van Vliet;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger namens de stichting];
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger namens de raad].
Het hof heeft de heer [de stiefvader] (hierna: de stiefvader) als informant tot de mondelinge behandeling ter terechtzitting toegelaten.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 6 februari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]) geboren. [minderjarige 1] is erkend door de vader. De stiefvader is de biologische vader van [minderjarige 1].
3.1.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats], [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]) geboren. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 2].
3.1.2.
De moeder is in maart 2013 gehuwd met de stiefvader
.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 16 november 2010 onder toezicht van de stichting.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - voor zover in de onderhavige zaak van belang - de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 16 november 2014 verlengd tot 16 mei 2015.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Sedert de thuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] heeft zij, samen met de stiefvader, een positieve ontwikkeling laten zien en een stabiele thuissituatie gecreëerd.
Met ondersteuning van de ambulante hulpverlening van Surplus kunnen zij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bieden wat zij nodig hebben. Met de vader bestaan afspraken over de omgang tussen hem en [minderjarige 2], waaraan naar volle tevredenheid uitvoering wordt gegeven.
Niet langer kan worden gesteld dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging die niet afdoende in het vrijwillige kader kan worden afgewend en aldus kan niet (langer) worden gesteld dat er gronden aanwezig zijn die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigen.
3.6.
De stichting bevestigt ter zitting dat de omgang met de vader thans goed verloopt en geeft aan enkel nog een (eventuele) ondersteunende rol voor zich weggelegd te zien met betrekking tot de schoolkeuze van [minderjarige 2].
3.7.
De raad geeft ter zitting aan dat geen bezwaren te hebben tegen een beëindiging van de ondertoezichtstelling.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.8.2.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat ten aanzien van de genoemde minderjarigen van de door de wet genoemde ontwikkelingsbedreiging niet langer sprake is. De omgang tussen [minderjarige 2] en zijn vader, die ten tijde van de beschikking van de rechtbank nog pril was en waarop weinig zicht bestond, heeft inmiddels, zo is gebleken, tot ieders tevredenheid vorm gekregen. Nu voor het overige geen zorgen met betrekking tot [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn gesteld of gebleken, kan het hoger beroep van de moeder wordt toegewezen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, gedeeltelijk dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de stichting alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 2 april 2015.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 2 april 2015 de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 november 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 2 april 2015 alsnog af het inleidend verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats];
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode van 16 november 2014 tot 2 april 2015.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 2 april 2015 gegeven door mrs. H. van Winkel,
C.A.R.M. van Leuven en M.J. van Laarhoven, in het openbaar door de voorzitter uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.M.H.M. van Lent, griffier, en op 23 april 2015 op schrift gesteld.