ECLI:NL:GHSHE:2015:1609

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
14-00221
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 27 november 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2010. Na bezwaar had de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de heffingsrente, maar ongegrond voor het overige. Belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat zij te laat was met het indienen van het hoger beroepschrift. De termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift eindigde op 22 januari 2014, maar het beroepschrift werd pas op 23 januari 2014 ingediend. Belanghebbende voerde aan dat haar termijnoverschrijding te wijten was aan haar betrokkenheid bij de begeleiding van een derde met een psychiatrische aandoening, wat leidde tot vermoeidheid en een vergissing in de uiterste datum. Het Hof oordeelde echter dat deze omstandigheden geen reden vormden om te concluderen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim was. Het Hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen redenen waren om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten of het griffierecht te vergoeden. De uitspraak van het Hof is een bevestiging van de strikte handhaving van de termijnen in het bestuursrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00221
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 november 2013, nummer AWB 13/2046 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.772 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.158, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de beschikking heffingsrente, de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de beschikking vernietigd, de heffingsrente verminderd tot € 304, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 26,90 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 januari 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en de heer [B].
1.5.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.7.
Het Hof heeft in deze zaak op 30 januari 2015 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 3 februari 2015 aan partijen verzonden.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 13 maart 2015 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
De in hoger beroep bestreden uitspraak van de Rechtbank van 27 november 2013 is in afschrift aan partijen verzonden op 11 december 2013.
2.2.
Het hoger beroepschrift is door belanghebbende op 23 januari 2014 bezorgd bij de Centrale informatiebalie van het Paleis van Justitie in ’s-Hertogenbosch.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is belanghebbende ontvankelijk in het hoger beroep?
2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, is voorts in geschil het antwoord op de volgende vragen:
2.1.
Is het door belanghebbende van haar ex-echtgenoot, via het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, ontvangen bedrag van € 4.563 ten onrechte tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend?
2.2.
Dient ten aanzien van de eigendom van de onroerende zaken [a-straat] 65 te [woonplaats], [b-straat] 145 te [C], [c-straat] 39 te [C], [d-straat] 8 te [C] en [e-straat] 57 te [C], belastingheffing in box 3 achterwege te blijven?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot € 49.209 en vermindering van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen tot nihil. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de aanslag, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.209 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 14.238.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Deze termijn eindigde in het onderhavige geval op 22 januari 2014.
4.2.
Het hoger beroepschrift is door belanghebbende op 23 januari 2014, derhalve na het einde van de onder 4.1 vermelde termijn, bezorgd bij de Centrale informatiebalie van het Paleis van Justitie in ’s-Hertogenbosch. Het hoger beroepschrift is derhalve op die dag bij het Hof ingekomen.
4.3.
Niet-ontvankelijkverklaring kan dan ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb nog slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
4.4.
Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting ter verontschuldiging van het overschrijden van de wettelijke termijn aangevoerd dat zij nauw betrokken is geweest bij de begeleiding van een vrouw met een psychiatrische aandoening, dat daarnaast al geruime tijd geleden bij belanghebbende een ziekte is geconstateerd en dat belanghebbende door de vele activiteiten en gedachten en de vermoeidheid die daar het gevolg van is, zich heeft vergist in de uiterste datum waarop het hoger beroepschrift moest zijn ingediend. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat in de periode na de verzending van de bestreden uitspraak geen sprake is geweest van plotseling opkomende omstandigheden die haar verhinderden om het hoger beroepschrift binnen de wettelijke termijn in te dienen.
Naar het oordeel van het Hof vormen de door belanghebbende genoemde omstandigheden geen reden om te oordelen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim is geweest ten aanzien van het niet tijdig indienen van het hoger beroepschrift. Andere feiten en/of omstandigheden welke aanleiding zouden kunnen geven om het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb in het onderhavige geval van toepassing te achten, zijn het Hof niet gebleken.
4.5.
Gelet op het vorenoverwogene dient belanghebbende niet-ontvankelijk in haar hoger beroep te worden verklaard.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt, dat het Hof niet kan toekomen aan de in geschil zijnde vragen aangaande het van de ex-echtgenoot ontvangen bedrag en het geërfde vermogen.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
verklaarthet hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door 1 mei 2015 T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en L.M. Brouwer-Harten, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage