Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
verklaarthet hoger beroep niet-ontvankelijk.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 27 november 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2010. Na bezwaar had de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de heffingsrente, maar ongegrond voor het overige. Belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat zij te laat was met het indienen van het hoger beroepschrift. De termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift eindigde op 22 januari 2014, maar het beroepschrift werd pas op 23 januari 2014 ingediend. Belanghebbende voerde aan dat haar termijnoverschrijding te wijten was aan haar betrokkenheid bij de begeleiding van een derde met een psychiatrische aandoening, wat leidde tot vermoeidheid en een vergissing in de uiterste datum. Het Hof oordeelde echter dat deze omstandigheden geen reden vormden om te concluderen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim was. Het Hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen redenen waren om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten of het griffierecht te vergoeden. De uitspraak van het Hof is een bevestiging van de strikte handhaving van de termijnen in het bestuursrecht.