ECLI:NL:GHSHE:2015:1799

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
HD200.159.347_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep en inschrijving rechtsmiddelenregister

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de ontvankelijkheid van appellanten R&E Exploitatie B.V. en [Beheer] Beheer B.V. in hun hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis van 30 juli 2014, waarbij de rechtbank Limburg in een civiele procedure had geoordeeld. De appellanten stelden dat zij tijdig hoger beroep hadden ingesteld, maar het hof oordeelde in een tussenarrest van 3 maart 2015 dat uit het overgelegde uittreksel uit het rechtsmiddelenregister niet kon worden opgemaakt dat het hoger beroep binnen de vereiste termijn was ingeschreven.

Appellanten dienden vervolgens aanvullende stukken in, waaronder een brief van de griffier van de rechtbank Limburg en een nieuw uittreksel uit het rechtsmiddelenregister. Dit nieuwe uittreksel bevestigde dat de inschrijving van het hoger beroep op 4 november 2014 had plaatsgevonden, op basis van de appeldagvaarding van 29 oktober 2014. Het hof oordeelde dat dit nieuwe uittreksel dwingend bewijs opleverde van de tijdige en volledige inschrijving in het rechtsmiddelenregister, en dat er geen sprake was van een herstel van een inschrijvingsverzuim.

De geïntimeerde heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding gaven tot tegenbewijs, en het hof verwierp zijn stellingen over de inschrijving. Het hof concludeerde dat appellanten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep en verwees de zaak naar de rol voor memorie van grieven. De verdere beslissing werd aangehouden, en het arrest werd op 19 mei 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.159.347/01
arrest van 19 mei 2015
in de zaak van in de zaak van

1.R&E Exploitatie B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[Beheer] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. G.M.O. Puddu te Sittard,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.M.J. Dexters te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 maart 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer C/03/181691/HA ZA 13-247 gewezen vonnis van 30 juli 2014 tussen appellanten als gedaagden en geïntimeerde als eiser.

4.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 3 maart 2015;
  • de akte van appellanten met producties;
  • de antwoordakte van geïntimeerde met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

5.De verdere beoordeling

5.1.
In genoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat uit het door appellanten overgelegde uittreksel uit het rechtsmiddelenregister van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, niet kan worden opgemaakt dat het hoger beroep in de drie maanden na de uitspraak is ingesteld en tijdig in het register is ingeschreven. Omdat de overgelegde akte slechts een uittreksel is uit het rechtsmiddelenregister, heeft het hof appellanten in de gelegenheid gesteld duidelijkheid te verschaffen over de vraag of het rechtsmiddelenregister zelf wel de datum van het instellen van het hoger beroep en de inschrijving vermeldt.
5.2.
Ter voldoening aan het tussenarrest hebben appellanten een brief overgelegd van de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht aan de advocaat van appellanten van 11 maart 2015 alsmede een nieuw uittreksel uit het rechtsmiddelenregister. Volgens de brief van 11 maart 2015 heeft de inschrijving in het rechtsmiddelregister plaatsgevonden op basis van overgelegde (afschriften van) het bestreden vonnis en de appeldagvaarding van 29 oktober 2014 en is de appeldagvaarding in zijn geheel ingevoegd in het register. Om mogelijke misverstanden voor de toekomst uit te sluiten heeft de griffier bij de brief van 11 maart 2015 een gecorrigeerd (nieuw) uittreksel gevoegd. Dat nieuwe uittreksel, dat is overgelegd als productie 4, luidt als volgt:
"Op dinsdag 4 november 2014 is ter griffie van de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht, op (mondeling) verzoek van mr. G.M.O. Puddu aantekening gemaakt in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in art. 433 Rv van het op 29 oktober 2014 door R&E Exploitatie B.V. en [Beheer] Beheer B.V. ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank alhier van 30 juli 2014 (zaaknummer C/03/181691/ HA ZA 13-247) gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en R&E Exploitatie B.V. en [Beheer] Beheer B.V. als gedaagden. (…)"
Dit door de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, afgegeven nieuwe uittreksel uit het rechtsmiddelenregister is een authentieke akte in de zin van artikel 156 lid 2 Rv. Op grond van het bepaalde in artikel 157 lid 1 Rv leveren authentieke akten tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar – in dit geval de griffier – binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. Dat betekent dat het nieuwe uittreksel dwingend bewijs oplevert van de – van aanvang af – tijdige en volledige inschrijving in het rechtsmiddelenregister op 4 november 2014 van het op 29 oktober 2014 ingestelde hoger beroep. Omdat de inschrijving steeds aan alle vereisten heeft voldaan (het register bevat blijkens het nieuwe uittreksel zowel de datum van het in-stellen van het hoger beroep als de datum van de inschrijving) is van een – niet toegestaan – herstel van een inschrijvingsverzuim naar het oordeel van het hof geen sprake.
5.3.
Dwingend bewijs is vatbaar voor tegenbewijs (artikel 151 lid 2 Rv). Het hof is echter van oordeel dat geïntimeerde geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven hem toe te laten tot tegenbewijs. Geïntimeerde heeft ook geen bewijsaanbod gedaan. Zijn stelling dat uit de als producties 1, 3 en 5 overgelegde stukken – respectievelijk het aanvankelijk afgegeven uittreksel en de brieven van de griffier van 11 maart 2015 en 2 februari 2015 – blijkt dat de dagtekening van het hoger beroep niet in het rechtsmiddelregister werd ingeschreven onderschrijft het hof niet. Het aanvankelijk afgegeven uittreksel is vervangen door een gecorrigeerd uittreksel waaruit blijkt dat het rechtsmiddelenregister zelf wel de datum van het instellen van het hoger beroep bevat, terwijl de twee brieven van de griffiers naar het oordeel van het hof geen tegenstelling bevatten. Inschrijving van een stuk in een register zal in het algemeen immers niet, of niet uitsluitend, geschieden door het vermelden van het stuk in het register, maar juist door (een afschrift van) het in te schrijven stuk fysiek (of digitaal) in het register op te nemen, zoals bijvoorbeeld ook gebeurt bij inschrijving van stukken in het kadaster en dus kennelijk ook bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, zoals blijkt uit de brieven van de griffier. Het hof volgt dus niet de door geïntimeerde gebruikte beperkte uitleg van het begrip inschrijving.
De stelling van geïntimeerde dat niet is aangetoond dat bij het verzoek om inschrijving de aan hem betekende appeldagvaarding is overgelegd, wordt weerlegd door het nieuwe uittreksel en door de brieven van de griffier. Althans geïntimeerde heeft niets aangevoerd dat er op wijst dat de in de verklaring van de griffier vermelde datum 29 oktober 2014 niet op de aan hem betekende appeldagvaarding is gebaseerd.
Tot slot geldt voor de klacht van geïntimeerde dat eerder door de griffier afgegeven uittreksels uit het rechtsmiddelenregister niet voldeden aan de daaraan te stellen wettelijke vormvereisten (aan hem is op 6 januari 2015 een onvolledig uittreksel verstrekt), dat die uittreksels niet aan de ontvankelijkheid van appellanten in de weg staan. Het gaat er immers om dat de inschrijving in het rechtsmiddelenregister (om de in het tussenarrest in rechtsoverweging 2.3 gegeven reden) voldoet aan de wettelijke vereisten en dat staat naar het oordeel van het hof vast.
5.4.
Het voorgaande betekent dat appellanten ontvankelijk zijn in hoger beroep. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 30 juni 2015 voor memorie van grieven aan de zijde van appellanten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 mei 2015.
griffier rolraadsheer