In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 oktober 2014, waarin het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.B. Ester, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over het ouderlijk gezag en een omgangsregeling. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Trovatello, verzocht het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2015 is de minderjarige gehoord, en zijn er verschillende stukken in het geding gebracht, waaronder rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof overweegt dat de vader en moeder een affectieve relatie hebben gehad en dat de vader het gezag over de minderjarige wenst te delen. De moeder stelt dat de huidige problematiek een gezamenlijke gezagsuitoefening in de weg staat en dat de vader zijn wil oplegt.
Het hof oordeelt dat de vader voldoende heeft aangetoond dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afwees en kent het gezamenlijk gezag toe aan beide ouders. De verzoeken van de vader met betrekking tot zorg- en informatieregelingen worden afgewezen, omdat deze al eerder zijn vastgesteld. De beschikking is uitgesproken op 21 mei 2015.