ECLI:NL:GHSHE:2015:19

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
F 200.143.699-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de vrouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de draagkracht van de vrouw. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Roermond van 18 december 2013 aangevochten, waarin de kinderalimentatie voor de kinderen [kind 1] en [kind 2] was vastgesteld op € 85,50 per kind per maand. De vrouw verzocht de beschikking te vernietigen en het verzoek van de man af te wijzen. De man, verweerder, heeft in zijn verweerschrift het appel van de vrouw ongegrond verklaard en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft ook de minderjarige [kind 2] in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, wat hij deed door een brief te sturen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw na het huwelijk met de man een nieuwe relatie heeft gehad en dat zij onderhoudsplichtig is voor drie andere minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder de kinderalimentatie voor de man vastgesteld op € 162,50 per kind per maand. Het hof oordeelt dat de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage op 1 december 2012 moet worden vastgesteld, omdat de kinderen vanaf die datum bij de man verblijven. De vrouw kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank en heeft grieven ingediend over de ingangsdatum, de behoefte van de kinderen en haar draagkracht.

Het hof concludeert dat de draagkracht van de vrouw, na beoordeling van haar financiële situatie, op € 77,= per kind per maand wordt vastgesteld, ingaande 1 december 2012. De bestreden beschikking wordt vernietigd en de vrouw moet de achterstand in betaling van de kinderalimentatie inlopen met een bedrag van € 25,= per maand. De beschikking is gegeven door de rechters en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 januari 2015
Zaaknummer: F 200.143.699/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/124333/ FA RK 13-1022
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
[de man]
wonende te
[woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat van de man: mr. M.W.M.J. van Rooij.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 18 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 maart 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de man alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 april 2014, heeft de man verzocht het appel van de vrouw ongegrond te verklaren, dan wel het appel af te wijzen en de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering of aanvulling van gronden, te bekrachtigen.
2.3.
Bij volmacht d.d. 7 november 2014 overgelegd door mr. Van Rooij heeft de hierna te noemen [kind 1] de man gemachtigd om namens hem in hoger beroep op te treden.
2.4.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
2.4.2.
Het hof heeft de minderjarige [kind 2] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 13 november 2014. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna partijen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 november 2013 ;
  • de volmacht van de hierna te noemen [kind 1], overgelegd door de advocaat van de man bij V-formulier d.d. 11 november 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het op 1 november 2002 ontbonden huwelijk van partijen zijn, voor zover thans van belang, geboren:
- [kind 1] (hierna: [kind 1]), op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
- [kind 2], (hierna: [kind 2]), op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats].
[kind 1] en [kind 2] wonen bij de man sinds 3 december 2012.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de vrouw na het huwelijk met de man een affectieve relatie heeft gehad met de heer [vader van kind 3, 4, 5] waaruit de thans nog drie minderjarige kinderen [kind 3], [kind 4] en [kind 5] zijn geboren, waarvoor de vrouw eveneens onderhoudsplichtig is.
3.2.
Voor zover thans van belang heeft de rechtbank bij de beschikking van 5 juni 2012 de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te voldoen, vastgesteld op € 162,50 per kind per maand met ingang van 6 januari 2012.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding c.q. levensonderhoud en studie van [kind 1] en [kind 2] moet voldoen een bedrag van € 85,50 per kind per maand met ingang van 1 december 2012.
3.4.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Haar grieven richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot:
  • de ingangsdatum;
  • de behoefte van [kind 2] en [kind 1];
  • de draagkracht van de vrouw.
Ingangsdatum wijziging
3.4.
Tussen partijen is in geschil op welke datum de wijziging van de onderhoudsbijdrage moet ingaan.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de ingangsdatum op 1 december 2012 dient te worden vastgesteld, nu [kind 1] en [kind 2] vanaf 3 december 2012 bij de man verblijven en de vrouw er redelijkerwijs vanaf die datum rekening mee had kunnen en moeten houden dat er een bijdrage van haar zou kunnen worden verlangd in de kosten van deze kinderen.
De stelling van de vrouw dat zij ook na 1 december 2012 diverse uitgaven heeft gedaan ten behoeve van de kinderen en dat het daarom niet redelijk is om de ingangsdatum op
1 december 2012 vast te stellen, volgt het hof niet. Het is immers een keuze van de vrouw geweest om extra uitgaven te verrichten ten behoeve van haar kinderen terwijl zij daartoe niet verplicht was. Deze kosten, gelet ook op aard en omvang, dient de vrouw te voldoen uit haar vrije ruimte en kunnen niet tot een ander oordeel leiden voor wat betreft de ingangsdatum van de door haar na te komen onderhoudsverplichting.
Oud recht
3.5.
Nu de ingangsdatum gelegen is vóór 1 april 2013, constateert het hof dat in de onderhavige zaak de in 2012 gangbare Trema-normen van toepassing zijn en geeft het hof geen gevolg aan de door de vrouw naar voren gebrachte standpunten en berekeningen waarin zij uitgaat van de gewijzigde Trema-normen zoals die gelden met ingang van 1 april 2013.
Behoefte [kind 1] en [kind 2]
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] in 2012 € 212,30 per kind per maand bedroeg.
Het hof constateert dat de behoefte van de andere drie minderjarige kinderen van de vrouw evenmin in geschil is en dat deze kan worden vastgesteld op € 250,= per kind per maand. Nu de behoefte van de vijf kinderen zich na indexering van de behoefte van [kind 1] en [kind 2] op een vergelijkbaar niveau bevindt, zal het hof de draagkracht van de vrouw gelijkelijk over de vijf kinderen verdelen.
Draagkracht van de vrouw
3.7.1.
De vrouw stelt dat haar draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdragen ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] te voldoen.
3.7.2.
Met betrekking tot de financiële situatie van de vrouw constateert het hof dat zowel de vrouw als de man in hun respectievelijk beroep- en verweerschrift uitgaan van dezelfde financiële gegevens – zowel aan de inkomenszijde als aan de lastenzijde – als de rechtbank, zodat het hof in deze volstaat met een verwijzing naar de in de bestreden beschikking opgesomde financiële gegevens van de vrouw.
De standpunten van partijen liggen uiteen met betrekking tot het netto besteedbaar inkomen van de vrouw en de draagkracht die zij tot haar beschikking heeft vanwege de kosten die zij maakt in verband met de contactregeling met de kinderen.
3.7.3.
Het hof becijfert met de rechtbank dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw met ingang van 1 december 2012 € 1.944,= per maand bedraagt.
Ten aanzien van de verblijfskosten overweegt het hof dat is gebleken dat [kind 2] ten tijde van de ingangsdatum, en ook thans, twee dagen per veertien dagen bij de vrouw verblijft.
Voor [kind 1] geldt dat tussen partijen niet in geschil is dat hij in de periode rondom de ingangsdatum, zijnde 1 december 2012, één dag per week contact had met de vrouw. Weliswaar staat tussen partijen niet ter discussie dat [kind 1] thans in een lagere frequentie de vrouw bezoekt, gemiddeld zo’n één dag in de drie à vier weken, maar het hof ziet hierin onvoldoende aanleiding om een correctie op deze kosten te maken.
Het hof zal derhalve rekening houden met verblijfskosten verbonden aan de contacten die de vrouw met de kinderen heeft. Voor deze kosten wordt een forfaitair bedrag van € 5,= per kind per dag aangehouden. Gelet hierop becijfert het hof de totale verblijfskosten op € 43,= per maand.
3.7.4.
Na aftrek van de lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de vrouw een draagkrachtruimte van € 551,= per maand.
Daarvan is 70 % beschikbaar voor de betaling van onderhoudsbijdragen, zijnde € 386,= per maand.
Partijen zijn het er over eens dat de draagkracht van de vrouw verdeeld dient te worden over vijf kinderen.
3.7.5.
Op grond van het vorenstaande ziet het hof aanleiding de draagkracht van de vrouw vast te stellen op € 77,= per kind per maand en te bepalen dat zij dit bedrag zal hebben te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding c.q. levensonderhoud en studie van [kind 2] en [kind 1], ingaande 1 december 2012.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdragen is de grens van de draagkracht van de vrouw bereikt.
3.7.6.
De beschikking waarvan beroep dient dus te worden vernietigd.
Eventuele betalingsachterstand inzake nog niet betaalde kinderalimentatie dient door de vrouw te worden ingelopen met een (extra) bedrag van € 25,= per maand.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 5 juni 2012 van de rechtbank Roermond, thans rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor wat betreft de kinderalimentatie;
bepaalt dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding c.q. levensonderhoud en studie van
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats], en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
zal voldoen een bedrag van € 77,= per kind per maand met ingang van 1 december 2012, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
- bepaalt dat de vrouw de eventueel tot aan de datum van deze beschikking opgelopen achterstand in betaling terzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2], dient af te lossen met een bedrag van € 25,= per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M Mertens-Steeghs en M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.