In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man, die appellant is, heeft een affectieve relatie gehad met de vrouw, de geïntimeerde, en zij hebben samen een minderjarige dochter, [minderjarige 3]. De vrouw heeft ook twee andere minderjarige kinderen uit eerdere relaties. De rechtbank had eerder bepaald dat de man recht heeft op omgang met [minderjarige 3] en dat deze omgang eenmaal per veertien dagen op zondagmiddag dient plaats te vinden. De vrouw heeft echter deze omgangsregeling niet nageleefd, wat heeft geleid tot het indienen van een vordering door de man in kort geding.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw bevolen om de omgangsregeling na te komen, maar de man is in hoger beroep gegaan omdat hij vindt dat de voorzieningenrechter niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige en de gevolgen van de niet-nakoming door de vrouw. In het hoger beroep heeft de man drie grieven aangevoerd, waaronder de vordering om een dwangsom op te leggen aan de vrouw voor het niet naleven van de omgangsregeling.
Het hof heeft overwogen dat er geen zwaarwegende belangen zijn die zich tegen de omgang verzetten en dat de vrouw gehouden is om de omgangsregeling na te komen. Het hof heeft besloten om een dwangsom op te leggen van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw de omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 10.000,-. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en heeft de overige vorderingen van de man afgewezen.