ECLI:NL:GHSHE:2015:2087

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
HD200.154.566_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van omgangsregeling en oplegging van dwangsom in familierechtelijke zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man, die appellant is, heeft een affectieve relatie gehad met de vrouw, de geïntimeerde, en zij hebben samen een minderjarige dochter, [minderjarige 3]. De vrouw heeft ook twee andere minderjarige kinderen uit eerdere relaties. De rechtbank had eerder bepaald dat de man recht heeft op omgang met [minderjarige 3] en dat deze omgang eenmaal per veertien dagen op zondagmiddag dient plaats te vinden. De vrouw heeft echter deze omgangsregeling niet nageleefd, wat heeft geleid tot het indienen van een vordering door de man in kort geding.

De voorzieningenrechter heeft de vrouw bevolen om de omgangsregeling na te komen, maar de man is in hoger beroep gegaan omdat hij vindt dat de voorzieningenrechter niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige en de gevolgen van de niet-nakoming door de vrouw. In het hoger beroep heeft de man drie grieven aangevoerd, waaronder de vordering om een dwangsom op te leggen aan de vrouw voor het niet naleven van de omgangsregeling.

Het hof heeft overwogen dat er geen zwaarwegende belangen zijn die zich tegen de omgang verzetten en dat de vrouw gehouden is om de omgangsregeling na te komen. Het hof heeft besloten om een dwangsom op te leggen van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw de omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 10.000,-. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en heeft de overige vorderingen van de man afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.154.566/01
arrest van 9 juni 2015
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. A.M.E. Derks te Woerden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. N. Roodenburg te 's-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 augustus 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2014, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/283467/KG ZA 14-401)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Bij aanvang van deze relatie had de vrouw reeds twee minderjarige kinderen uit (een) eerdere relatie(s), te weten:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), geboren [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats].
De minderjarige [minderjarige 1] is niet door de man, maar door de heer [erkenner] erkend.
De vrouw heeft alleen het gezag over [minderjarige 1].
De minderjarige [minderjarige 2] is, hoewel de man niet de biologische vader van [minderjarige 2] is, door de
man erkend. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 2].
Partijen hebben tezamen nog een dochter gekregen:
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3]), geboren op [geboortedatum] 2008.
De man heeft [minderjarige 3] erkend. De vrouw heeft alleen het gezag over [minderjarige 3].
3.3.
Bij beschikking van 23 december 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man en [minderjarige 3] voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar éénmaal per veertien dagen op zondagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de man [minderjarige 3] bij de vrouw zal ophalen en hij haar daar zal terugbrengen. Deze omgang dient plaats te vinden in [plaats] of directe omgeving, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden en zich iedere verdere beslissing voorbehouden.
3.4.
Daar de vrouw bovengenoemde omgangsregeling niet nakwam, heeft de man gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de vrouw te veroordelen binnen twee dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan het voortzetten van de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 3] zoals vastgelegd bij beschikking van 23 december 2013 voornoemd, met het bevel tot afgifte van de minderjarige en met machtiging aan de man dit vonnis zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, althans op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte van een dag dat de vrouw niet voldoet aan het vonnis, met een maximum van € 50.000,-;
  • de vrouw te verbieden om met de minderjarige kinderen, althans met de minderjarige [minderjarige 3], naar Suriname c.q. het buitenland te verhuizen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw met de minderjarige kinderen, althans met de minderjarige [minderjarige 3], in Suriname, dan wel een ander buitenland verblijft, met een maximum van € 50.000,-;
  • de vrouw te veroordelen in de proceskosten van het geding.
3.5.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
  • bevolen dat de vrouw de bij beschikking van de rechtbank van 23 december 2013 voorlopig vastgestelde omgangsregeling nakomt, waarbij de man gerechtigd is tot omgang met de minderjarige [minderjarige 3], éénmaal per veertien dagen op zondagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de man [minderjarige 3] bij de vrouw zal ophalen en bij haar daar zal terugbrengen, waarbij de omgang dient plaats te vinden in [plaats] of directer omgeving;
  • partijen verwezen naar Juzt voor intensieve oudergesprekken;
  • partijen bevolen gevolg te geven aan de oproep van Juzt en hen bevolen mee te werken aan de uitvoering van de regeling;
  • de kosten van het geding gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • het meer of anders gevorderde geweigerd.
3.6.
De man is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter. Bij dagvaarding in hoger beroep heeft de man drie grieven aangevoerd en geconcludeerd, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
  • tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en zijn vorderingen, om de vrouw te veroordelen binnen 2 dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis haar volledige en feitelijke medewerking te verlenen aan het voortzetten van de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 3] zoals vastgelegd bij voornoemde beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 december 2014, gedurende één weekend in de veertien dagen van zondag 13.00 uur tot zondag 17.00 uur, met het bevel tot afgifte van het minderjarige kind en met machtiging aan de man dit vonnis zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, althans op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte van een dag dat zij niet voldoet aan het vonnis, althans tot een door het hof in goede justitie te bepalen dwangsom, met een maximum van € 50.000,-, althans een door het hof in goede justitie te bepalen maximum, alsnog toe te wijzen;
  • tot veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties aan de zijde van de man, waaronder begrepen het salaris van de advocaat.
3.7.
Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van de man toewijsbaar zijn.
3.8.
In zijn eerste grief voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat als de vrouw zorgen houdt ten aanzien van de omgang tussen de man en de minderjarige, de omgang eventueel kan plaatsvinden onder begeleiding van familie. Naar de mening van de man is dit onbegrijpelijk, nu deze overweging ruimte biedt aan de vrouw om opnieuw de voorlopige contactregeling te frustreren, terwijl duidelijk is vastgesteld dat de voorzieningenrechter niet is gebleken van zwaarwegende redenen om de omgang niet plaats te laten vinden en de vrouw te bevelen de vastgestelde regeling na te leven.
3.9.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.10.
Gesteld noch gebleken is dat zwaarwegende belangen zich tegen omgang verzetten en ook is niet dan wel onvoldoende aannemelijk geworden dat de bij beschikking van 23 december 2014 vastgestelde voorlopige omgangsregeling niet nagekomen kan worden. Uit het vonnis waarvan beroep –waartegen de vrouw niet heeft geappelleerd – blijkt onmiskenbaar dat de vrouw gehouden is om de bij vorenbedoelde beschikking vastgestelde voorlopige omgangsregeling na te komen. Dat de voorzieningenrechter daarbij heeft overwogen dat de omgang eventueel onder begeleiding van familie kan plaatsvinden als de vrouw zorgen houdt, doet niets af aan het feit dat de vrouw hoe dan ook gehouden is om de omgang te laten plaatsvinden. Dit blijkt ook uit het dictum, waarin niets is opgenomen ten aanzien van eventuele begeleiding van de omgang.
Dat de vrouw in de door de man gewraakte overweging van de rechtbank een rechtvaardiging heeft gevonden om de omgang af te houden, maakt naar het oordeel van het hof nog niet dat de grief kan slagen.
3.11.
Wel ziet het hof in het voorgaande aanleiding om, zoals door de man verzocht, een dwangsom op te leggen, nu thans is gebleken dat de vrouw niet genegen is om vrijwillig medewerking te verlenen aan de vastgelegde omgangsregeling. Aldus kan er vooralsnog niet van worden uitgegaan dat de vrouw de omgangsregeling zonder meer zal nakomen, zodat er aanleiding bestaat om een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, op te leggen. Het hof zal een dwangsom bepalen van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw niet voldoet aan dit arrest, met dien verstande dat deze dwangsom wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000,-.
3.12.
In zijn derde grief komt de man, kort gezegd, op tegen de afwijzing van zijn verzoek om de vrouw te veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg.
Het hof ziet, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, in het door de man aangevoerde geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd
3.13.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voorts zal bepalen dat aan de vrouw een dwangsom wordt opgelegd van € 250,- per dag of dagdeel dat zij de vastgestelde omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 10.000,-;

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag of dagdeel dat zij de bij beschikking van 23 december 2013 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant vastgestelde omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 10.000,-;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H. van Winkel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 juni 2015.
griffier rolraadsheer