In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2014, waarin de partneralimentatie werd vastgesteld. De vrouw, appellante, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de man, verweerder, niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie. De man heeft in zijn verweerschrift verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 april 2015, waarbij de vrouw niet ter zitting verscheen. Het hof heeft kennisgenomen van diverse processtukken en de relevante feiten. De partijen zijn in 1992 gehuwd en hebben drie kinderen. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en alimentatie vastgesteld. De vrouw is van mening dat de wijziging van de partneralimentatie onterecht is, terwijl de man stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling rechtvaardigen. Het hof oordeelt dat de vrouw een inkomensstijging heeft gehad en dat dit een relevante wijziging van omstandigheden is. De ingangsdatum van de wijziging wordt vastgesteld op 1 januari 2014. Het hof komt tot de conclusie dat de man een beperkte draagkracht heeft en stelt de partneralimentatie vast op € 165,- per maand, met ingang van 1 januari 2014. De proceskosten worden gecompenseerd, en de vrouw hoeft geen eventueel teveel betaalde alimentatie terug te betalen.