Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2418470/CV EXPL 13-10278)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Argus Bewind Venray B.V. Contactpersoon [contactpersoon]”. De naam van de bewindvoerder is nadien gewijzigd in Alpha Bewind B.V.;
[de man] op 13 april 2012 (…) ter uitvoering van het door [hem] voorgenomen misdrijf om opzettelijk [de vrouw] van het leven te beroven, met dat opzet [de vrouw] met een stanleymes meermalen in het gezicht en/of in een arm en/of handen heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens” (kort samengevat: ten gevolge van “
vasculaire dementie”). De rechtbank heeft de man ter zake van dit bewezenverklaarde “
dan ook (…) ontslagen van alle rechtsvervolging”.
[man] gevaarlijk is voor zowel anderen als de algemene veiligheid van personen en dat daarom aan de [man] de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar moet worden opgelegd.”
onder meer doch niet uitsluitend behoren” een auto merk Citroën, een spaartegoed en een begrafenis- of gedenktekenverzekering, althans de waarde daarvan, en
De vrouw wenst zich kennelijk primair en in de eerste plaats te beroepen op omstandigheden, zoals die vergelijkbaar aan de orde zijn geweest in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 7 december 1990, NJ 1991, 593. Naar het oordeel van de kantonrechter kan van de vrouw in de onderhavige procedure naar redelijkheid en billijkheid inderdaad niet worden gevergd nog verdergaand een verdeling met de man ter hand te nemen, in de vorm van een aan de man uit te keren vergoeding ter zake van onderbedeling, nadat de man de vrouw heeft getracht te vermoorden, deswege onherroepelijk is veroordeeld en tot nader order van rijkswege in een psychiatrisch ziekenhuis zal verblijven.”
indien de man zich op het standpunt blijft stellen dat nog verrekening dient plaats te vinden”, en vervolgens geoordeeld dat een verdere verrekening ten gunste van de man niet aan de orde is, zodat de door de vrouw bedoelde voorwaarde niet in vervulling is gegaan en haar vorderingen in reconventie daarom moeten worden afgewezen.
De gevolgen” daarvan draagt de vrouw dagelijks met zich mee. Zij heeft “
voor het leven letsel (…) door de handelwijze van de man”: te weten snijwonden in haar handen, bij haar slaap en in haar pols. “
De toegebrachte materieel als immaterieel schade is aanzienlijk en wordt tenminste op € 10.000,- geschat”. De man verblijft voorts nog immer in een psychiatrische instelling. Terecht, ten slotte, heeft de kantonrechter ook geoordeeld dat in deze zaak de omstandigheden vergelijkbaar zijn met die in de zaak die heeft geleid tot HR 7 december 1990, NJ 1991, 593.
Ingevolge art. 1:100 BW (…) de echtgenoten een gelijk aandeel [hebben] in de ontbonden gemeenschap, zodat die gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Een afwijking van deze regel is niet geheel uitgesloten. Zij kan evenwel slechts worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap (vgl. HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749, NJ 2012/407).”
- a) de auto merk Citroën C3, kenteken [kenteken], althans de waarde daarvan ad € 2.217,-;
- b) een spaartegoed ter waarde van € 10.990,36;
- c) de gedenkteken- of begrafenisverzekering, althans de waarde daarvan ad € 2.750,-.
de verdeling te bepalen van de onverdeeld gebleven (…) inboedel” (zie rov. 3.4 hiervóór). Omdat de bewindvoerder deze in hoger beroep vermeerderde eis nalaat van een genoegzame toelichting te voorzien (met name op het punt van de zaken die tot die onverdeeld gebleven inboedel behoren en de waarde daarvan) beschikt het hof over onvoldoende gegevens om daarover een beslissing te nemen. Het hof zal de aldus vermeerderde eis daarom afwijzen.
nu de vrouw onder punt 10 van haar conclusie van antwoord stelt uit haar eigen vermogen ruim € 4.000,00 te hebben gespaard”(cva in reconv., pt. 15)
.
kort voor het bewind”, was dit onrechtmatig “
nu zij in het zicht van het bewind goederen die tot het vermogen van de man behoren heeft vervreemd, kennelijk met als doel deze aan het onder bewind te stellen vermogen te onttrekken”.
kort voor het bewind”, onrechtmatig is “
nu [de vrouw] in het zicht van het bewind goederen die tot het vermogen van de man behoren heeft vervreemd, kennelijk met als doel deze aan het onder bewind te stellen vermogen te onttrekken”, niet slagen. De auto behoorde bij verkoop niet alleen tot het vermogen van de man, maar óók tot dat van de vrouw, terwijl iedere onderbouwing door de man van, kort gezegd, het oogmerk van onttrekking (wat de vrouw betwist) ontbreekt.
het totaal bedrag ad € 9.000,00” contant is opgenomen (“
zo blijkt uit het door de vrouw als productie 7 overgelegde rekeningafschrift”). Er moet van worden uitgegaan dat het saldo van de spaarrekening, te weten, € 10.993,36 nog aanwezig was “
in het gemeenschappelijke vermogen op het moment dat de echtscheiding werd uitgesproken en de gemeenschap werd ontbonden”. Mocht het spaargeld er niet meer zijn en de vrouw niet kunnen aantonen dat het geld aan gemeenschappelijke kosten is besteed, dan geldt dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld en zij de gemeenschap heeft benadeeld, door lichtvaardig schulden aan te gaan, althans gelden van de gemeenschap te verspillen of weg te maken. De schade die de man hierdoor heeft geleden, te weten de helft van de waarde van het spaargeld, dient de vrouw aan de man te vergoeden.
In deze periode” is de man begonnen grote bedragen te pinnen waarvan de vrouw niet duidelijk was waaraan deze werden besteed (de man had immers geen kosten daar hij in het ziekenhuis verbleef): op 10 september 2011 heeft de man, naast het hem ter beschikking gestelde leefgeld, een bedrag gepind van € 550,-. Op 20 en 21 september 2011 nogmaals bedragen van in totaal € 490,- (de vrouw legt in dit verband bankafschriften over, waarbij zij opmerkt dat het pasnummer van de man “nr. [pasnummer van de man]” is). Doordat de man vanaf oktober 2011 zijn uitkering niet meer overmaakte aan de vrouw, kon de vrouw de vaste lasten (van de huishouding) niet meer betalen.
haar vordering”. Reeds omdat de vrouw heeft nagelaten duidelijk te maken op welke vordering zij hierbij doelt, strandt haar beroep op verrekening. Zo de vrouw hierbij het oog heeft gehad op een eventuele vordering uit hoofde van letselschade (ten gevolge van de poging tot doodslag) staat daaraan in de weg dat het bestaan van die vordering, zoals de bewindvoerder ook betoogd heeft in haar vierde grief, die aldus slaagt, (nog) niet is komen vast te staan (artikel 6:127 lid 2 BW), terwijl voorts de gegrondheid van dit verweer van de vrouw niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW). Feiten of omstandigheden die dit anders maken, heeft de vrouw niet gesteld.
“al haar stellingen”te bewijzen. Hierover oordeelt het hof als volgt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen nu het bewijsaanbod, gelet ook op de vele stellingen die de bewindvoerder heeft betrokken, onvoldoende gespecificeerd is (op welke van haar stellingen heeft dit aanbod betrekking?) om te worden aanvaard.
indien de man zich op het standpunt blijft stellen dat nog verrekening dient plaats te vinden”. Daarover heeft de kantonrechter geoordeeld dat een verdere verrekening ten gunste van de man niet aan de orde is, zodat de door de vrouw bedoelde voorwaarde niet in vervulling gaat en haar vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen. Tegen dit oordeel van de kantonrechter heeft de vrouw geen grief gericht terwijl voorts van de hier bedoelde verdere verrekening ten gunste van de man ook in hoger beroep geen sprake is, ook niet waar het betreft het bedrag van € 389,- ter zake van de begrafenisuitkering; de vrouw is er bij het instellen van haar reconventionele vorderingen namelijk al vanuit gegaan dat de man, in haar woorden, “
uiteraard” de helft van dit bedrag van de begrafenisverzekering diende te ontvangen). Zo de devolutieve werking van het hoger beroep al zou meebrengen dat het hof de reconventionele vorderingen zou moeten beoordelen, dienen zij nu de door de vrouw bedoelde voorwaarde niet in vervulling is gegaan derhalve te worden afgewezen.