Allereerst handhaaft de moeder haar verweer uit de eerste aanleg waarin zij stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is over het verzoek van de raad te oordelen. Onder verwijzing naar de Brussel II bis-verordening komt de bevoegdheid tot kennisneming van een verzoek tot ontheffing van het gezag toe aan de rechtbank van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. [minderjarige] is woonachtig in België, hetgeen volgens de moeder inhoudt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is.
Ten onrechte heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat de moeder niet in staat is om [minderjarige] een opvoedingssituatie te bieden die voldoet aan zijn behoefte, waarbij is overwogen dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de moeder en de pleegmoeder, zijnde de grootmoeder.
Volgens de moeder is gebleken dat het de grootmoeder is die haar medewerking niet verleent aan systeemtherapie en niet de moeder. Verder is de moeder van mening dat de stichting dient in te zetten op de verbetering van de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder, hetgeen tot op heden niet is gebeurd.
Het oude recht is van toepassing op onderhavige zaak en de moeder stelt dat niet is gebleken dat sprake is van ongeschiktheid of onmacht van de moeder, noch dat sprake is van een situatie als bedoeld in art.1:254 BW, noch dat de toegepaste maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zouden zijn om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van [minderjarige] als bedoeld in voornoemd artikel af te wenden. De moeder meent dat de argumenten die de raad aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, geen gronden zijn waaruit blijkt dat de moeder onmachtig zou zijn om [minderjarige] goed op te voeden en te verzorgen. Het hoofdargument betreft de slechte relatie tussen de moeder en de pleegmoeder en het feit dat deze relatie nog altijd niet verbetert. Zeer recent is het traject “Ouderschap blijft” ingezet en de moeder vindt dat de resultaten vanuit dit traject dienen te worden afgewacht alvorens een ver strekkende maatregel als ontheffing van het gezag te verzoeken. De moeder stelt dat zij haar leven al geruime tijd op orde heeft en dat zij al jaren clean is. Zij heeft een nieuwe partner en een huurwoning met een kamertje voor [minderjarige]. De moeder doet een beroep op art. 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Zij verzoekt het hof een deskundige te benoemen teneinde nader onderzoek te verrichten op kosten van Rijks kas en doet hiermee een uitdrukkelijk bewijsaanbod. In eerste aanleg heeft de moeder reeds deskundigen voorgesteld, doch dit voorstel is door de rechtbank gepasseerd. Volgens de moeder kunnen de verklaringen van deze deskundigen iets wezenlijks toevoegen over de feiten en omstandigheden rondom het verzoek van de raad.
Er dient volgens de moeder bij de beoordeling eveneens te worden gekeken naar het nieuwe recht, waarbij zij eveneens van mening is dat niet aan de nieuwe juridische grondslag tot beëindiging van het gezag wordt voldaan.
De moeder heeft zich weliswaar concreet verzet tegen de plaatsing van Joey in een gezin waarin zij zelf als kind zeer negatieve ervaringen heeft gekend, doch zij steunt deze plaatsing thans wel.